Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De tornooien.

De tornooien of steekspelen, die echt ridderlijke uitspanning, waarbij onze gymnastiek kinderspel is, waren een dier eigenaardigheden van een tijd, welke driehonderd jaren ongeveer geleden, zijn kring heeft gesloten, toen een nieuwere gang van zaken in de maatschappij begon. Met de eigenlijke ridders verdwenen ook de ridderlijke spelen. Dan, niet enkel als spel, niet alleen als ontspanning of lichaamsoefening; maar ook als een vergoeding voor het wezenlijk vechten, toen eene liefhebberij bij uitnemendheid, moesten de tornooien dienen. Zij werden dan ook soms tamelijk ernstig opgenomen en zelfs als eene soort van instelling volgens vaste bepalingen geregeld.

Omtrent het ontstaan der tornooien heerscht veel verschil van gevoelen. Rixner laat in zijn Thurnierbuch het eerste tornooi ten jare 938, te Maagdenburg plaats vinden. Anderen schrijven de invoering aan Hendrik den Vogelaar (919-936) toe; doch het schijnt dat de tornooien reeds vroeger, onder den tweeden stam der frankische koningen bekend waren; want Nithar maakt gewag van een tornooi te Straatsburg, in 842, ter gelegenheid der bijeenkomst van Karel den Kale met Lodewijk den Duitscher, gehouden.

Oude kronijken hebben, alhoewel ten onrechte, Godfried, heer van Preully, die in 1066 het leven verloor, als uitvinder der tornooien genoemd, maar hij schijnt enkel aanspraak te kunnen maken op de eer van de regelen, die bij steek- en renspelen in 't oog moesten worden gehouden, te hebben bijeenverzameld en tot een geheel gebracht.

De oorzaken van het ontstaan der tornooien waren vooral de langdurige oorlogen der middeleeuwen, alsmede de roemzucht welke de natiën bezielde, en den oorlogzuchtigen geest onderhield die o.a. aanleiding gaf tot het instellen van steekspelen (Joûtes)

In die tijden en omstandigheden, werden de meesten der spelen, die lichaamsoefening en militaire opleiding ten doel hadden, als eene noodzakelijke voorbereiding ter verdediging des lands beschouwd.

Het boogschieten (le tir de l'arc, de l'arbalète) werd voornamelijk door de fransche koningen Karel IV (1322-1328) en Karel V (1364-1380) aangemoedigd door openbare belooningen toe te wijzen aan diegenen die het meest in deze oefeningen uitmuntten.

Behalve genoemde oefening bestonden er tal van andere, zoo als het jagen, ringsteken, het kaats-, bal-, malie-, biljart- en kegelspel, die alle bij uitnemendheid geschikt waren tot militaire opleiding en lichaamsoefening, ter verkrijging van behendigheid in den wapenhandel, vlugheid der ledematen, juistheid en vaardigheid in het mikken, enz.

Voorts was er nog een soort van steekspel in zwang, hetwelk jeu de la quintaine genoemd, zonder het minste gevaar, eene uitspanning verschafte, zelfs als nuttig voor de ridders beschouwd, doch eigenlijk voor de jonge schildknapen die zich in den wapenhandel moesten oefenen, bestemd.

Dit spel bestond daarin, dat men met de lans een houten borstbeeld in den ren moest treffen. Dit beeld dat op eene spil draaide, stelde een ridder voor die met de eene hand een stok en in de andere een zak of mand met zemelen of meel hield.Indien men nu in plaats van juist het midden van het beeld te treffen op een der zijden stiet, zoo draaide de figuur zich om en gaf aan den onhandige een stokslag of wel bepoeierde hem uit den zak met zemelen of meel, onder het algemeen gelach der omstanders.

De tornooien werden in verscheiden landen fransche gevechten genoemd, omdat ze als in Frankrijk uitgevonden beschouwd werden. Eergierigheid spoorde de ridders der verschillende landen aan om proeven van dapperheid en behendigheid te geven, welke destijds nergens beter aan den dag konden worden gelegd, dan bij deze plechtige gelegenheden; niet slechts om de achting der koningen, prinsen en grooten, echte beoordeelaars der ware dapperheid, te verdienen, maar ook het verlangen om uit de handen der vorstelijke of adellijke dames, die nooit nalieten deze oefeningen bij te wonen, eene gunst of prijs te erlangen, die dan ook door haar zeer bereidvaardig tot loon van den moed werd geschonken.

In de luisterrijkste riddertijden, gaf men den naam van tornooi aan alle zoodanige wedrennen en militaire gevechten die tot uitspanning en volgens zekere regels werden gehouden.

In de zoogenaamde tornooien met stompe wapens (à armes courtoises ou armes graçieuses ook armes de parade genoemd,) waren de lansen zonder ijzer en de degens zonder scherpte of punt en na elken lansstoot keerde de ridder zich om, ten einde in het terugkomen den stoot te hervatten.

Dit kan aanleiding gegeven hebben tot de benaming van tournooi, ontleend aan het fransche woord tourner.

Onder de gevechten, welke in de tornooien gebruikelijk waren, onderscheidde men vooral: 1⁰ het eigenlijk steekspel wanneer slechts twee ridders, te voet of te paard tegen elkander instormden om eene lans te breken. 2⁰ Een spiegelgevecht, dat eene belegering voorstelde en combat à la foule of trépignée genoemd werd. Dit werd gevoerd door twee groepen of hoopen ridders en schildknapen, goed gewapend en dooreen geplaatst, die zich beijverden om op elkander eenig voordeel te behalen. 3⁰ De quadrilles waarbij men, in escadrons verdeeld, vocht. 4⁰ De wapenpas, pas d'armes, waarneer de strijders zich in twee partijen verdeelden, ter voorstelling eener verdediging van eene brug, van een engen weg (défilé) of eenig ander strategisch punt. Kortom, eene voorstelling waarbij men alle middelen in het werk stelde om moeielijke en belangrijke positiën op den gewaanden vijand te bemeesteren.

Onder al deze gevechten was het eigenlijke steekspel (joúte) het meest belangwekkend, hierin vocht man tegen man. Elke ridder zat op een pronkpaard, dat met een rijk dekkleed overtogen was, de strijdtuigen der ridders waren allerschitterendst, de wapenrokken met blazoenen bedekt en de schilden met vernuftige zinspreuken en zinnebeelden versierd. Op een gegeven teeken stormden zij met gevelde lans op elkander in om hunne tegenpartij uit het zaal te lichten.

Dan, gelijk met alles, sloop ook bij de ridderspelen misbruik in; sommigen wilden niet enkel schijngevechten, zij wilden bloed, gevechten op leven en dood, en de algemeene vorsten der geloovigen, de Pausen, wier oordeel ook in louter wereldsche zaken werd ingeroepen, verboden ten strengste die soort van gevechten. Aan hunnen invloed alleen is het te danken dat ook de tornooien, zoowel als andere instellingen dier tijden, over 't algemeen niet weder aan den vervlogen tijd der barbaren herinnerden.

De gevechten op leven en dood (combats à outrance) kwamen desniettemin allengs in zwang en werden, ondanks der Pausen verbod, zelfs door de vorsten uitgelokt en aangemoedigd. Het is te betreuren, dat de tornooien soms werkelijk ontaardden in gevechten, waarin men met scherpe wapens vocht, zoo als: snijdende en stekende degens, en gescherpte strijdbijlen, waarbij het bijgevolg te doen was, om bloed te vergieten of den dood aan te brengen.

De Kerk heeft echter ook' hierin, zooals overal waar misbruiken plaats hebben, niets onbeproefd gelaten om die bloedige tooneelen uit te roeien. Door de Pausen werden ze ten strengste verboden, insgelijks door het Concilie van Lateranen in 1180 te Rome gehouden, onder het pontificaat van Alexander III.

Innocentius III vernieuwde dit verbod en Clemens V vaardigde in de maand October 1313, tijdens de regeering van Filips den Schoone, eene bulle uit, waarbij deze soorten van gevechten op straf van excommunicatie verboden werden. Maar zoo hevig was de hartstocht tot die gevechten, dat noch ban, noch bulle sommige edelen weêrhield, aan die veroordeelde gevechten deel te nemen. Zelfs waren er ridders, die rondreisden om de roekeloozen waar zij die mochten vinden, tot dit gevecht (d'armes à outrance) uit te dagen. Anderen maakten een uitdagingsschrijven openbaar.

De geschiedenis heeft ons een merkwaardigen uitdagingsbrief bewaard, welke Jan, hertog van Bourgogne in 1414 deed afkondigen; hij is vooral om den zonderlingen inhoud onze aandacht waardig.

‘Wij Jan, hertog van het Bourbonneesche’ zoo luidt die circulaire, ‘verlangende de luiheid te ontwijken en onze eer door de krijgsoefeningen te bevorderen, ten einde een goeden naam en genegenheid van de (zeer) schoone, waarvan wij dienaars zijn te verwerven, zoo hebben wij onlangs de belofte gedaan om, met 16 andere ridders en schildknapen, elk een gevangenisketen aan het linker been te dragen (hangende bij de ridders aan een gouden keten en bij de schildknapen aan een zilveren) en dat wel op iederen Zondag, gedurende twee jaren, beginnende met den Zondag na de dagteekening der tegenwoordige brieven, ten ware wij een dergelijk getal onberispelijke ridders en schildknapen vonden, die gezamenlijk met ons te voet op leven en dood wilden vechten; elk gewapend met een harnas naar goedvinden, dragende lans, bijl, degen en dolk, onder voorwaarde dat zij, die van onze zijde overwonnen worden, zullen volstaan of zich vrij

[pagina 116]
[p. 116]


illustratie
GEVLEUGELDE HUISARMEN.


[pagina 117]
[p. 117]


illustratie
DE BRUG DER ZUCHTEN.


[pagina 118]
[p. 118]

kunnen koopen door aan ieder onzer een ijzeren keten, gelijk aan dien welken wij dragen, te geven, terwijl die van de andere zijde welke overwonnen zullen worden hunne vrijheid kunnen afkoopen door een gouden armband aan de ridders en een zilveren aan de schildknapen te geven.’

Dergelijke uitdagingsbrieven werden dikwijls afgekondigd. Onder de regeering van Hendrik VI, koning van Engeland, liet een ridder van Arragon, te Londen afkondigen, dat hem bevolen was, te vechten op leven en dood tegen elken ridder of schildknaap en zulks voor de eer en den dienst van den koning van Arragon en Sicilië, zijn meester. Daar hij in Frankrijk niemand had gevonden, die met hem in het strijdperk wilde treden, was hij naar Engeland overgestoken om in deze zijne onderneming te slagen, onder voorwaarde dat de overwinnaar tot teeken zijner overwinning den helm en den degen van den overwonneling mocht medenemen.

Een engelsch schildknaap beantwoordde die uittarting, en het gevecht had in tegenwoordigheid van den koning plaats.

Toen keizer Maximiliaan voor de eerste maal de volksvergadering van het duitsche rijk te Worms presideerde, verscheen aldaar een befaamde ridder Borri, door sommigen Burke genoemd. Hij was door den koning van Frankrijk gezonden, om zich met een der duitsche ridders te meten. Te dien einde hing hij onder de vensters van het hotel, dat hij betrokken had, zijn degen op en liet door zijn wapenheraut afkondigen, dat zoo er een duitsch ridder met hem à outrance op leven en dood wilde vechten hij den strijd aannam onder beding dat de overwonneling zich als gevangene van den overwinnaar zou overgeven, en den losprijs, eens ridders waardig, zou betalen. Ofschoon er aan het hof des keizers en der prinsen zich tal van dappere ridders bevonden, was er niet een enkele te vinden die zich met dien beruchten vreemdeling wilde meten.

Eindelijk besloot de keizer, om de eer der natie niet op het spel te zetten, zelf de uitdaging aan te nemen, door zijn schild en wapens van Oostenrijk en Bourgondië naast die van den franschen ridder op te hangen. Men kwam overeen dat het gevecht na verloop van negen dagen zou plaats hebben. De gestelde tijd verstreken zijnde, traden zij in het strijdperk, elk met een lans en degen gewapend. Onder trompetgeschal vielen zij elkander aan, en met zulk geweld, dat beider lansen op hunne borstharnassen braken. Oogenblikkelijk trokken zij den degen en na eene poos gevochten te hebben, bracht de vreemde ridder den keizer zulk een geweldigen slag toe dat zijn wapentuig doorkliefd werd. De keizer verre van zich daardoor te laten ontmoedigen, verdubbelde zijne pogingen, vloog op zijnen tegenstander aan, bracht hem slag op slag toe en deed hem eindelijk neêrtuimelen. Hierop bekende de vreemde overwonnen te zijn en gaf zich als gevangene aan den keizer over.

 

Daar prinsen en grooten bij gelegenheid van een gelukkig voorval tornooien gaven, en deze dan zeer schitterend waren, zoo moest de eene of andere groote stad, als het tooneel van den strijd gekozen worden, om al de grooten en ridders met hun talrijk gevolg te huisvesten en het noodige voor de paarden, die men medebracht, te verschaffen. In Duitschland was een graaf verplicht minstens 6 paarden mede te brengen, een baron 4, een ridder van het keizerrijk 3, een eenvoudig edelman 2. Men begrijpt welk een talrijke stoet er aldus gevormd werd.

In een tornooi te Heidelberg had de keurvorst van den Paltz 280 personen in zijn gevolg en even zoo vele paarden, de hertog Otto van Beieren meer dan 250 paarden, de hertog George van Beieren 723, de markgraaf van Brandenburg 806, de markgraaf van Baden 100; daarenboven waren er nog op dit tornooi 800 rossen, die niet tot de stoeterij van die edelen behoorden.

Ten einde de ridders in de gelegenheid te stellen een dergelijk feest bij te wonen, doorliepen, eenigen tijd vóór den bepaalden dag, herauten de verschillende provinciën met het geblazoeneerde schild van den heer voor wien de bekendmaking geschiedde, en noodigden op gebruikelijke wijze aldus de liefhebbers uit: ‘Heeren ridders en schildknapen, die door de fortuin begunstigd, de overwinning door uwe wapenfeiten erlangt, wordt in den naam van den goeden God en de H. Moeder aangekondigd, het groote steekspel dat door den geduchten en grooten heer, waarvan gij hier de wapens ziet, zal ondernomen en beschermd worden, welk steekspel voor een iegelijk toegankelijk en waar heldenroem voor ijzer en staal te koop zal zijn.

‘De eerste dag zullen er .... plaats hebben. Het is niet geoorloofd, zooals dan ook loyalen ridders past, het paard der tegenpartij te slaan of aan de tegenpartij slagen of kneuzingen op aangezicht of ledematen toe te brengen, noch iemand te achtervolgen na den genaderoep.’

‘De prijzen zullen bestaan in, enz.

Zoodra nu de ridders ter aangeduide plaats verschenen, hingen zij hunne schilden en wapenen op, ten einde de scheidsrechters in staat te stellen ze behoorlijk te onderzoeken en te oordeelen of er geene redenen bestonden om den een of anderen de eer te ontzeggen van aan zulk een gevecht deel te nemen.

In geval den tornooiers een laffe daad of misdrijf ten laste werd gelegd, was dit voldoende om in het strijdperk niet toegelaten te worden.

De rechters bleven ook niet in gebreke op den dag van het tornooi de wapens der kampioenen te onderzoeken om zich te overtuigen dat zij niet moorddadig waren.

Wat de toegezegde prijzen betreft, den eersten dag werd b.v. aan den overwinnaar in het lans- en degenstooten te paard, een vederbos en een gouden geëmailleerden armband overhandigd; den tweeden dag was de prijs voor den dapperste in het lansvechten te voet: een rubis en een zilveren zwaan, den volgenden dag voor eenig bijzonder hachelijk gevecht, eene volledige wapenrusting en een parade- of statie-paard met gulden schabrak.

Behalve de rechters (zegsmannen) was er een wapenkoning die den strijd bestuurde, ceremoniemeesters die de vechtenden hunne plaatsen aanwezen en herauten die het teeken van begin en einde gaven.

 

Er bestonden voor de tornooien verschillende statuten en reglementen, wier handhaving den wapenkoning werden toevertrouwd. Zoo mocht men in de tornooien à armes courtoises geene gevaarlijke stooten of slagen toebrengen, enz. En toch met de beste verordeningen gebeurden er ongelukken, zoo door de hevigheid des gevechts, als door haat of naijver der kampers. Een merkwaardig voorbeeld hiervan is het tornooi van Valencia, alwaar Willem de Zwijger en de hertog van Alva elkander eene beleediging toevoegden en vervolgens een lanssteek toebrachten, die den grond legde tot hunne latere vijandschap. Men denke daarbij aan de zware of lompe wapentuigen waarmede de ridders beladen waren; een val van het paard bleef bijna nooit zonder noodlottige gevolgen. Men verhaalt dat er in een tornooi, in 1240, te Neuss gehouden, 60 man door het stof gestikt dood bleven; in een tornooi te Darmstadt schoten 17 Franken en 9 Hessen er het leven bij in.

Eenige vorstelijke en andere aanzienlijke personen verloren ten gevolge van dergelijke spelen het leven, zoo als: de broeder van den bisschop van Luik, die door den graaf van Holland Dirk IV, in 1048 in een tornooi bij ongeluk werd doodgestoken; Hendrik III graaf van Leuven, verloor in een steekspel te Doornik, in 1095, het leven.

Floris hertog van Henegouwen en Filips graaf van Bologne en Clermont, verloren het leven in een steekspel, te Corbie, in 1223.

Jan I, hertog van Brabant, vond ten gevolge van een steekspel den dood in 1294, nadat hij 70 tornooien had bijgewoond.

Dus de vorsten zelven, keizers, koningen, enz., namen deel aan die spelen.

De grieksche keizer Emmanuel Comnenius kampte te Antiochië met twee fransche ridders; Eduard, koning van Engeland, vocht in een tornooi te Châlons. Hendrik II werd te Parijs in een steekspel door den hertog van Montgomery in 1599 doodelijk gekwetst.

Het waren niet slechts koningen of vorsten die tornooien deden afkondigen, de grooten van het hof, ja zelfs de eenvoudigste ridders, hadden hiervoor zulke voorliefde dat zij een groot gedeelte van hun inkomen daartoe bestemden.

Ook gebeurde het wel eens dat een vermogend opperleenheer de dapperste ridders uitnoodigde tot een tornooi om aan den overwinnaar de hand zijner dochter te schenken.

 

Het tornooiveld werd gewoonlijk in de nabijheid van eene groote stad gekozen alwaar zich eene rivier en een woud bevond. Het moest zoo ingericht zijn dat de stad, een der grootste zijden uitmaakte, en het woud de andere; aan de twee uiteinden waren barrières geplaatst. Er bevonden zich bepaalde ingangen door welke de ridders in het kampveld traden om zich, vóór het gevecht, elk onder zijne banier of vaandel in slagorde te stellen, enz. Op den bepaalden dag van een groot tornooi kwamen de schildknapen reeds vroeg in den morgen, op het rijguur (à l'heure du lacet) in het verblijf van den ridder. Nadat deze zijn malienkolder had aangetrokken, begaf hij zich in de tooikamer (la salle des atours) alwaar mantels, hermelijn, gordels, veeren, geelkoperen lichte helmen, hoofdwrongen, vaantjes en duizenden andere krijgstooiselen op marmeren tafels en prachtige stoelen verward onder elkander lagen.

Inmiddels doet zich het klaroengeschal hooren, de klokken weergalmen, en vervullen de luchtruimte met hunne plechtstatige tonen. De herauten roepen naar alle kanten de tornooiers te wapen, op.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken