Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 4 (1871-1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (43.40 MB)

Scans (1580.43 MB)

ebook (42.77 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 4

(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 328]
[p. 328]

Allerlei.

Gelijk de magneet

niet tot rust komt vóór hij zich naar 't Noorden heeft gericht, zoo streeft ook de ziel des menschen steeds naar hooger. Hij moge een tijd lang in de wereldsche beslommeringen behagen vinden, 's menschen harte blijft onrustig tenzij het tot zijn oorsprong en doel wederkeere. Er zijn intusschen oogenblikken dat men op bijzondere wijze zich door de banden van een hooger leven voelt aangetrokken en 't is vooral de onspoed, die ons den blik ten hemel doet richten. Zie de moeder, die haar echtgenoot, den eenigen steun van haar en haar kroost, uit haar woning zag dragen. Met hem is haar geluk en welvaart verdwenen. Alle troostgronden zijn onmachtig om haar op te beuren. Maar zoodra de stormen der droefheid voor een weinig kalmte hebben plaats gemaakt, werpt zij zich neder aan de voeten van Hem, die de vader is der weduwen en weezen, zonder wiens toelating geen musch van het dak valt en terwijl zij vurig bidt, daalt een verzachtende balsem in haar gewond harte neder. Van waar die zelfopofferende, heldhaftige liefde, waarmede zij voor haar kinderen jaren lang met onbezweken moed tegen armoede en ellende worstelt?.... Daar in de eenzaamheid aan den voet van 't kruisbeeld heeft zij de kracht gevonden tot die zelfopofferende liefde, waarbij de moed en doodsverachting der helden in de schaduw treedt.



illustratie

De Hoed.

Het gebruik van den hoed dagteekent van de vroegste tijden. De Grieken bedienden zich van dit kleedingstuk op iederen leeftijd; de Atheners droegen het zoowel in de stad als op het land en de Spartanen zelfs maakten van den vilten hoed gebruik. Toen hij bij de Atheners als volksdracht werd verbannen, vond hij aanstonds op de hoofden der Romeinen een gastvrij verblijf. Meestal droegen zij hem in 't eerst slechts op 't land, en wel om zich tegen zon en regen te beschutten. Een afhangende rand en een paar linten om hem onder de kin vast te binden wa ren tot dit doeleinde noodzakelijk; de laatste gaven daarenboven dit gemak dat men hem op den rug kon laten hangen en blootshoofds wandelen, zoo iemand zulks goedvond.

In onze noordelijke streken stelde men zich langen tijd tevreden met een kap, die als beschutting diende tegen de koude terwijl men bij warm weder blootshoofds liep. In de veertiende eeuw begon men op het land hoeden te dragen en ongeveer een halve eeuw later begonnen zij in de steden den dienst te doen van regenschermen. Eindelijk onder Lodewijk XI werden zij in Frankrijk het gewone hoofdsieraad. Bekend is o.a. de hoed van den franschen koning, die met heiligenbeeldjes in den vorm van medailles omringd was.

Aan Karel VII kent de geschiedenis de eer toe, bij zijn intrede te Rouaan in 1449 het eerst van alle koningen een hoed van beverhaar te hebben gedragen. Deze had echter in gedaante nog weinig overeenkomst met onze hoeden. Hij was met rood fluweel gevoerd en een gouden kwast prijkte op den bol.

Onder Hendrik IV werd de overeenkomst met onze modellen grooter. De bol werd hooger en de rand kreeg eenige buiging, die de mode in onze dagen ook nadrukkelijk vordert. Voornamere personages versierden den hoed met vederen en franjes. De burgers hielden nog altijd hun kaproen in eere en zeiden eerst later daaraan vaarwel zonder echter den cylindervormigen hoed aan te nemen. Toen het hof dezen met zijn gunst vereerde, werd hij met paarlen, edelgesteenten, enz. versierd en moest de gebogen rand voor een rechten plaats maken. Een lint diende om hem onder de kin vast te hechten.

Al heeft de hoed met het meerendeel onzer costumes wel iets van zijne schilderachtigheid verloren, hij heeft ten minste boven zijn voorgangers de verdienste der eenvoudigheid. Dertig jaren geleden maakte men hoeden van het haar der bevers, vigonjes, hazen, konijnen en zelfs van katten. Maar de industrie heeft zooveel huiden dezer dieren verslonden dat zij zeer zeldzaam zijn geworden en dat een bever- of vigonjehoed thans op zeer hoogen prijs zou te staan komen. Men stelt zich dus te vreden met het haar van hazen of konijnen en het meest van allen met zijde. De zijden hoed heeft al zijn voorgangers onttroond, hij heerscht als souverein op aller hoofden en wellicht is er geen hoekje meer ter wereld, waar hij vreemd is.

Een dokter,

die een zieke boerin moest bijstaan, gaf niet onduidelijk te kennen, dat hij zijn patiente wel meer zou bezoeken, zoo hij slechts zeker was voor zijn behandeling de noodige betaling te zullen erlangen.

‘Dokter,’ zeide de echtgenoot der zieke vrouw, ‘gij kunt hieromtrent onbezorgd zijn; hier heb ik tien muntjes; zij zullen de uwen zijn, indien gij mijn vrouw dood of gezond maakt.’

De boerin kwam te overlijden en na verloop van eenige dagen nam de dokter de vrijheid den boer om de beloofde muntjes te verzoeken.

‘Meneer,’ zeide de weduwnaar, ‘ik zal mijn woord houden, doch vooraf verzoek ik u, om in 't bijzijn van deze getuigen te zeggen of ge mijn vrouw dood gemaakt hebt.’

‘O zeker niet,’ antwoordde de dokter. ‘Des te beter, want het zou mij spijten, zoo ik u van haar dood moest beschuldigen. Maar hebt gij haar gezond gemaakt?’

‘Helaas ook niet.’

‘Wel,’ hernam de boer, ‘daar gij bekent haar noch dood noch gezond gemaakt te hebben, zult ge moeten toestemmen dat gij aan de door mij gestelde voorwaarde niet hebt voldaan en bijgevolg niets van mij te vorderen hebt.’

Een zeker heer,

die er vrij verwaarloosd en schovel in zijn kleeding uitzag wandelde door de stad met zijn vrouw, welke daarentegen door haar kostbaar toilet een eerste dame scheen.

Juist kwam een schuldeischer van 't echtpaar hen met zijn vriend voorbij en vroeg dezen verwonderd: ‘Zeg eens, begrijpt ge dat? Hij ziet er zoo arm en zij zoo rijk uit.’

‘Wel, dat is goed uit te leggen,’ antwoordde zijn vriend, ‘zij kleedt zich naar het journaal en hij naar het grootboek.’

‘Hoe is uw naam?’

vroeg een hooggeplaatst persoon aan een oud gediende, die hem als een voormalig vriend van zijn overleden vader verlangde te spreken.

‘Mijn naam is Oorlog,’ was 't antwoord.

‘En hoe oud zijt gij thans?’

‘Tachtig jaren.’

‘Dan heb ik de eer den tachtigjarigen oorlog bij mij te zien en ik meen u de verzekering te kunnen geven, dat de vrede van Munster voor u weldra zal volgen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken