Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

Allerlei.

De Huurkoetsier.

Een man, die op den bok van een rijtuig zit in al de glorie van zijn postuur, met een hoed in blinkend foedraal op 't hoofd, een paar bakkebaarden op zij, ringen in de ooren, een geestig oog en een vroolijken mond, voorts bedolven in een jas van grijs laken of soms in een langen mantel - ziedaar het portret van den huurkoetsier op onderstaand plaatje voorgesteld.

Zooals hij is, zoo zijn ook zijn meeste confraters; zij gelijken elkander als eieren; ofschoon 't hunne roeping is, om veelal aan de spits der beweging te staan, zoo schijnen zij zelf in hunne zeden en costumen onveranderlijk; men noemt hen huurkoetsiers en toch zijn ze eerlijk als goud, gelijk men zulks van geen huurling zou verwachten. Daarmeê is echter niet gezegd, dat zij voor een fooi of een borrel u geen hoop aardigheden en leugens opdisschen of de paarden wat minder droomerig laten loopen. Om hen echter de kleppers zoo door de stad te doen draven, dat de ruiten der huizen er van rammelen in hunne sponningen ja, dat de water- en vuurvrouwen en kruideniers er schande van spreken, zoo iets hebben zij niet voor iedereen over. Daarvoor moet men in een academie-stad zijn. Hier slechts gebeurt het wel eens, dat de huurkoetsier zijne gewone bedaardheid vergeet en bereid is om op klaarlichten dag de lantarens aan 't rijtuig te hangen; wanneer echter een der heeren hem de zweep uit de hand wil nemen of hem een tientje aanbiedt, als hij maakt, dat ze omvallen, dan wordt de koetsier weêr even bedaard als vroeger, vast blijft hij op den bok met de zweep in de hand zitten; soms doet hij ook wel eens alsof hij slaapt, maar nooit rijdt hij een stap harder dan hij verkiest.



illustratie

In een onzer groote handelssteden

komt onlangs een scheepskapitein in een restauratie en bestelt een portie beefsteak met een goede, smakelijke botersaus. Na eenige oogenblikken komt de kellner met de gevraagde schotels aangedragen. ‘Waar is de botersaus?’ voegt hem de kapitein toe. ‘Hier’ was 't antwoord van den jongen, terwijl hij zijn gast een kommetje met een vocht aanwees, dat meer op water dan op boter geleek. ‘Zoo,’ hernam de zeeman, ‘als dat saus is, dan heb ik van Oost-Indië tot hier in niets anders dan botersaus gevaren.’

Een Engelschman

vroeg gedurende zijn verblijf te Munchen met veel belangstelling naar den schilder Kaulbach. - ‘De schilder Kaulbach?’ antwoordde de jongen uit het hotel, ‘dien man weet ik niet te wonen, maar als ge een goeden schilder moet hebben kunt ge nergens beter dan bij mijn vader te recht komen; al de verf die ge hier op deuren en vensters ziet, heeft hij er op geschilderd.’

In Engeland

is een monsterachtig groot oorlogsschip gebouwd, 't welk den naam ‘Glatton’ draagt. Ieder, die het zonderling vaartuig ziet, vergelijkt het met wat anders. Zoo heeft men gezegd, dat het veel op een havenhoofd, een spoorweg-platform, een baggermachine, een half gezonken schuit of een omgeslagen kolenbrik geleek. Al wat men er echter van ziet, is een gepantserde borstwering met twee 600 ponds kanonnen, die voor en achter een lepelvormig platform heeft.

Een beroemd engelsch tooneelspeler

bevond zich in een rijtuig, dat hem met andere gasten naar eene badplaats voerde. Toen iedereen gesproken had over hetgeen hem deerde, moest ook de clown op vriendelijk-verzoek zijne kwaal kenbaar maken. ‘O, sprak hij, ik mankeer niets dan dat ik nu en dan vlagen heb van dolheid, waarin ik iedereen wil bijten.’ De gasten verschrikten en begonnen zich in het rijtuig niet op hun gemak te gevoelen; zij werden echter een weinig gerust gesteld, toen de comediant hun verzekerde, dat de vlaag altijd werd voorafgegaan door een hoest, die veel naar het blaffen van een hond geleek. Als nu het rijtuig eene beek doorreed, deed zich eensklaps de onheilspellende hoest hooren, de portieren vlogen open en het gansche reisgezelschap stortte hals over kop in de beek neder. Zij kwamen met den schrik en een nat pak vrij. Maar de clown heeft zeker toen en nog menigmaal daarna hartelijk om 't avontuur gelachen.

Dat het niet iedereen gegeven is verzen te maken,

ondervond ook voor eenigen tijd zeker jongmensch Jan Kwant genaamd. Ofschoon hij juist geen letterkundige opvoeding genoten had, stelde hij toch veel belang in den bloei onzer vaderlandsche literatuur, en van harte verlangde hij derhalve in een zoogenaamde literarische vereeniging opgenomen te worden, waar eenige uitgelezen jongelui de gewoonte hadden van tijd tot tijd 's avonds aan Bacchus of Gambrinus en tegelijk ook aan de godin der wijsheid hunne nederige offers te brengen. Slechts êêne moeilijkheid deed zich tegen zijn opname voor. In de statuten namelijk der vereeniging was bepaald, dat elk nieuw lid zijn eerste optreden in de vergadering door een gedicht zou opluisteren. Lang reeds had onze candidaat er over nagedacht, hoe deze moeielijkheid te overkomen, toen een zijner meer met poëzie begaafde vrienden hem den raad gaf van een stok naar de vergadering meê te nemen, met dezen tegen de muur te slaan en tegelijk zijn hart lucht te geven door de volgende dichtregelen:

 
Ik, Jan Kwant,
 
Sla met mijn stok tegen den wand.

Zoo gezegd, zoo gedaan. De jongeling draagt zorg de twee verzen goed van buiten te weten en begeeft zich met zijn stok en zijn poëtischen schat naar den nieuwen dichterenbond. Terwijl hij onderweg bij zich zelf de twee verzen herhaalde, werd het hem intusschen duidelijk, dat het woord: ‘wand’ wel wat rijkelijk hard en onwelluidend klonk. Hij achtte dus een kleine verbetering in 't vers volstrekt noodzakelijk en declameerde:

 
Ik, Jan Kwant,
 
Sla met mijn stok tegen den muur.

Doodgeslagen door een klok.

In Venetië bevindt zich dicht bij het Marcus-plein eene gaanderij, die ook een uurwerk bezit. Bij de metalen klokken daarvan staan twee ijzeren mannen, die met groote hamers het aantal uren slaan. Niet lang geleden bevond zich daar een Engelschman om het werk te beschouwen. Juist toen een uur ten einde was stond hij aan de klok; de ijzeren mannen sloegen toe, en een daarvan trof den ongelukkige zoo geweldig met zijnen metalen hamer, dat hij met verpletten schedel dood neêrzeeg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken