Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Pater Lacordaire.

Jean-Baptiste Lacordaire werd geboren den 12n Mei 1805 te Receysur Ource, een dorp van Bourgogne.

Hij was de man dien God had uitgekozen om aan Zijne Kerk in Frankrijk dat gedeelte harer kracht en schoonheid weêr te geven, waarvan zij door het ongeloof wederrechtelijk was beroofd, namelijk de religieuse Orden. De talenten althans, welke hij bezat, en het gebruik dat hij er van maakte, geven alle recht hem als het werktuig der Voorzienigheid te beschouwen. Redenaar, zooals er na Bossuet in Frankrijk slechts weinigen den christelijken kansel beklommen; schrijver, wiens werken een eereplaats in de nieuwere letterkunde innemen; apologist, die zijne hoorders ondanks hen zelven dwong de waarheid te erkennen, 't waren wel teekenen eener verhevene roeping.

De jongelingsjaren van Lacordaire waren gewijd aan de studie der rechtsgeleerdheid en hij slaagde daarin zoo wel, dat hij op 21jarigen leeftijd in de pleitzaal van Parijs als advocaat mocht optreden niet alleen, maar er de bijzondere genegenheid verwierf van den vorst der fransche balie, den onovertroffen Berryer.

Niet lang echter volgde hij die loopbaan; de genade met hare zacht maar onfeilbaar werkende kracht had die groote ziel aangegrepen; door haar bestuurd begon hij zijne godgeleerde studiën in het seminarie van St. Sulpice en werd op den 22n September 1827 priester gewijd. Tot 1830 was hij rector van een huis der Visitatie; maar in dat jaar wierp hij zich op als medehelper van de la Mennais, te midden van den strijd, die toen in Frankrijk op religieus en politiek terrein heerschte. Dit eerste openlijk optreden van Lacordaire moge mislukt genoemd worden, het schaadde hem niet. De veroordeeling van de Avenir trof ook hem; maar gelukkiger dan de la Mennais wist hij zich te onderwerpen aan de uitspraken van Rome en hij trok zich terug in zijn vroegere eenzaamheid.

In 1835 eindelijk werd hij door Mgr. Quelen, aartsbisschop van Parijs, geroepen om in de Notre-Dame van Frankrijks hoofdstad Gods woord te verkondigen. Hij begon er dat meesterstuk van christelijke welsprekendheid, zijne Conferentiën, en zag zich daardoor in staat gesteld zijn lievelingsdenkbeeld ten uitvoer te brengen: de Kerk namelijk te beschouwen met betrekking tot haren invloed op de wijsbegeerte, politiek, moraal en dogmatiek. Na de Vasten van 1836 verzocht hij echter zijn ontslag als prediker der Notre-Dame, inziende dat zijne krachten niet ontwikkeld genoeg waren om dat reuzenwerk te voltrekken.

Hij begaf zich nu naar Rome om er zijne studiën voort te zetten.

Het was echter niet alleen tot eigen volmaking dat Gods hand hem naar het middelpunt der christenheid heenvoerde. Daar kwam ook zijn neiging tot den religieusen staat tot rijpheid; hij vond er die religieuse Orden terug, die uit zijn vaderland waren verbannen; hij zag den schitterenden glans waarmeoe zij de Kerk verrijken, erkende hare zedelijke noodzakelijkheid voor het Christendom en vatte terstond het plan op, dat velen als een hersenschim beschouwden, om die religieuse Orden in Frankrijk hare eereplaats terug te schenken.

De abbé Lacordaire trad den 7 Maart 1839 in de Orde der Dominicanen en begon zijn noviciaat in het klooster der Minerva te Rome. Den 22 April 1840 deed hij zijne geloften en van toen af begon hij met taai geduld, onverzettelijke wilskracht, maar ook met voorzichtig beleid, wat alleen goeden uitslag kon doen hopen, zijne moeielijke taak, den strijd op leven en dood met de macht des kwaads.

De fransche revolutie, die niets minder beoogde dan eene algeheele omverwerping van het Christendom, had aan alle religieuse Orden het wettig bestaan op Frankrijks bodem ontzegd. Tegenover dien maatregel van geweld stond wel is waar een artikel van de Charte, dat volkomen gewetensvrijheid veroorloofde; maar zulks hielp pater Lacordaire weinig; de gemoederen waren te veel opgewekt, te vijandig gestemd en een wetsartikel kon hem niet vrijwaren tegen het geweld eener opgehitste massa. Hij had behoefte aan een andere, niet in doode letters bestaande, maar meer practische kracht, aan die kracht welke geheel de wereld regeert, de publieke opinie. Haar moest hij voor zich winnen, dan was hij meester van het terrein, en 't is hem gelukt, ten volle gelukt. Alvorens in Frankrijk terug te keeren, publiceerde hij zijn ‘Gedenkschrift voor de herstelling der Predikheeren in Frankrijk.’ Dit werk vond bijval en baande den weg aan het ‘Leven van den H. Dominicus,’ dat met algemeen enthousiasme ontvangen werd, en deze lofspraak van de Chateaubriand uitlokte: ‘Het leven van Dominicus vormt eenige der schoonste bladzijden onzer nieuwe fransche letterkunde.’

Grond genoeg meende nu Lacordaire op zijne vijanden gewonnen te hebben om een eersten stap te wagen. De roem zijner Conferentiën van 1835 en 1836, het gunstig onthaal zijner twee laatste werken, die onloochenbaar zijne bedoelingen te kennen gaven, waren genoegzame waarborgen om een goeden uitslag te verhopen.

Den 14n Februari 1841 beklom Lacordaire weêr den kansel der Notre-Dame. Hij zelf heeft het ons in een zijner brieven beschreven. ‘Ik verscheen in de Notre-Dame met mijn geschoren kruin, wit habijt en zwarten mantel. De aartsbisschop Mgr. d'Affre was er tegenwoordig. Martin, minister van Eeredienst, wilde ooggetuige zijn van een feit, waarvan niemand den uitslag kende; verscheidene notabiliteiten hadden zich onder de volksmassa gemengd. Ik had tot onderwerp mijner redevoering: ‘De roeping der fransche natie,’ om zoo de stoutheid mijner verschijning door de populariteit der denkbeelden te dekken. Ik slaagde en twee dagen later ontving ik eene uitnoodiging van den minister van Eeredienst, om bij hem te komen dineeren.’

Lacordaire was behouden. Hij had de banier der religieuse Orden geplant te midden van het vijandelijk kamp; hij had door het stoute en onverwachte zijner bewegingen den vijand verrast, overrompeld; maar wat meer zegt, hij was populair geworden, hij had de publieke opinie bemachtigd.

Terstond keerde nu Lacordaire naar Rome terug om er verdere maatregelen te nemen tot volvoering van zijn plannen. Nadat echter zijne vijanden uit hunne eerste bedwelming waren bijgekomen, keerden zij zich met kracht tegen hem en vroegen in naam van den Staat rekenschap van zijne ‘onwettige’ overwinning. Lacordaire liet hen razen, hij kende nu zijne macht en te bekwamer ure zou hij hen die op nieuw doen gevoelen.

[pagina 99]
[p. 99]

Op het einde van 1841 en 't begin van 1842 predikte hij te Bordeaux, van December 1842 tot Mei 1843 te Nancy. Op beide plaatsen werd hij met enthousiasme begroet. Zoo breidde hij zijne populariteit ook buiten Parijs meer en meer uit en legde vaster grondslagen voor zijn werk; zelfs stichtte hij te Nancy zijn eerste huis. Op het gerucht daarvan begon men van de zijde van het gouvernement hem te bedreigen; dezelfde Martin, minister van Eeredienst, welke hem in 1841 aan zijn tafel had uitgenoodigd, schreef nu brief op brief aan Mgr. Joppé, opdat deze prelaat aan pater Lacordaire verbieden zou zich te Nancy te vestigen. Mgr. Joppé gaf geen gehoor aan dat alles, en pater Lacordaire werkte rustig voort. Nu riep men de dagbladpers te hulp, en de Patriote publiceerde de schandelijkste leugens omtrent zijne leerstelsels en zijn persoon, ten einde zoodoende het publiek tegen hem in 't harnas te jagen. Men had zich echter vergist; pater Lacordaire deed eene gerechtelijke aanklacht van eerrooverij tegen de Patriote. Beducht voor zulk een geruchtmakend proces bood men hem genoegdoening aan, en op aanraden van den bisschop van Nancy stelde hij zich daarmede tevreden.

Veel had de onverschrokken religieus reeds gewonnen; doch het waren slechts schermutselingen geweest, de beslissende slag moest nog worden geleverd, en gelijk Parijs zijn eerste uitgangspunt geweest was, moest hij daar ook de laatste overwinning behalen. Parijs was het middelpunt, waaruit zijn populariteit zich verspreid had door geheel Frankrijk, Parijs moest ook het brandpunt zijn, waar die stralen zich weêr te zamen trokken.

In 1843 verzocht hem Mgr. d'Affre, aartsbisschop van Parijs, zijne onderbroken conferentiën te hervatten en hij gaf zijn woord. Dat oogenblik was beslissend. Gedurende zes maanden had er de hevigste strijd gewoed tusschen de geestelijke macht en de Universiteit, en Mgr. d'Affre wist zeer goed welke hulp hij had ingeroepen, toen hij pater Lacordaire opriep om zijne conferentiën te hervatten. Het gouvernement verontrustte er zich over; de koning ontbood den aartsbisschop op de Tuileriën en meer dan een uur bleef hij er op aandringen, dat Mgr. d'Affre zijn gegeven woord zou intrekken. De aartsbisschop antwoordde echter met vastberadenheid; ‘pater Lacordaire is een braaf priester, hij behoort tot mijn diocees, hij heeft er met goed gevolg gepreekt, ik heb hem vrijwillig teruggeroepen en hem mijn woord gegeven; nu kan ik, zonder mij zelven voor mijn diocees en geheel Frankrijk te onteeren, dat woord niet meer terugtrekken.’ De koning zegde nu met bitsheid ‘Welnu, mijnheer, bedenk wel, wanneer er een ongeluk gebeurt, staat er geen enkele soldaat ter uwer beschikking.’

Den 3n December 1843 verscheen de Dominicaan op den kansel der Notre-Dame. Alles was in gespannen verwachting; het onmetelijk schip der kerk was te klein om die golvende menigte te bevatten. De aartsbisschop was ten prooi aan een angstige gejaagdheid; een menigte gewapende jongelieden had zich rond den preekstoel geschaard om des noods hun lievelingsredenaar met kracht van wapenen te beschermen. Te midden van die algemeene spanning was Lacordaire alleen, uitwendig kalm en bedaard; hij trad op en een doodsche stilte heerschte: na een langen en doordringenden blik op die opeengepakte menigte te hebben geworpen, waarin vriend en vijand vermengd was, begon hij: ‘Après la bataille d'Arbelles, Darius, roi de Perse,...’ Allen stonden als betooverd, hij liet hun geen tijd om tot zich zelven te komen en bij zijn derden volzin had hij zich, gelijk hij Mgr. d'Affre had voorzegd, een geheiligde vrijplaats in alle harten verworven. Geen enkele kreet werd er vernomen, niet de minste wanorde vond er plaats; de pers zweeg of was gunstig, zelfs de Siècle publiceerde een artikel, dat overvloeide van loftuitingen.

Lacordaire had overwonnen; de religieus kon weêr publiek als religieus op Frankrijks bodem verschijnen en behoefde niet meer te vreezen voor de onrechtmatige toepassing van onrechtmatige wetten; de liefde en achting des volks beschutten hem voor alle vijandelijkheden. Geregeld zette nu Lacordaire zijne conferentiën voort, maar vergat daarbij zijn hoofddoel, de herstelling zijner Orde, niet. Gedurende den winter van 1844 preekte hij te Grenoble en stichtte in dit bisdom zijn tweede huis te Chalais. Op nieuw bracht deze tweede stichting eene hevige sensatie bij het gouvernement teweeg. Het klooster van Chalais was een door de omwenteling omvergeworpen inrichting en die zou nu uit hare asch herrijzen. Brief op brief werd er weder geschreven aan den bisschop van Grenoble, pater Lacordaire wederom bedreigd; doch hij volgde zijn gewone taktiek, werkte rustig voort en niet het minste geweld durfde men tegen hem plegen. Het gouvernement nu inziende dat het vergeefsche moeite deed, gaf zich feitelijk gewonnen en liet verder, uitgenomen eenige hatelijkheden in 1845 tegen de paters Jezuïeten ondernomen, alle religieusen met vrede. Tot 1851 vervolgde Lacordaire zijne conferentiën te Parijs, en toen, als met een voorgevoel dat hij den kansel, dien hij met zooveel luister had omgeven, niet meer zou betreden, nam hij afscheid in die prachtige en genoeg bekende aanspraak: ‘O, murs de Notre-Dame,’ enz.

De coup d'état van den 2n December 1851 sloot voor hem de deuren van Frankrijks hoofdkerk en hij had er ook geene behoefte meer aan, dat ze voor hem geopend werden. Zijn doel was bereikt; zijne Orde en met haar alle anderen in Frankrijk waren hersteld en in rust en vrede mocht hij de vruchten genieten van zijn vermoeienden arbeid. Hij besteedde zijn laatste krachten om als Provinciaal zijn werk meer en meer te volmaken. In de maand Januari 1861 werd hij lid van de Académie Française; 't was de laatste lauwer aan zijn kroon op aarde. Den 27n Augustus deed hij wegens ziekte afstand van zijn bediening als Provinciaal; den 20n November begon de laatste crisis en ook zijn doodstrijd; zijn laatste uitroep was een kreet van liefde tot God. ‘Mon Dieu, mon Dieu, Ouvrez moi! ouvrez moi!’

Pater Lacordaire stierf den dood der rechtvaardigen op den 21en November 1861, omstreeks 5 uur in den namiddag.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken