Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 280]
[p. 280]

Allerlei.

Ginds

aan het gekuilde, blanke strand wonen onze visschers. Als een schelp tegen de rots, ligt daar hun nederige strandhut. Toch wonen zij er zoo tevreden als menigeen in zijn Eldorado of tooverpaleis. Zij leven er gelukkig, en zijn godsdienstig, trouw, oprecht, eenvoudig, heldhaftig,

Als bergen mogen de golven tegen het witte zand aanrollen, de bliksem zwaaie zijn blauwe fakkel over de ontzettende baren, de donder buldere.... de visscher stapt kalm in zijn notedop om aan 't schuim der wateren zijn geschubden schat te ontwoekeren; de visschersvrouw draaft met haar ben op den rug en met stille berusting op 't gelaat langs de kokende branding, die wellicht eens hare dierbaarste panden heeft bedolven; de frissche kleine jongen, die reeds nu niets liever doet dan met zijn bloote beenen door het zeeschuim plassen, vraagt wanneer hij met vader meê mag gaan..... Slechtsals er menschenlevens kunnen gered worden, hooren zij de woeste kreten van den oceaan, maar boven alles de stem der naastenliefde.

Zijn dat gewone stervelingen, aan de dagelijksche eischen des levens onderworpen?.. Het onderstaand tafereeltje van den schilder Feyen bewijst ten minste, dat zij eten en drinken... Of echter menig ander gewoon mensch wel met hun gekookte bot, gesmolten vet en aardappelen zou tevreden zijn, is een andere quaestie.



illustratie

Van oudsher

was de koeknering in Nederland een der belangrijkste takken van binnen- en buitenlandschen handel, en er was zelfs een tijd, dat onze landgenooten in den vreemde spottend met den naam van ‘koecketers’ bestempeld werden. Elke stad, ieder dorp had zijn bijzondere soorten van koek, als cruijt-, anys-, snipper-, succaad-, coffy-, thee-, gersten-, turksche, krenten-, rozijnen-, mangel-, spaensche-, vlae-, confijt-, blancke-, zwerte-, bruine-, gedopte-, strooi-, hylickmakers-, corst-, guldes-, ijzer-, kers-, schelle-, jaepjes-, fonteijn-, broek- en vele andere koeken. Er was geen openbaar noch huiselijk feest zonder koek. Onder 't eten van koek werd het vreugdefeest van den jonggeborene gevierd en er had geen begrafenis plaats, die niet met koek eten ein- digde. Er was geen gezin, waarin de koek niet dagelijks op tafel kwam, 's morgens bij de koffie, 's middags bij de thee en 's avonds in de ‘compeny.’ Van daar dat het dan ook nergens aan koekbakkers ontbrak en dat deze niet nalieten door in 't oog vallende uithangborden de aandacht der koopers tot zich te trekken. Zoo las men o.a. op een uithangbord te Amsterdam:

 
‘Gelijck als Faëton door hoogmoet uit den hemel viel,
 
Zoo backt men hier wafels en oliekoecken bij mijn ziel.’

Te Leiden vond men een uithangbord, waarop een weesjongen was voorgesteld, die hals over kop in een stroopton tuimelde. Onder dit tragisch tafereel stond de volgende tweeregelige poëzie:

 
‘Abel sloegh zijn broeder doot.
 
Hier verkoopt men koekjes en wittebroot.’

‘Wat is een kruitkamer,’

werd aan een recruut door zijn onderofficier gevraagd. Daar de gevraagde echter met den mond vol tanden bleef staan kijken, alsof hij het te Keulen hoorde donderen, herhaalde de sergeant nogmaals zijn vraag. Ook nu evenwel bleef de recruut 't antwoord schuldig. ‘Domkop,’ riep eindelijk de sergeant ‘wat is er dan bij uw moeder thuis in de spekkamer?’ - ‘Spek.’ - ‘Goed! Wat is er dus in eene kruitkamer?’ - ‘Spek,’ was 't antwoord.

Een amerikaansche uitvinding.

Een Amerikaan heeft onlangs een uurwerk uitgevonden, 't welk zelfs met dat der Cathedraal van Straatsburg kan wedijveren. Het wijst de dagen, maanden, jaren, de phasen der maan enz. aan. Het heeft een muziekspel, 't welk deze eigenaardigheid bezit, dat zijn melodieën aan 't feest van den dag herinneren. Zoo speelt het uurwerk des Zondags gewijde gezangen, op nationale feestdagen, patriottische liederen, yankee doodle, enz.

Over 't algemeen zijn de Amerikanen zeer verzot op kunstige mechaniek. Wil men hiervan een bewijs, men denke dat het te Détroit tot den bon ton behoort een parasol te dragen, in wier knop een uurwerk is aangebracht dat de dames, zoo dikwijls zij zulks verkiezen, op een vroolijk airtje onthaalt.

Onlangs sprak een pastoor

in de christelijke leering over Gods alomtegenwoordigheid.

‘God is dus overal tegenwoordig, niet waar?’ vroeg de pastoor aan een knaap.

‘Ja, Mijnheer pastoor,’ antwoordde de jongen.

‘God is dan hier in de kerk tegenwoordig, niet waar?’

‘Ja zeker, Mijnheer pastoor.’

‘Goed; maar is God ook bij u in huis tegenwoordig?’

‘Ja, Mijnheer pastoor.’

‘Ook in den kelder?’

‘Neen, Mijnheer pastoor, in den kelder niet.’

‘In den kelder niet?’ vroeg de pastoor verwonderd. ‘En God is alomtegenwoordig, zegt gij.’

‘Ja, Mijnheer pastoor; bij u in den kelder is God wel tegenwoordig.’

‘Maar hoe is het dan mogelijk dat God niet bij u in den kelder tegenwoordig is?’

‘We hebben geen kelder, Mijnheer pastoor,’ klonk het naïef antwoord.

Een melkboerin

zou onlangs als naar gewoonte haar klanten van melk voorzien doch bemerkte, toen zij het vocht over wilde gieten, dat zij niets dan water in haar emmer had.

Ohe! was haar eerste uitroep, ‘ik zal vergeten hebben er melk bij te doen.’

‘Manlief,

zoudt ge mij wel een offer willen brengen?’ vroeg een jonge vrouw aan haar gemaal. - ‘Zeer gaarne vrouw,’ antwoordde manlief, ‘zeg maar waarmede ik u kan believen.’ - ‘Och laat als je blieft dan dat vele rooken staan.’ - ‘Wel vrouw, weet gij dan niet dat ik afgoderij zou plegen, wanneer ik u een brandoffer bracht.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken