Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Nummer 30]

Onze gravuren.

Niet altijd kunnen de menschen aan 't leeren en aan 't werken blijven; 't moet soms ook al eens kermis wezen. Onze voorvaderen hielden dan ook dol veel van die dagen van uitspanning; ja, als 't kermis was dan vond men niemand, gelijk een der nederlandsche schrijvers verhaalt, ‘zoo trots, hoovaardich, noch zoo prut of hij trock de beste kleêren an, alleen den kermis-dach ter eere; het krielde overal van menschen, jong en oud. Daar staan de spullen, net geplaatst. Men roept: ‘treêbinnen!’ - En welke vlaamsche jongen heeft zich niet wel eens misschien gaarne tot den grond toe vernederd, om door het gaatje in de plank eener kermistent, al was 't dan ook maar een paardenhoef te begluren. Welk een vorstelijk genot smaakte hij niet op het houten paard van den mallemolen gezeten? En wanneer zal hij ooit de genoegens miskennen, die hem o.a. onze vaderlandsche Jan Klaassen verschafte met zijn onvergetelijke geestigheden en nog onvergetelijker zware, wijde klompen?.... Men moge te recht het zondige eener buitensporige kermisvreugde laken, de rechtvaardigheid eischt niettemin te erkennen dat ook de kermis hare goede zijde heeft, in zooverre zij aan de kinderlijke onschuld des volks eene ontspanning verschaft, welke het niet kan ontberen.



illustratie
DE KERMISPRET.


Het woord kermis wordt door sommigen afgeleid van het duitsche ‘messen’ dat is: meten, omdat de waren en koopmanschappen, die op de jaarmarkten of kermissen te koop gebracht werden voor het grootste gedeelte gemeten of bij de maat verkocht werden. Anderen beweren, dat men niet moet lezen: kermis, maar marktmis, samengesteld uit twee middeleeuwsche woorden, mercada, koophandel en missabicum, een streek of plaats, waarover iemand door den vorst of heer gezonden, was gesteld, om er 't oppergezag uit te oefenen; zoodat het woord: marktof kermis niets

[pagina 234]
[p. 234]

anders zou beteekenen dan een plechtigen koophandel, die jaarlijks op zekere plaatsen of in bepaalde streken wederkeerde. Een derde, en zeker de waarschijnlijkste gissing is dat kermis (ook kerremes, kermes, jaarmis, vrije mis of eenvoudig messe of misse) niet anders beteekent dan kerkmis; de mis, die bij de inwijding der kerken, in tegenwoordigheid der hooge overigheid en geestelijkheid, gelijk in 1223, die der herbouwde domkerk in Utrecht, in bijzijn van keizer Hendrik II, der aartsbisschoppen en een groot getal bisschoppen, graven en eerste vazallen des keizerrijks, plechtig gevierd werd.

't Was vroeger gebruikelijk, dat daags vóór het feest der kerkwijding, onder het luiden der klokken en soms onder het geschal der trompetten een rood houten kruis van tien voet hoogte in de kerk voor het koor opgericht werd. Ter zelfder tijd plaatste ook de magistraat zijn reusachtig kruis aan de grenzen van zijn gebied vóór de poorten of bij de palen der ophaalbruggen. Van 't oogenblik, dat de kruisen waren geplant,

 
't Symbool van soen en vryheit
 
Eynd der smert, aanvanck der blyheit

werd de stad als een vrijplaats beschouwd. De poorters versierden hunne woningen met bloemen en tapijten, de straten werden met tenten overdekt, waarin de kooplieden hunne waren uitstalden en potsenmakers hunne kunsten vertoonden, overal wemelde het van vreemdelingen uit verre landen: ‘italiers, duytsers, polakken, safoijers, lombardijers, en er kwamen ‘tuimelaars, cimbail-speellieden, vegters, wildedierenlijers, uit verren landen van overzee.’ De magistraten zorgden dat ‘de pais en soen niet werd gescholden’ en dat er geen ‘buurgekijf, droncke drincken, moorderijen en seditieuse conventiculen’ plaats hadden, maar met dat al hield zich toch jong en oud wel eens te zeer overtuigd,’ dat het bier niet voor de gansen was gebrouwen en dat het maar ‘eenmaal kermis in 't jaar was.’

 

Het handelsartikel, door de garnalenverkoopster van Ostende rondgevent, doet denken aan de visscherij, welke voor de zeeplaatsen van zoo groot belang is.

De garnalen houden zich in groote scharen, vooral aan zandige, losse oevers op, waar zij dan gedurende de ebbe, veelal in de netten der visschers te land komen. De zeeoever bij Ostende werd vroeger aanhoudend door de golven omgewoeld, waardoor de grond een zeer losse gesteldheid verkreeg.

De visscherij en de zeevaart, waren voor die belgische havenplaats krachtige middelen tot stoffelijken vooruitgang; de opkomst en de toenemende welvaart der stad zijn voor een groot gedeelte daaraan toe te schrijven en nog is het de zee, die in meer dan één opzicht tot den tegenwoordigen bloei van Ostende bijdraagt.

Eertijds werd die plaats, toen nog een gehucht, ‘Oostende-ter-streepe’ genoemd. Men duidde daarmede aan, dat zij aan het oosteinde van de ‘streepe’ of landtong was gelegen, die destijds het strand vormde. De belgische kustlanden waren in die streek aanhoudend ten prooi aan overstroomingen. Men zag er dan ook niet, gelijk thans, eene ruime vlakte, maar een smalle strook lands, tusschen de zee en moerassen ingesloten, die zich uitstrekte tot in de omstreken van Nieuwpoort, bij het dorp Westende. De bewoners waren voor 't meerendeel visschers.

Eene soort van kreek, die weinig diepte en omvang bezat, diende aan Ostende ten haven, totdat omstreeks het midden der vijftiende eeuw door Filips den Goede de vergunning verleend werd, een ruimere havenkom te delven, aan de andere zijde der stad, waar de zee een groote bres in den oever had geslagen.

Om een aanmerkelijke diepte te verkrijgen, werden later ruime openingen in de zeedijken gemaakt, waardoor de vloed binnendijks eene uitgestrektheid van twee à drie duizend hectaren bestreek en als een reusachtige rivier over de weilanden spoelde.

De haven, waaraan zooveel ten koste was gelegd, geraakte echter in onbruik en een nieuwe werd in 1774 gedolven; zij is dezelfde, welke thans nog dient. Bij het graven, stieten de werklieden óp de nog compleete romp van een oud vaartuig; wel een bewijs van de groote omwoelingen welke de losse gronden, die de stad omringen, hadden ondergaan.

 

De gravure op pag. 237 stelt eene jachtpartij voor in de wildrijke wouden van Rumenië, en waaraan o.a. wordt deelgenomen door Karel van Hohenzollern, de tegenwoordige vorst van Rumenië en eenige bojaren of edellieden.

Een der bojaren biedt hem het kromgebogen karabijn aan waarmede wellicht aan het wilde zwijn, dat de buit der jagers is geworden, de genadeslag gegeven werd. De vorst ziet tamelijk onverschillig naar het hem voorgehouden wapen. Geheel zijn houding, alsmede zijn kostuum, dat zeer afsteekt bij de nationale kleederdracht der bojaren, doen vooronderstellen, dat hij weinig behagen schept in de uitspanning waaraan hij deel neemt.

Karel I heeft zich misschien nog niet kunnen vereenigen met de nationale gewoonten en manieren der bojaren, die wel hunne macht verloren, maar het eigenaardige van hunnen stand niet aflegden.

De bojaren hadden vroeger zitting en stem in den raad van den hospodar, zooals de vorst genoemd werd; zij vormen eene der twee groote standen, in die gewesten, waar slechts de adel en de boerenstand worden aangetroffen. De burgerklasse is schaarsch vertegenwoordigd en, gelijk de vorst, uit den vreemde afkomstig.

De Donau-vorstendommen Wallachye en Moldavië, maken thans onder den gemeenschappelijken naam Rumenië, één rijk uit, waarvan de bekende colonel Couza, die in 1866 tot abdicatie gedwongen werd, de eerste souverein was.

In 't zelfde jaar besteeg de duitsche prins Karel van Hohenzollern den rumeenschen troon. Hij is een broeder der gravin van Vlaanderen, en van prins Leopold, wiens candidatuur tot den spaanschen troon als voorwendsel gold bij het verklaren van den fransch-duitschen oorlog. De familietak, waartoe de vorst van Rumenië behoort, is eene der katholieke liniën van het huis Hohenzollern.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken