Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Ontdekkingsreizen naar de noordpoolstreken.

(Slot.)

Eenigen tijd voordat men de overblijfselen van Franklin en zijn makkers ontdekt had, werd de zoo lang gezochte noordwestelijke doortocht gevonden.

In 1850 vertrokken uit de engelsche havens twee schepen naar de Zuidzee. Over een van deze, voerde kapitein Mac Clure het bevel. Het andere zeilde vooruit en moest aan de Sandwich-Eilanden het vaartuig van kapitein Mac Clure opwachten om in verbinding hiermede de reis voort te zetten. Toen evenwel Mac Clure de Sandwich-Eilanden bereikte, was het andere schip inmiddels weder vertrokken. Tot vergoeding voor deze teleurstelling ontving de bevelhebber aldaar dépêches van de admiraliteit, die de volmacht inhielden, om eene expeditie te ondernemen werwaarts hem goed zou dunken. Naar den kant van Kamschatka liet hij nu zijn vaartuig een bocht beschrijven en besloot toen door de keten der Aleutische eilanden heen rechtstreeks naar de Behringstraat koers te houden. Dit was een stout waagstuk, want de zeestreek, waarin deze eilanden op zeer kleine afstanden van elkander zijn gelegen, is nog niet nauwkeurig onderzocht; er heerscht voortdurend een nevel zoo donker, dat zelfs de watervogels tegen de scheepsmasten aanvliegen en bedwelmd op het dek neder vallen. Nogtans voer Mac Clure voorspoedig door de Behringstraat, waar hij twee bodems, ter opsporing van Franklin gezonden, ontmoette; wijl het schip echter, dat hem moest vergezellen, nog niet was aangekomen zette hij alleen zijn tocht voort. Den 6en Augustus was hij reeds de kaap Barrow het noord-westelijkste punt van Amerika voorbijge varen. In het vooruitzicht dat de temperatuur hem nog eene maand lang gunstig zou wezen, hield hij koers in de richting van het eiland Melville. Parry, die dertig jaren vroeger, dit eiland het eerst had aangedaan, ontdekte aan den benevelden gezichteinder land, dat hij Banks noemde, maar waarheen de toegang hem door het ijs werd afgesloten. Mac Clure ontmoette denzelfden hinderpaal, en zag zich gedwongen een anderen genoegzaam bekenden weg langs de kust te volgen, om het ontdekte land te bereiken. Het was een engte ter linkerzijde door ijsschotsen, ter rechter door de kust van het vasteland omzoomd, die aan het oog een onmetelijke vlakte aanbood, begroeid met mos, kruiden en bloemen, doorsneden met vijvers, en met talrijke troepen van rendieren overdekt. Het schip ontving zeer dikwijls bezoeken van Eskimo's, die altijd vaardig zijn om zich van 't goed van anderen meester te maken. Tot den 17en Augustus wees de thermometer een vrij hoogen warmtegraad voor deze gewesten, maar op dien dag kondigde eene nieuwe ijskorst de nadering aan van den Winter Van de kaap Bathurst, waar het vaartuig den 31en Augustus aanlandde, moest nog een afstand van zeventig mijlen noordwaarts afgelegd worden om Melville te bereiken. Deze kaap werd bewoond door een zeer hulpvaardigen stam der Eskimo's, die aan de zeevaarders eene gastvrijheid betoonden, die zij niet verwacht hadden. Het land had overvloed aan wild en visschen. Mac Clure en zijn equipage ondervonden hier, wat men meer van de Eskimo's verhaald heeft, dat zij de nauwkeurigste geographische inlichting aangaande hun land weten te verschaffen en de kust met eene bewonderenswaardige juistheid beschrijven.

Van den 1en tot den 5en September had de bemanning op haar vaart tusschen kaap Bathurst en kaap Parry het onverwachte schouwspel van een vulkanischen brand. Ter linkerzijde bevond zich eene steile rots van vierhonderd voet hoogte en uit gewone lava bestaande; kleine rookkolommen verhieven zich aan alle zijden en asch van eene vaal roode kleur overdekte den bodem. Den 6en September stapte de bemanning aan wal in een bergachtig land, ten noorden van kaap Bathurst. Dit land werd voor de engelsche kroon in bezit genomen, de schepelingen doopten het met den naam van Baring en plantten op een kaap, die zij kaap Nelson noemden, onder een driewerf herhaald hoerah de engelsche vlag. Zij vermoeden niet dat zij waren aangeland op 't zuidelijk gedeelte van Banks, dat reeds door andere zeevaarders, die van de tegenovergestelde zijde gekomen waren, ontdekt was. Dit gedeelte strekte tot verblijf aan rendieren, hazen en ontelbare zwermen van wild gevogelte. Steeds drongen de reizigers verder noordwaarts door eene zeeëngte, welke den naam verkreeg van Prins-Wallisstraat. Het land dat zich aan hunne rechterzijde uitstrek te werd Prins Albertland genoemd. Met de grootste omzichtigheid en in hooggespannen verwachting werd de reis voortgezet. Den 11en September begonnen de eerste rukwinden reeds te waaien en belette het ijs den verderen voortgang van 't vaartuig; maar na verloop van eenige dagen kon het zijn tocht weder vervolgen, en den I9en September was het slechts acht mijlen van de baai van 't eiland Melville verwijderd. Zullen die moedige zeelieden haar mogen bereiken? 't Is zeer twijfelachtig want zware ijsblokken versperren den ingang. Reeds den 20en wordt het schip hevig geteisterd. De ijsschotsen komen in beweging en dringen zich met een onweêrstaanbaar geweld te zamen. Met ontzetting hoort het scheepsvolk het vreeselijk kraken van het vaartuig; zij staan op het punt van in den afgrond te verzinken; de wentelende ijsklompen verheffen het vaartuig tot een duizelingwekkende hoogte en werpen het daarna in de diepte neder. De sidderende schepelingen zien loodrecht boven zich eene ontzaglijke overhellende ijsmassa, die hen gaat verbrijzelen. Doch de Voorzienigheid heeft het anders besloten; plotseling keert de stilte in de wateren weder en zes en zeventig menschen zijn gered.

Het schip was na eenigen tijd onbeweeglijk tusschen de ijsschotsen vastgevroren en zou nu tot winterverblijf dienen. Maar kapitein Mac Clure gunt zich geen oogenblik rust, onmiddellijk gaat hij met eenige manschappen in sleden op verkenning uit. Tien dagen later zag de equipage hem alleen en in deerniswaardigen toestand terugkeeren. Vol ongeduld om aan haar den uitslag der expeditie mede te deelen, liet hij al zijne mannen achter en ijlde vooruit om het eerst de blijde tijding te verkondigen. Een sneeuwjacht overvalt hem en gedurende vier en twintig Uren dwaalt hij rond zonder slaap, zonder voedsel en in de nabijheid der ijsbeeren, wier gebrul hij op eenigen afstand hoort. Bij het aanbreken van den dag kreeg hij het vaartuig in het gezicht en verzamelde zijne laatste krachten om het te bereiken. Nauwelijks had hij een voet op den bodem gezet of hij viel in bezwijming en toen hij eindelijk den mond weder opende waren zijne eerste woorden: ‘de noordwestelijke zeeweg is gevonden,’ die zeeweg, waaraan zooveel menschenlevens en zooveel millioenen ten koste gelegd waren. Mac Clure had de overtuiging gekregen, dat hij op het land van Banks, dat Parry van eene andere zijde ontdekt had, was aangekomen.

[pagina 295]
[p. 295]

Toen de kapitein hersteld was gaf hij aan zijn mannen een feest om die heuglijke gebeurtenis te vieren.

Nu werd het schip tot een zoo goed mogelijk verblijf ingericht voor den vreeselijken winter. Van den 11en November tot den 3en Februari rees de zon niet boven de kimmen. In de eerste helft van Januari was de koude zoo fel, dat de thermometer tot 40 à 42 graden Réaumur daalde. Met den terugkeer der zon, namen de kleine uitstapjes met sleden en de jacht op hazen en vogels een aanvang.

Den 11en Juli kwam het ijs in beweging en dreigde ieder oogenblik het schip te verpletteren. Terwijl alle hoop om verder noordwaarts te komen verloren was, ging men evenwel beproeven, het eiland Banks aan den westkant om te varen. In het eerst ging de tocht voorspoedig, weldra echter kwam het schip in eene engte, waar het rakelings tusschen overhellende rotsen van den eenen en ijsvelden van den anderen kant moest doorvaren. De minste beweging in het ijs is voldoende om het schip te verbrijzelen en allen in de diepte te doen wegzinken. Somtijds is men genoodzaakt het ijs te doen springen om den doortocht voor het schip te openen. Onder zulk een voortdurenden angst voor den vreeselijksten ondergang, werd de reis in oostelijke richting voortgezet, totdat den 23en September eindelijk een veilige baai werd gevonden, waaraan de schepelingen den naam gaven van ‘Baai der Barmhartigheid.’ Daar vond het afgezwoegde vaartuig voor altijd zijn rust.

De bemanning bereidde zich op eene nieuwe overwintering voor. Zoo zij niets voor het vaartuig had te vreezen, zij zelve had een droeviger vooruitzicht dan den vorigen Winter, want zij was thans de Noordpool dichter genaderd en minder beschut tegen de verstijvende winden. De gezondheidstoestand liet ook veel te wenschen over; de scheurbuik teisterde het scheepsvolk hevig.

In de maand April toen de nood reeds hoog was gestegen en men vurig naar redding uitzag, stak Mac Clure op eene slede naar 't eiland Melville over, waar hij hoopte schepen te zullen ontmoeten. Hij werd in zijne verwachting te leur gesteld en nadat hij zijne documenten onder een steen had neêrgelegd op eene plaats, die dikwijls door zeevaarders bezocht werd, keerde hij bij de zijnen weder in eene stemming, die weinig geschikt was om hun moed op te wekken. Tot hun geluk leverde de jacht gedurende de Lente en den Winter zooveel op, dat het scheepsvolk tweemaal per week zich aan versch vleesch kon vergasten. Doch toen in de maand Augustus de ijsvelden openscheurden en de zee weder bevaarbaar werd, bleef niettemin de ingang der baai van Barmhartigheid gesloten. Nu was het oogenblik gekomen, om het plan, dat Mac Clure had opgevat ten uitvoer te brengen. Hij had besloten dat de welvarende matrozen op het schip zouden blijven, om het gedurende den Zomer van 1853 uit de baai te voeren, en dat de zwakken in twee partijen verdeeld andere oorden zouden zoeken. Een der divisies zou zich naar den kant der Hudsonsbaai richten, de andere zou zich oostwaarts begeven, in de hoop om walvischvaarders of schepen, ter opsporing van Franklin gezonden, aan te treffen. Gelukkig was het niet noodig tot deze wanhopende uitersten zijn toevlucht te nemen. Terwijl Mac Clure met zijn luitenant langs het schip wandelde, zag hij een vreemd persoon, die hen onder geschreeuw en gebaren naderde. Deze persoon had het gezicht van een neger, maar wie beschrijft hunne verwondering toen zij hem in goed engelsch hoorden zeggen dat hij een luitenant was van een der schepen, die aan de kust van Melville ten anker lagen. Voor het eerst reikten in dit woeste gewest twee mannen van het Oosten en Westen gekomen elkander de hand toe. De aankomst van den luitenant en eenige mannen, die hem met sleden volgden werd door Mac Clure en zijne gezellen met een uitbundige vreugde begroet. Men schaarde zich om den nieuw aangekomene, zelfs de zieken verlieten hun legersteden en sleepten zich op het verdek voort om hunne redders de hand te drukken en het verhaal van den luitenant te aanhooren. Deze zeide dat zij door het gouvernement waren uitgezonden om Franklin op te sporen, en dat zij op het eiland Melville, waarbij zij het anker hadden geworpen, de documenten van Mac Clure vonden en dadelijk eenige mannen hadden uitgekozen om dezen op te zoeken. ‘Gij zult mij vragen,’ zoo besloot de moedige luitenant zijn verhaal, ‘waarom ik zoo zwart zie als een neger; het meerendeel der onzen heeft zich het aangezicht zwart gemaakt, omdat wij dit als een uitmuntend middel hebben bevonden tegen de koude.

Er werd besloten dat Mac Clure en de zijnen zich op de pas aangekomen schepen zouden begeven. Het vaartuig van Mac Clure werd stevig geankerd, de deuren en luiken zorgvuldig gesloten en de bemanning nam de reis met de sleden aan. Zij hoopten nog in hetzelfde jaar Engeland weder te zien, maar de Zomer van 1853 was zoo ongunstig, dat zij eerst in 1854 door de Baffinsbaai de terugreis naar het vaderland konden bewerkstelligen. Tot belooning schonk het Parlement aan deze zeelieden den prijs van 250,000 gulden, die aan de vinders van Franklin was uitgeloofd.

Met deze reis zijn de tochten naar de Noordpool nog niet geëindigd. Nog worden expedities toegerust, om in het belang der wetenschap met de wreede natuur der noordelijke ijszeeën te gaan kampen, en wanneer voor al de groote opofferingen, die daaraan ten koste gelegd worden, de wetenschap eene kleine overwinning behaalt, zoo doet deze de begeerte naar meer zegepralen met vernieuwde kracht ontwaken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken