Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 5 (1872-1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 5
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.85 MB)

Scans (1438.38 MB)

ebook (29.68 MB)

XML (2.57 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 5

(1872-1873)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 321]
[p. 321]

[Nummer 41]



illustratie
WEINIG, MAAR GENOEG.


[pagina 322]
[p. 322]

Hendrik IV in ballingschap.

I

Op een uitgebreid terras, vóór een aloud adellijk burchtslot, dat aan den zoom van een groot woud in de Ardennen was gelegen, stond hertog Hendrik I van Limburg. Het was een heerlijke morgen, zooals de maand Augustus er dikwijls vele telt. De opgaande zon deed allengs den morgendauw verdwijnen en bescheen het vóór den hertog liggend landschap met hare liefelijke stralen. De bloemen in bonte menigte op het veldtapijt dooreengeweven, ontloken hunne kelken om de eerste zonnestralen op te vangen, terwijl de twijgen der vruchtboomen onder den zwaren last van vruchten bogen. Alles herademde, de vogelen deden hun welluidend en liefelijk gezang weder hooren en de reebok en het hert spoedden zich naar het nabijgelegen water om hun dorst te lesschen.

Dit schoon en overheerlijk tooneel had echter op den hertog geen den minsten invloed, zijne oogen waren strak op één punt gericht als hadde hij van dat punt heil verwacht, en hij merkte dus den bediende niet, die reeds een geruimen tijd hem ter zijde had gestaan en eerbiedig op de bevelen van zijn heer wachtte.

Eindelijk scheen de hertog te ontwaken, zijn misnoegde blikken bemerkten den dienaar, die nu zijn heer meer naderde en hem vroeg wat zijn verlangen was.

Op een niet al te vriendelijken toon, welke evenwel zijn dienaar reeds lang gewoon scheen, beval hij hem ten spoedigste alles voor de jacht gereed te maken en zijn volledig jachtpersoneel bij elkander te verzamelen.

De dienaar gaat en wordt straks gevolgd door den hertog die met peinzende gedachten de lange gangen van zijn uitgestrekt kasteel doorloopt en eindelijk aan het eind van een gang in eene prachtige voorkamer verdwijnt.

Wat maakte den hertog zoo droevig gestemd, hij, die eens zijn naam wijd en zijd deed weerklinken van zijn roem? Was het zielelijden of verwachtte hij van dat straks beschouwde punt redding en hulp?

De hertog bevond zich in de kracht van zijn leven, hij was rijzig van gestalte en had een open gelaat, dat nu en dan met een bitteren grimlach bedekt, maar doorgaans somber en ernstig gestemd was. Als leenman van Hendrik IV, keizer van Duitschland, had hij dien op vele van zijn tochten vergezeld, en hij stond bekend als een der beste krijgers, terwijl de bloem der duitsche ridders hem onder hare leden telde.

Overal beroemd als een held, die steeds onversaagd den kamp met zijne vijanden waagde, weerklonk zijn naam wijd en zijd; maar was hij een der beste, tevens werd hij onder de gevreesde lieden van Hendrik IV gerekend. Elk gezag minachtend, dat zich niet door kracht van wapenen kon doen gelden, had hij helaas! voor zich zelven later de nadeelige gevolgen van zulk eene handelwijze ingezien, toen Duitschland's keizer hem het lotharingsche gebied weder afhandig maakte, dat hij eenige jaren vroeger door aankoop had verworven. En thans, steeds morrende en met het hart vol haat, op middelen peinzende om dit schoon gewest terug te bekomen, was zijn eenigste genoegen de jacht en de wijn. Drinkgelagen op drinkgelagen, gevolgd door luidruchtige jachtpartijen hielden den hertog bezig, om aldus den tijd te dooden, die anders aan krijgsroem gewijd was. Zijn wapentuig bleef ongebruikt en zelden betrad hij meer het vertrek, waar zijne wapenen naast die van zijne doorluchtige voorvaderen aan den muur prijkten.

Vandaar zijne droefgeestigheid. Misschien waren zijne gedachten dien morgen bezig met op nieuwe middelen te zinnen, om zijn gebied te vergrooten en zijn naam weder gevreesd te maken; hoe het zij, ook zijne lieftallige gade, die in het huisvertrek zich met hare dochter bezighield om het een weinig in orde te schikken, moest de grillen ondervinden, toen hij op norschen toon te kennen gaf, dien morgen eens weder het jachtvermaak te willen genieten.

Een weinig tijds daarna volgt de jagerstoet hertog Hendrik over de slotbrug. De tocht die eerst in het begin geregeld geschiedde, veranderde weldra toen men op het jachtgebied kwam; woest en wild reed de drom door loof en lommer en joeg het wild uit zijne schuilhoeken op, de bodem dreunde onder het getrappel der paarden, het vroolijke hoorngeschal deed zich hooren en werd door de echo der nabijzijnde wouden en heuvelen honderdvoudig teruggekaatst. Vroolijke scherts en nog meer de heerlijke morgen oefende op het jachtgeschelschap een grooten invloed uit, 't was duidelijk te zien hoe blij te moede ieder was in zijn element te komen. IJlings ging het over heg en sloot terwijl de hertog het spoor van een ree volgende, steeds de voorste was en zijne bedienden ver achter zich liet. Eindelijk zelfs was de hertog uit het gezicht en onstuimig joeg hij het dier achterna toen plotseling een grijsaard zich midden op den weg plaatsende den hertog tot staan bracht. Hij was eenvoudig gekleed, vermoeid en hoewel niet oud had toch de droefheid zeer diepe voren in zijn voorhoofd gegrift.

De hertog hield zijn paard in, wat hem met veel moeite gelukte en vroeg als in één adem:

‘Wie zijt gij grijsaard? en wat is het doel van uw tocht?’

‘Heer,’ antwoordde de grijsaard, en zich ter zijde van het paard plaatsende, vervolgde hij:

‘Ik vraag uw hulp, om in deze streek een toevluchtsoord voor mij te vinden?’

‘Dit herbergzaam oord zal niemand weigeren te ontvangen, maar nogmaals, wie zijt gij, grijze pelgrim; want uw gelaat komt mij bekend voor, uw tongval verraadt den duitschen vreemdeling en al uwe trekken teekenen het lijden.’

‘Heer ridder,’ was het wederantwoord, ‘gij kendet mij vroeger voorwaar al te goed, toen ik nog het hooggevierde purper om de leden droeg en met velen ook u aan mijn voet zag knielen. Want heer,’ en hij slaakte een diepen zucht: ‘want heer, ik ben Duitschland's keizer, wreed vervolgd door mijn eigen landzaat, ja door mijn eigen zoon, die tuk op macht en aanzien den opstand heeft gepredikt en mij doet vluchten, wreed voorwaar, maar.’ . . . . en hij wendde het gezicht af - ‘niet onverdiend. De vloek van den opperpriester Gregorius is in al zijne zwaarte op mij neergekomen, het heulen met de vijanden van den Paus is gevolgd door een heulen van de bloedverwanten met de oproerige duitsche stammen en nadat zich mijne vijanden, Rudolf van Zwaben en Herman van Luxemburg, hadden onderworpen en de Saksers het strijden moede waren geworden, had het lot mij nog zwaarder beproevingen bewaard. Toen stond mijn zoon Koenraad tegen mij op die mijne dagen met gal en bitterheid deed vergezeld gaan en nu is het mijn zoon Hendrik: hij is het werktuig en de volbrenger van den wil des Heeren, want nogmaals de ban drukt loodzwaar op mij.’

Beiden bewaarden nu het stilzwijgen; de grijsaard was aangedaan, de herinneringen waren ook nog al te levendig in Hendrik's ziel en de hertog dacht zeker na over de wisselvalligheden van het aardsche en de vloek des Pauses.

Daar dit zwijgen aanhield, vervolgde hij: ‘Van de grooten verlaten en onbekwaam met een leger mijn beklagenswaardigen zoon te bestrijden moest ik vluchten, slechts negen ridders vergezelden mij en bij nacht moest ik door Keulen trekken om vervolgens in deze streken een veilig toevluchtsoord te zoeken.’

En nu, ziende dat de hertog steeds in gedachten verzonken bleef, hernam hij: ‘Thans zoek ik een toevlucht bij hem, wien ik hier voor mij zie, bij Hendrik van Limburg.’

‘En zoo u deze eens beschuldigt van hem eenmaal tegen recht en wet het schoone Lotharingen ontnomen te hebben, zoude hij dan genegen zijn u verblijf te verschaffen?’

Onwillekeurig stond de keizer ontsteld; bij schudde het hoofd en zeide: ‘Neen, dat is geen taal, die Hendrik kan spreken, wel kan hij zijn heer bestrijden als deze nog eenige macht heeft, maar nu verlaten van allen en smeekende om bijstand, nu kan de hertog van Limburg hem niet verstooten.’

Deze woorden misten hare uitwerking niet.

‘Neen, mijn keizer, neen,’ riep de hertog uit, ‘gij rekent niet tevergeefs op mij; mijn slot zal ter uwer beschikking, mijne arm ter uwer hulpe, mijne soldaten tot uw bijstand zijn. Hier, dit zwaard (en dit zeggende, trok hij het uit de schede) zal u wreken, indien de Almachtige mij daarin behulpzaam zij. Mijn kasteel is sterk, en veilig voor een vijandelijken aanval en daarbij nu wordt het in feestdos getooid, wijl mijn vorst daarin zijn intrek neemt.’

De jacht werd gestaakt, de twee vijanden van vroeger waren vrienden geworden en onder een gesprek, over het verleden en de toekomst, hielden nu keizer en vazal zich bezig, tot zij de slotpoort binnenreden,

II

Een uur later was alles tot een goed voorzienen disch in gereedheid gebracht en de gast met de huisgenooten van den hertog in druk gesprek gewikkeld. Agnes, de dochter van Hendrik van Limburg, het getrouw evenbeeld harer beminnelijke moeder en de weldoenster der omstreken, was het vooral, die naar den keizer luisterde, toen deze zijne lotgevallen in Italië verhaalde en nu met weemoed de dagen herdacht, toen hij meende tegen Gregorius, ‘den Stedehouder Gods, bestand te zijn. Met innige deelneming volgde zij het verhaal van Hendrik's gevangenneming door zijn zoon en zijne vlucht, totdat zij zijn verhaal onderbrak en hem de vraag stelde, waarom Hendrik zich niet reeds geheel met den Pauselijken Stoel verzoend had, wijl zijne eigene geschiedenis toch duidelijk aantoonde, dat elke vorst steeds den Paus als Opperherder en Oppervorst behoort te eerbiedigen, om waarlijk gelukkig te leven en te regeeren.

‘Ja,’ hernam de keizer, ‘hadde ik meer naar beter vrienden en goede raadgevers geluisterd, nooit ware ik te Canossa zoo diep vernederd behoeven te worden.’

‘Die vernedering moest u in alles ootmoed leeren, en haddet gij daarnaar gehandeld, ik geloof stellig, dat die vernedering u heilzamer lessen zoude nagelaten hebben. Is dit niet zoo?’

‘Wel mogelijk en het ware misschien voordeeliger voor mij geweest, doch te vermetel en tegelijkertijd te weifelend in mijn besluiten en gedragingen, en na mijne terugkomst uit Italie, steeds tot haat opgewekt, hebben mijne raadgevers het nooit aan smaadredenen tegen den Paus laten ontbreken.’

‘Misschien voordeeliger,’ was de tegenwerping van Agnes,’ dus is al het lijden nog niet in staat geweest u zekerheid dienaangaande te

[pagina 323]
[p. 323]

geven. Neen, als Duitschland één en sterk wil zijn, dan moet het den Opperpriester steeds den verschuldigden eerbied betoonen en hoogachten, en uit hetgeen gij mij verhaald hebt, is mij zonneklaar gebleken, dat elke vorst, elke staatsdienaar, die den Paus aanrandt, in zijn persoon of in zijn rechten, zijn Canossa zal vinden, het moge dan al wat korter of langer duren. En geloof mij.’ . .

Een kloppen onderbrak het onderhoud, en 's hertogs dienaar, dezelfde welke hem 's morgens ter zijde gestaan had, kondigde de aankomst aan van negen ridders met hun gevolg, die den keizer waren gevolgd, maar 's morgens op zijn verlangen een anderen weg hadden gekozen om op het kasteel aan te komen.

‘Laat ze binnenkomen,’ klonk het antwoord van den hertog, ‘en ruim het gevolg eene plaats in de benedenvertrekken.’

Alras weerklonken de voetstappen van een aantal mannen in de lange gangen, totdat zij eindelijk in de eetzaal verschenen. Hier heerschte nu gulle gastvrijheid, menige dronk werd er geledigd op keizer Hendrik van Duitschland en op den bloei van het huis Limburg.

‘En,’ deed Hendrik van Limburg hooren, ‘op het welslagen van den terugkeer van onzen hoogen gast op den keizerlijken troon.’

‘Ja, maar hoe het aan te leggen?’ vroeg de heer van Walberstadt, een der negen.

‘Laat dat maar in het eerst aan mij over,’ hernam de hertog. ‘Reeds gedurende den terugtocht naar het kasteel was dit punt het voorwerp van mijn gesprek met den keizer. Spoedig zal ik daarvoor de handen aan 't werk slaan en mijne trouwe gezellen in de omstreken zullen bij de eerste oproeping te wapen snellen en hun arm leenen voor de verdediging der rechten van onzen hoogen gast.’

Er werd dien avond nog menige wensch geuit, menig hoopvol woord gesproken, totdat eindelijk het nachtelijke uur hen scheidde en elkeen zich naar de hem aangewezen vertrekken begaf.

III

Ruim tien maanden waren voorbij. De keizer bleef steeds de gast van den hertog, hoewel hij nu en dan toch deze of gene burcht met een bezoek vereerde. De hertog had in die verloopen maanden trouw woord gehouden. Een aanzienlijk leger had hij weten bijeen te brengen. Dagelijks stelde hij pogingen in 't werk om te voldoen aan den wensch van Hendrik IV en om een genoegzaam aantal soldaten te werven, en waarlijk zijne zorgen werden met goed gevolg bekroond, uit alle streken des lands stroomden krijgers op de roepstem van den hertog van Limburg te zamen.

De soldaten waren in de nabijheid der stad op het veld gelegerd en bezig zich onderling te vermaken, toen de heer van Halberstadt in galop de stad naderde, en na de poort en toen eenige straten doorgereden te zijn aan het paleis afsteeg, spoedig aanklopte en aan den bediende, die hem de deur opende, verzocht den keizer te spreken.

Nauwelijks was de ruiter bij den keizer binnengekomen, of hij begon verslag te geven van de door hem gedane verkenning en deelde hem mede, dat een leger van ongeveer 5000 man de grenzen was overgetrokken en reeds op weg was naar Luik, blijkbaar met het doel om Hendrik IV te overrompelen.

Treurig was voor den keizer dit bericht, met strakken blik zag hij om zich henen als wilde hij de eene of andere zaak zoeken waaraan hij zijne droefheid kon mededeelen.

‘Zoo drijft hij den strijd tot het uiterste, ik had gehoopt dat mijne terugkomst in Duitschland met dat leger,’ - en hier richtte hij zijne blikken naar het kamp der soldaten, - ‘hem van zijne slechte handelwijzen had teruggebracht, maar nu dwingt mijn eigen zoon mij tot den strijd. Groote God! wel wordt mijn vaderhart diep getroffen, maar,’ . . . . het scheen alsof hij spijt had deze woorden in bijzijn van een ander gesproken te hebben, althans onmiddelijk ging hij verder voort: ‘Nu zal ik den strijd tot het einde volhouden, ik wil keizer blijven of sterven; geen andere weg staat voor mij open. Zou ik, de groote Hendrik van eertijds, die niemand ontzag, in een vreemd land als balling moeten rondzwerven! Heer,’ zeide hij vervolgens zich tot den heer van Hallerstadt wendende, ‘deel dadelijk de bevelen uit dat het leger zich marschvaardig make om den vijand te gemoet te trekken. Zend ook eene boodschap aan onzen gastheer, heer Hendrik van Limburg, opdat hij ons met zijn sterken arm helpe.’

Nauwgezet volbracht de heer van Halberstadt zijne plicht en reeds den volgenden dag was het leger in vollen tocht naar de grenzen. Hendrik IV bleef echter te Luik. Eene ongesteldheid noodzaakte hem het bed te houden zoodat hij aan Hendrik van Limburg de opperste leiding overdroeg.

Niet lang zou het geduld der troepen op de proef gesteld worden, het vooruitzicht op een goeden buit scheen hun vleugelen te geven, want reeds op den tweeden dag was men in het gezicht van het duitsche leger.

De vader was voor het verdriet gespaard om tegen zijne landgenooten, tegen zijne eigene onderdanen op te trekken.

Reeds bij het krieken van den derden dag werd de strijd verwacht, die echter eerst tegen den middag bij Visé een aanvang nam. Na een gevecht van vijf ure bleef Hendrik van Limburg overwinnaar. Hij had zijn naam als beroemd strijder behouden, doch de vrucht van de overwinning mocht niet gesmaakt worden.

De keizer, die in het eerst de lichte ongesteldheid niet eens geteld had, werd spoedig erger, zoodat er haast aan geene hoop meer te denken viel. Tevergeefs trachtten zijne vrienden hem nog met beterschap te vleien, hij voelde weldra zelf dat zijn einde zou aanbreken. Daarom hoorde men ook geen vreugdegejuich, toen de overwinning het sein gaf, dat Hendrik IV weder op Duitschland's troon zou zetelen.

De 7de Augustus was aangebroken. Helder scheen de zon en wekte elkeen tot blijdschap en vreugde, doch die vreugde was niet aanwezig in het kasteel des heeren van Limburg. Arm en verlaten lag daar de keizer Hendrik IV op zijne stervenssponde, geheel grijsaard op den leeftijd van 56 jaar; verlaten van zijne naaste familieleden, verlaten van de troostmiddelen der Kerk. Wel trachtte de hertog van Limburg en zijne dochter Agnes hem tot een waar en innig berouw op te wekken en Gods barmhartigheid voor oogen te stellen, doch zijne gedachten waren nog aan 't aardsche gehecht. . . . . Gods barmhartigheid is evenwel groot. . . . . Tegen den middag was Hendrik IV niet meer.

Zoo eindigde de geëxcommuniceerde keizer zijn leven, die den paus Gregorius ook op vreemden bodem had doen sterven. -

Zijn lijk moest als het lichaam van een geëxcommuniceerde nog vijf jaren boven de aarde in een steenen kist staan, totdat hij, nadat Paus Paschalis II hem van den banvloek ontheven had, eindelijk in de keizerlijke grafplaats te Spiers de rust vond, die de beklagenswaardige vorst, grootendeels door zijn eigene schuld, in het leven niet vinden mocht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken