Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een man naar Gods hart.

Onder de sterfgevallen, welke in den laatsten tijd door de dagbladen werden aangekondigd lazen wij dat van den eerwaarden pater Joannes van Rooij, priester-missionaris van de Congregatie der Redemptoristen.

Dit eenvoudig maar veelbeteekenend bericht deed bij velen het verlangen geboren worden, om den verdienstelijken overledene meer van nabij te leeren kennen. Wij zullen daarom op de meest eenvoudige wijze dit bericht door eenige bijzonderheden aangaande het leven en den dood van dien zalig ontslapen missionaris toelichten, waaruit blijkt dat hij niet ten onrechte en door zijne oversten, en door zijne medebroeders, en door de negerbevolking betreurd werd.

Ja, hij werd diep betreurd door zijne oversten, want hij was in den volsten zin des woords hun troost.

Kinderlijke liefde, eenvoudige gehoorzaamheid, volmaakte bereidvaardigheid kenschetsten van jongs af zijne betrekking tot zijne oversten. Zij konden dan ook over hem beschikken naar goedvinden, zonder vrees van ooit tegenspraak of weêrzin van zijnen kant te ondervinden. Ofschoon vreemd in de engelsche taal begaf hij zich evenwel in het jaar 1861 volgaarne naar Engeland en Ierland, destijds nog met Holland tot ééne provincie der Congregatie vereenigd. Trouwens hij was overtuigd dat de gehoorzaamheid wonderen werkt en dat men ten slotte slechts goed doet in zooverre men Gods H. Wil vervult. Toen in het jaar 1865 Z.H. Pius IX de missie van Suriname aan de Redemptoristen in Nederland toevertrouwde en Mgr. Swinkels tot apostolisch vicaris benoemde, vestigde deze al aanstonds het oog op onzen pater van Rooij als metgezel, dien hij immers als oud-provinciaal door en door kende Deze keuze was onzen pater welkom en hij gevoelde zich gelukkig waardig bevonden te zijn de arme negers te hulp te mogen snellen.

Was zijne gehoorzaamheid tot dan toe volmaakt geweest, hier werd zij heldhaftig. Na het vertrek van den eerw. heer Masker naar het vaderland, werd pater van Rooij met de herderlijke bediening der St. Rosa-kerk in de stad Paramaribo belast.

Dat dit geen lichte taak voor hem was, laat zich begrijpen, als menin het oog houdt, dat genoemde kerk op twintig minuten afstand van het gemeenschappelijk huis der missionarissen waar ook hij inwoonde, gelegen is, en hij tweemaal daags, 's morgens en 's namiddags, heen en weer moest gaan ter vervulling zijner bedieningen. En toch, gesterkt als hij was door de genade die den gehoorzame overvloedig geschonken wordt, torschte hij dien last met heilige blijdschap. Hooren we hem zelven dit getuigen in zijne herinneringen. Zijne taal draagt den stempel van naieve oprechtheid, zooals men die slechts in vertrouwelijke of voor eigen gebruik bestemde aanteekeningen vindt.

‘Kruisjes en wederwaardigheden hebben ons niet ontbroken, vooral in de eerste tijden. Ik spreek nog niet eens van gele koorts etc. - maar het zij ter eere van den goeden God gezegd, Zijn gevoelige bijstand en vertroostingen hebben ook niet ontbroken, en de ondervinding heeft mij geleerd, dat wanneer de natuur het meest te lijden heeft, alsdan onze ziel gewoonlijk den meesten inwendigen troost gevoelt.’

Iets verder gaat hij aldus voort: ‘Ik herhaal wat ik boven zegde, hoe meer ons lichaam lijdt, hoe meer onze ziel gewoonlijk door God vertroost wordt. Is het niet waar, mijne ziel, herinnert gij u niet wat uw lichaam het eerste jaar vooral in Paramaribo te lijden had, niet van buitengewone lichaamskwalen, - die hevige koorts uitgenomen - maar eenvoudig in de bediening van St. Rosa-kerk? Herinnert gij u nog, mijne ziel, hoe, terwijl gij dikwijls in eene brandende zon door het gloeiend zand gingt, gij daar als ademloos stondt? Maar herinnert g iju ook nog wel, hoe dan die woorden van onzen goddelijken Zaligmaker: Ita Pater etc. (Ja Vader, wijl het alzoo uw welbehagen is geweest) - en die andere van Paulus: in ipso vivimus et movemur et sumus. (In Hem leven wij, en bewegen wij ons, en zijn wij), u met heilige gevoelens bezielden, en u als het ware alle lichamelijke vermoeienissen deden vergeten? en vooral als daar nog bij kwam die zoete troost van eene of andere ziel voor de eeuwigheid gered te hebben!’

Twee jaren later belastte hem de gehoorzaamheid met een nog uitgebreider en moeielijker werkkring op de static Coronië. Het ging hem echter als zekere planten die, als zij naar een zwaarderen grond worden overgeplaatst, nog weliger groeien. Daargelaten de velerlei ontberingen, veroorzaakt door het moeielijk en ongeregeld verkeer met Paramaribo, de ongeriefelijke woning, die den mission arissen tot huisvesting dient, de overvloed van veelsoortig, zelfs gevaarlijk ongedierte, de vreeselijke stormen, die daar niet zelden loeien, het gebrek aan drinkbaar water ten tijde der droogte en meer dingen van soortgelijken aard, waaraan men aldaar blootgesteld is, levert deze post een zwaren arbeid op aan de dienstdoende geestelijken. Coronië heeft eene uitgestrektheid van 5 à 6 uren gaans langs de zoogenaamde Wilde Kust van Suriname met eene reeks aan elkander grenzende plantages. Behalve de herderlijke bedieningen, de dagelijksche onderrichtingen en hunne kloosteroefeningen, moeten de missionarissen de Katholieken op de plantages gaan bezoeken en ook zelven voor de kinderen school houden. Buiten de parochiale kerk te Coronië bestaat er op drie uren afstands nog eene kapel op Burnside, waar des Zondags door een der twee op de Kust aanwezige paters dienst wordt gedaan. Hoeveel zelfopoffering deze bediening vordert, blijkt ons het duidelijkst uit de reeds genoemde herinneringen van pater van Rooij, want hij belastte zich bij voorkeur met deze zware taak.

‘Om van mijne eerste twee jaren op Coronië te spreken, daar heeft Jantje van Rooij ook nog al eens zware reisjes te voet moeten afleggen, maar dit had ook ter zelfder ure zijne belooning. Niet waar mijne ziel? of deden die met geene pen te beschrijven samenspraken tusschen u en uwen goddelijken Bruidegom, dien gij soms het geluk hadt in het Allerheiligste, verborgen onder de nederige gedaante van brood, op uwe borst te dragen, deden die zoete samenspraken u niet de vermoeienis op den weg naar Burnside vergeten? En als u dan somtijds van alle kanten het zweet afdroop, en zelfs niet-Katholieken hunne handen ten hemel hieven, en daardoor hunne verwondering te kennen gaven over onzen zielenijver, o, dan kwam er soms wel eenige zelfvoldoening in ons op, maar dan zegden wij, niet waar, om den duivel te beschamen: moge dit zweet vereenigd met het bloed van Jezus medewerken tot bekeering van die ongelukkigen! En wij moeten het tot glorie van God bekennen, de Heer heeft onze werkzaamheden op Coronië gezegend, het geloof onzer Katholieken is verlevendigd.’

Kon het anders, of Gods Voorzienigheid moest met eene bijzondere zorg over zijn edelmoedigen dienaar waken? Een feit, dat wij opgeteekend vinden in zijne ‘Herinneringen,’ legge hiervan getuigenis af.

‘Het had tusschen Zaturdag en Paaschzondag, zoo schrijft hij, zoo verschrikkelijk geregend, dat wij niet hadden kunnen slapen, en toen wij 's morgens vroeg opstonden, ontwaarden wij dat onze tuin, om zoo te zeggen, in eene zee herschapen was. Wij waren dus niet zeer tot vreugde gestemd; zou ik naar Burnside rijden? - Daar het op den duur al te zwaar was om de reis naar Burnside en andere plantages te voet te doen, had Mgr. Swinkels voor Coronië een muilezel en een rijtuig laten aanschaffen. - Er was voor en tegen, de wegen waren zeer slecht, het dreigde nog meer te zullen regenen; maar het was bepaald, er moesten heidenen gedoopt, bekeerlingen met de Kerk verzoend, Paaschbiechten gehoord worden; dus, in Gods naam, ik zou gaan, alles werd in gereedheid gebracht met de intentie om op Burnside te vernachten. Alles gaat wel een uur ver; ik tracht mij zelven in eene godvruchtige en vroolijke stemming te brengen, ten einde die aan mijne toehoorders te kunnen mededeelen, toen eensklaps de muilezel als het ware met den duivel bezeten werd; hij schopt en stampt, er gaat iets los of er breekt iets; dan gaat hij op hol, van den weg af langs eene diepe helling. Mijn God! verzuchtte ik, wat gaat er nu gebeuren. een van twee, of wel de muilezel of het rijtuig gaat op mij nedervallen? Maar terwijl ik nog op deze wijze redeneerde, was ik reeds buiten gevaar. Want op hetzelfde oogenblik dat het rijtuig overhelde om te tuimelen, gleed ik zachtjes er uit; de ijzeren staven, die de disselboomen met het rijtuig verbonden, braken, er kwam dus eene scheiding tusschen den muilezel en het rijtuig en terwijl ik het laatste achter mijn rug in de diepte hoorde nederploffen, liep de muilezel nog eenige schreden met mij vooruit; toen braken de riemen die ik nog immer met beide handen vasthield, en zoo stond ik daar ongehinderd op den landweg, met het eene oog den muilezel, die de vlucht nam, nastarende, met het andere oog naar het omgeslagen rijtuig gekeerd. Wat nu gedaan? Eerst den goeden God hartelijk bedanken, die mij zoo wonderbaar gered had. Vervolgens moed opgevat, dat alles terecht zou komen, hopende dat ik zelfs dien morgen nog op Burnside zoude komen, alhoewel ik er bijna nog twee uren van verwijderd was, en ik daar geheel alleen stond zonder een sterveling om mij behulpzaam te zijn. Ik ben in mijne hoop niet te leur gesteld geworden! De muilezel was op eene nabijzijnde plantage binnengeloopen, en had de menschen daar met schrik en angst voor mijn lot vervuld. Een jong mensch (Hernhutter) had het dier opgevangen en kwam dadelijk in vollen galop naar de plaats des onheils aangereden. Dus het dier was weder in mijn bereik, en daar ik als door een zeker voorgevoel (door God daartoe aangeraden, gelijk een negerjongen opmerkte) den zadel ook bij mij had, besloot ik er gebruik van te maken, en, tot mijne groote verwondering, de muilezel was zoo bedaard, alsof er niets gebeurd was. Ik was ook zoo kalm, dat eene oude negerin zegde: ‘Zie, vader doet niets dan lachen, en wij zijn half dood van schrik.’ Een braaf Katholiek

[pagina 247]
[p. 247]

biedt zich aan, om het ontredderde rijtuig naar Burnside te trekken, waar het gratis gerepareerd is. En zie, hier kwam ons nog de goede dienst van een Israëliet van pas. Deze leende namelijk een van zijne ezels om het rijtuig naar genoemde plaats te brengen. Zie, zóó heeft onze Lieve Heer zich van Hernhutters, Joden enz. bediend om een armen missionaris bij te staan. Moge de Heer het hun vergelden! Maar luister eens, ik ben nog niet op Burnside, ik stap zachtjes vooruit; ik had nog een tamelijk zwaar pakje met de eene hand vast te houden; de weg stond op vele plaatsen diep onder water, het begon intusschen ook weder sterk te regenen en toch deed ik niets dan vroolijk zingen: Laudate Dominum omnes gentes; Looft den Heer alle volkeren enz. Maar daar doet de muilezel weder een van zijne gewone knievallen, en daar ligt dan Jantje van Rooij met zak en pak in 't slijk! Abuis! Ik verloor gelukkig mijn evenwicht niet; en nauwlijks had eene negerin, die mij op korten afstand volgde, tijd om een diepen zucht te lozen, of het dier was weer op de beenen, en weldra waren wij op Burnside, druipende van het regenwater. Daar een weinig de kleederen bij 't vuur gedroogd, eenige verwisseld, dan eene plechtige H. Mis gezongen, het volk een hartelijk woordje toegesproken, wat in de gegeven omstandigheden eenen diepen indruk maakte; - en zoo was het tusschen een en twee uur, toen ik een kopje warme chocolade had. En toch was ik niet oververmoeid, zoodat ik na den middag weder een frisch man was om biecht te hooren en eenigen tot den doop voor te bereiden, en dus daags daarna het genoegen had een ouden heiden te doopen en vier personen met de kerk te verzoenen.’

Diep betreurd was pater van Rooij ook door zijne medebroeders, want hij was hun voorbeeld. Overal waar hij gevestigd is geweest, heeft hij den goeden geur van zijn stichtenden wandel, van zijne stipte onderhouding der kloostertucht, van zijne teedere godsvrucht tot het H. Sacrament en de H. Maagd en van zijn goedhartigen inborst, die zich naar alle karakters wist te plooien en de hartelijkste opgeruimdheid uitlokte, achtergelaten In zijn proefjaar zich uitsluitend toewijdende aan de geestelijke oefeningen legde hij den grondslag van het inwendig leven zoo diep, dat de stormen van het werkzaam leven den bouw volstrekt niet konden schaden. In zijne studiejaren wist hij aan zijne voortdurende streving naar steeds hooger volmaaktheid de ijverige behartiging der gewijde wetenschappen te paren. De herinnering aan dien vromen student, die door zijne diepe ingetogenheid, voorbeeldige zedigheid en diepe godsvrucht iedereen, die hem bij het H. Misoffer aan het altaar dienen zag, zoo uitermate stichtte, leef ook nu nog bij de bewoners van Wittem voort.

Dat hij ook in latere dagen zijn vroeger gedrag niet verloochende, behoeft wel geen verder betoog; men heeft zich slechts te herinneren aan die groote edelmoedigheid, aan die heldhaftige zelfopoffering, aan dien geest van onafgebroken gebed en innige vereeniging met God, aan die volmaakte getrouwheid aan al zijne beroepsplichten, aan die onverstoorbare opgeruimdheid, die zoo duidelijk uit de boven aangehaalde feiten uitschijnen om te besluiten, dat hij ten allen tijde een voor beeld was voor zijne broeders. Voegen wij hier nog bij, dat afgunst hem onbekend, kwaadspreken hem vreemd was; dat de eer en de goede naam van een ieder hem zoo zeer ter harte gingen dat, zoo men in zijn bijwezen de fouten en gebreken van anderen aanroerde, hij vindingrijk was in verontschuldigingen en zooveel mogelijk de bedoeling goed trachtte te verklaren; eindelijk dat hij niet slechts dienstvaardig maar edelmoedig was in zijne diensten, - en men zal bekennen, dat hij het ware geheim gevonden had om de achting en de toegenegenheid zijner broeders te winnen. Hij werd dan ook algemeen hooggeschat en bemind, en bij de tijding van zijn overlijden vloeide er menige traan.

Het verlies van pater van Rooij werd diep betreurd, ook door de talrijke negerbevolking der zoogenaamde Wilde Kust. Inderdaad nauwelijks had de treurige mare: pater van Rooij is dood, zich over de Kust verspreid, of het volk stroomde van alle plantages ter kerke, waar het lijk in zijne kloosterklceding was uitgesteld. Eer het avond werd, was de kerk geheel bezet met negers en negerinnen, alle in het sneeuwwit, wat bij hen de zwaars e rouw is. Zij wilden den ganschen nacht bij het lijk de wacht houden, maar wijl dit hun niet werd toegestaan, deden zes negers dezen dienst. Des anderendaags 's morgens ten 9 ure had de begrafenis plaats met eene eigenaardige doch treffende plechtigheid. Na de H. Mis togen de negerinnen twee aan twee de kerk uit naar het kerkkof; hierop volgde de eerw. pater van der Aa met de misdienaars; verder de commissaris, de commandant van den militairen post in uniform, de directeur der plantages, een groot getal der voornaamste personen van Coronië, zoowel Protestanten en Joden als Katholieken. Bij het graf hield de eerw. pater van der Aa eene korte en indrukwekkende lijkrede die menigmaal door het weenen en snikken der negerinnen onderbroken werd. Hierna wierp ieder drie spaden aarde op de kist, middelerwijl het Dies irae in het neger-engelsch gezongen werd. Daarmede was de plechtigheid afgeloopen. Maar nog eene geheele week daarna zag men dagelijks negers en negerinnen naar de kerk komen om voor de zielerust des overledenen de H. mis te hooren, te communiceeren, het rozenhoedje of den kruisweg te bidden en bij het graf van hun dierbaren pater van Rooij neer te knielen. Bij het lezen dezer plechtige teraardebestelling en der laatste eerbewijzingen zal een ieder onwillekeurig bij zich zelven zeggen: ‘Die priester bezat inderdaad de harten der negers.’ Maar was het te verwonderen? Had hij zich niet van af het oogenblik dat hij scheep ging naar Suriname geheel en al voor hun heil opgeoflerd? Op zijne zeereis besteedde hij al den vrijen tijd die hem van zijne overige oefeningen overbleef aan het aanleeren van het neger-engelsch, dat door de negers en de lagere volksklasse gesproken wordt. En wie zou het gelooven? In dien korten tijd had hij zich daarin zoo weten te bekwamen, dat hij op Paaschmaandag den 2 April 1866, den zevenden dag na zijne aankomst te Paramaribo, zijne eerste toespraak in die taal aan het volk hield. 't Is duidelijk, God had hem voorbeschikt om de apostel der negers te zijn. Hierboven hebben wij reeds gezien hoe hij zich letterlijk uitputte in het bedienen der St. Rosa-kerk te Paramaribo, op de kust van Coronië bracht hij in waarheid zijn leven voor hen ten offer. Hij had als eene gunst van zijne oversten verzocht het overige gedeelte zijns levens aan het zieleheil der negers te mogen toewijden.

Hoe oprecht hem dit gemeend was blijkt zonneklaar uit zijne hooge belangstelling voor zijne dierbare negers. Pater van der Aa getuigt des aangaande: ‘zijne grootste liefhebberij, als het ware, was reeds 's morgens vroeg na 't ontbijt, na schooltijd, en wederom des namiddags na de oefeningen der H. Regelen, kinderen, heidenen of gedoopten te onderwijzen en voor te bereiden tot de H.H. Sacramenten. Daardoor is de Kust in zoo korten tijd zoo vooruitgegaan. Men kon hem geen grooter pleizier doen dan met hem middelen te beramen hoe men arme zondaars en verdwaalde schapen het spoedigst en het doelmatigst zou te recht brengen.’ Schoon hij geen sterk geheugen bezat, heb ik hem honderde malen bewonderd in de kennis van al het volk der geheele Kust. Men kon hem over niemand vragen, man of vrouw, oud of jong op de verschillende plantages, of hij wist aanstonds rekenschap te geven van iedereen. Hij was als vuur en vlam tegen de zonde maar als zij luisterden, spaarde hij geene moeite om te troosten, te onderwijzen en aan te moedigen.’

Na reeds ruim 4 jaren dezen post bediend te hebben, overviel hem de koorts die daar niet zeldzaam maar doorgaans niet doodelijk is. Zij week ook weder, doch nauwelijks hersteld herviel hij op nieuw ten gevolge van een tocht naar Burnside, waar hij na de H. mis en de preek in de volle hitte van den dag eene oude vrouw moest gaan bedienen. Van toen af bleef hij min of meer kwijnend. Om wat meer rust naar ziel en lichaam te genieten hield hij zijne jaarlijksche geestelijke afzondering van 10 dagen. Heilige gedachte voorzeker, door God zelven hem ingegeven om zich ernstig en kalm tot den naderenden dood voor te bereiden! Intusschen nam zijne verzwakking van dag tot dag toe, zoodat hij slechts nu en dan de H. mis kon lezen. Op Allerheiligenfeest droeg hij voor 't laatst het H. Offer op en niet dan met de grootste inspanning; maar het offer van zijn eigen leven was bereid. ‘Ik ben bereid,’ zegde hij op Allerzielendag, na nog gebiecht en gecommuniceerd te hebben, ‘om aan deze kwaal te sterven, zoo het Gods wil is.’ En ja, het was o God, Uw wil! maar Gods voorzienigheid scheen te willen dat het nog duidelijker blijken zou, dat onze Pater viel als slachtoffer van zijn zielenijver voor de negers. In den nacht van den 2en op den 3en November, terwijl hij een diepen slaap genoot die hem zoo noodig was en wellicht zoo heilzaam zou geweest zijn, werd hij opgeroepen voor een zieke die hij te voren reeds bediend had. Zonder aarzelen begaf hij er zich heen. (Men had zijn overste den eerw. pater van der Aa, die zelf met de koorts te bed lag, niet gewaarschuwd.) Deze daad van zelfopoffering was zijn dood. Na zijne tehuiskomst sliep hij niet meer in; hevige koortsen met eene bezetting op de borst overvielen hem; hij kon bijna niet meer spreken. Binnen drie dagen vond de dokter hem hoogst bedenkelijk, zoodat de eerw. pater van der Aa er toe overging om hem de laatste H.H. Sacramenten toe te dienen. O wat een zalig genot, welk een zoeten voorsmaak der eeuwige vergelding moet de Heer Jezus bij zijn laatste bezoek den missionaris niet in het harte storten, die op het voorbeeld van den goddelijken Herder zijn leven veil had voor de arme verlatene zielen en daarvoor niet aarzelde alles te verlaten en zelfs den Oceaan over te steken! Dit was zeker het geval met pater van Rooij. Want toen broeder Edmond bij zijn bed kwam staan, staarde hij dezen met groote oogen aan, richtte zich even op, glimlachte en wees met de eene hand naar boven terwijl hij de andere op zijne borst hield. Zoo gaarne had hij zijne heilige blijdschap met woorden geuit, maar hij kon niet meer.

Het was de 6e November, twee ure 's namiddags; het uur door God bepaald was geslagen. Terwijl een goede neger, wien onze stervende pater zeer genegen was, hem voortdurend de H.H. Namen in het oor fluisterde, waren de eerw. pater van der Aa en broeder Edmond, bij het sterfbed neêrgeknield en baden luide de litanie van alle Heiligen. Eer deze nog ten einde was, gaf de eerw. pater van Rooij nauwelijks 41 jaren oud kalm en zacht zijn geest, om zich bij zijn H. Vader Alphonsus te voegen wiens leus: Hij heeft mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, hij zoo trouw tot de zijne gemaakt had.

Arme negers, die in den eerw. pater van Rooij een zoo trouwen vriend uwer zielen verloort, mij dunkt, ik hoor u hem naroepen: ‘O goede vader; was het Gods H. wil dat gij helaas! zoo spoedig van ons zoudt scheiden, vergeet toch uwe arme negers niet, wek door uw voorbeeld en nog meer door uw gebed een opvolger op uwer waardig.’

Moge, arme verlatenen, de lezing van dit verhaal tot de verwezenlijking van uw wensch bijdragen!

H.v.K.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken