Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 6 (1873-1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 6
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (36.54 MB)

Scans (1480.51 MB)

ebook (33.39 MB)

XML (2.03 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 6

(1873-1874)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vervlogen tijden.

Als ik 's morgens of 's avonds uitga, ontmoet ik zeer dikwijls in eene kleine straat, bezijden mijn huis, twee oudjes, die, wonderlijk genoeg, twee met elkander rijmende namen dragen; ze heeten Kwik en Flik.

Kwik en Flik hebben, behalve hunne namen, nog veel meer overeenkomst met elkander; beiden waren jongens uit dezelfde buurt; beiden waren kinderen uit den werkmansstand. Hunne woningen lagen tegenover elkander, en het huisje van dezen was niet beter dan dat van den anderen; doch 't was de eigendom der familiën.

Vader Flik was een kleêrmaker en zijn oudste zoon leerde het ambacht van den vader; zijn buurman Kwik was een loodgieter, en zijn jongen moest hem als zoodanig opvolgen.

Zoo als de vaders goede vrienden waren, en 's avonds na den volbrachten arbeid, aan de deur hun pijpje kwamen rooken en ‘buurten’, zoo ook waren de jongens het volkomen eens: zij gingen te samen naar school, pleegden te samen alle kattenkwaad, speelden te samen in steeg en goot, buiten de stad in het zomerzonneke, en op de vestgracht in den barren winter.

Toen zij grooter werden, vrijden Kwik en Flik, de twee juniors, om hetzelfde kantwerkstertje, dat altijd op den dorpel harer woning, naast eene oude blinde moeder zat te werken, en de vriendschap tusschen Kwik en Flik dreigde in eene gloeiende vijandschap over te slaan, hetgeen het lichtzinnige ding zeer vereerend voor zich vond.

Flik dreigde dien verleidelijken Kwik, mond en ooren toe te naaien, en Kwik, beulachtiger dan zijn mededinger, zinde er op dezen de beide zintuigen met een lepel gesmolten lood te stoppen.

Gansch de buurt was er meê begaan, toen eensklaps het kantwerkstertje Kwik en Flik afschipperde, en met Dik, een derde rijmende naam uit de buurt, in het huwelijksbootje stapte: - eene beslissing welke Kwik en Flik andermaal bijeen bracht en een nieuw verbond van vriendschap sluiten deed.

Kwik en Flik werden gelijktijdig door Napoleon onder de wapens geroepen en volgden dien heerschzuchtigen kroondrager in het gloeiende zand van Spanje, gelijk in de koude sneeuw van Rusland. Dapper waren zij beiden; doch zij schreven hunne gloire militaire slechts op..... het spaansche zand, gelijk op de russische sneeuw.

Langen tijd deelden zij hetzelfde bivak, vielen in dezelfde gelederen aan, gingen in gezelschap loopen - hetgeen in militaire bewoording heet: terugtrekken - omhelsden elkander 's morgens, als 't er op af ging, vonden elkander 's avonds, dikwijls na onrustig zoeken, weêr en spraken dan van hunne vervlogen dagen, van hunne arme buurt; wenschten moeders pappot terug en slingerden alle gloire militaire en alle Napoleons naar de maan.

Kwik en Flik hadden nog slechts onbeduidende wonden, en liepen, toen ze van Moskou afzakten, verduiveld vlug hunnen Napoleon achterna.

Dat duurde dagen; het ging door de dikke sneeuw - dat spottend lijkkleed van het fransche leger! - over het ijs en door het water.

Langs den weg, of liever rechts en links van de baan, die de gloriezoekers maakten, vielen kameraden stervend, verkleumd van koude en hongerig neêr; doch niemand bekommerde zich om hen. Iedereen dacht aan zich zelve.

Voor eenige dagen was de soldaat nog vol achting, eerbied en ontzag voor zijne officiers; vandaag draait hij schier zijn hoofd niet om als een zijner bevelhebbers in de sneeuw zakt en sterft. Misschien hadden de meeste soldaten ‘voorwaarts’ geroepen, al was Napoleon zelf in het sneeuwdons neêrgetuimeld.

Voorwaarts, om uit dat gevloekte sneeuwland te geraken! dàt was het eenige denkbeeld dat de soldaten bezielde. Dat ook dachten Kwik en Flik; maar zij hadden elkander trouw beloofd en zelfs gezworen, dat, viel er een, de ander zou wachten tot dat hij de oogen had dicht genepen.

Dat oogenblik was voor Flik eens zeer nabij geweest; het was aan de Berezina. Brrr! dat doet iemand, jaren nadien, nog ijzen en bibberen.

De doodschrik zat de roôbroeken in het lijf. Achter hen hoorden zij het gedommel van het kanon en die duivelsche kozakken zaten hen gedurig met die puntige lans in de ribben. De grootste verdienste, de grootste hoedanigheid van den soldaat was op dat oogenblik - hard loopen.

[pagina 235]
[p. 235]

Elkander verdringende, bereikte men door sneeuw en wind de schipbrug; men vocht om op dien zwakken vloer te geraken: kanons, oorlogswagens, kavalerie en infanterie, alles drong op de brug al loopende vooruit.

Helaas! daar wijkt de brug, die tegen een zoo grooten last niet bestand is, en duizenden vallen donderend, krakend en bonzend tusschen de zwalpende ijsschotsen in de rivier.

Verschrikkelijk! Als Kwik en Flik daarvan spreken, worden zij nog bleek, en Flik zegt dan altijd: ‘Kwik, laat ons nog een Vader-ons bidden voor de dooden der Berezina.’ Ja, dan huiverden zij nog, als hoorden zij den onmeetlijken smartkreet, die uit het ijzige water opsteeg; dan sloeg Kwik de handen nog voor de oogen, als om de bleeke en verwrongen gezichten, de wanhopig opgestoken armen niet te zien.

Kwik was gered, want de brug brak eene handbreedte achter zijne hielen af; maar Flik was achter hem in den afgrond gedompeld.

De eerlijke Kwik was zijne belofte gestand; hij ziet Flik de armen opsteken, roept hem moed, maar steekt hem, wat oneindig beter is, zijn geweer toe, en - hoe, dat weten geen van beiden! maar Ons Lieven Heer was er bij, zegde Kwik altijd - hij gelukt er in zijnen vriend naar boven te halen.

De ijskegels vrozen Flik aan de kleêren, maar een goede dronk snaps, de vrees voor die helsche kozakken, het gedommel van het kanon, de brand die in de verte de sneeuw rood kleurde - dit alles deed hem loopen, totdat hij min of meer in veiligheid was, als wanneer Kwik inderdaad hem verzorgde als een broeder, als een kind.

Kwik en Flik kwamen, afgerost zooals gansch het leger, in Frankrijk terug en daar verloren de beide vrienden elkander uit het oog. Kwik dacht zeker dat zijn vriend Flik ad patres was, terwijl Flik de overtuiging had, dat Kwik den grooten en laatsten tuimelaar reeds gemaakt had.

Het was na den slag van Waterloo, dat twee gekwetsten in het hospitaal te Brussel, naast elkander lagen: den een had men een been afgeschoten, den ander had de kogel het rechteroor afgeslagen en nog andere nuttelooze openingen in het corpus gemaakt.

De eerste droeg de fransche uniform, de tweede die der nederlandsche troepen. Toen zij elkander voor het eerste konden aankijken, riep deze plotseling ‘Kwik’, de andere driftig ‘Flik’, en zij reikten elkander de hand, en Kwik kwam Flik omhelzen. Maar deze kon aan genen zijne uniform niet vergeven.

- ‘Wat deedt gij ook dien kant!’ morde Kwik.

- ‘En waarom stondt gij aan den anderen kant!’ mompelde Flik.

- ‘Wie weet of ik u het been zelf niet heb afgeblazen?...’ zegde de eerste.

- ‘Drommels, wie weet of 't mijn kogel niet is, die u zoo leelijk “getrakteerd” heeft.’

- ‘Dan deden wij het toch zonder het te weten,’ zegde Kwik.

- ‘Weten soldaten ooit wat zij doen?’ hervatte Flik. ‘Maar toch vocht ik voor mijn land, en gij...’

Op dit woord berstte zeer dikwijls de twist los, tot dat Kwik gereedelijk toegaf en eindelijk, na lang in het hospitaal met zijnen kameraad gewandeld, gesukkeld en gesmousjast te hebben, met hem gearmd het huis verliet, waar men de twee militaire glories had weten te lappen en te zalven.

Flik is mijn kleêrlapper en Kwik verzorgt het loodwerk van dak en goot: al wat zij bezitten, ter herinnering aan hunnen krijgsroem, is de St. Helena-medaille, die bronzen penning, waarvoor de bakker zelfs geen broodje geven zou; doch Flik en Kwik hebben later trouw gewerkt en 't gaat hun goed.

Des avonds zitten zij voor hunne deur en schaart zich de jeugd van het straatje rondom hen, en beurtelings vertellen zij, en soms zoo'n wonderlijke dingen, dat niemand ze gelooft. In den zomer wandelen zij te samen, en zondags gaan ze ter herberg, waar zij marcheeren, kommandeeren, exerceeren, fusilleeren, kanonneeren - en soms op het punt zijn elkander in het haar te vliegen.

Dit alles belet niet, dat, na die gedurige oorlogsverklaringen, Flik en Kwik, weêr verzoend en gearmd naar huis gaan en elkander vriendschap zweeren tot aan gene zij van het graf, tot in de andere wereld al zouden zij daar dan ook nog kanons en Berezina's vinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken