Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De doode hand.
Historische novelle uit de dertiende eeuw.
(Vervolg.)

De bevrijding van Mathias.

Mathias keerde naar zijne gevangenis-cel terug. Het was een kil, klammig hok, waar het zonlicht van boven door een met tralies voorzien luik naar binnen drong, terwijl muren, van ruwe steenen opgetrokken, de naaktheid des kerkers deden zien. In den hoek was een krib gemetseld, waarin eenig grof stroo de plaats van een bed innam, terwijl een ruwe deken daar achteloos over heen geworpen, voor deksel moest gelden. De inhoud van de onmisbare steenen kruik en eenige stukken zwart brood moesten in het onderhoud voorzien.

De cipier haalde den sleutel uit het slot en spoedde zich door den donkeren gang naar zijn binnenkamer, Goddank, vroolijker en zonniger dan al deze cellen, de woning van misdaad en schande.

Mathias hoorde de laatste voetstappen van den gevangenbewaarder door de sombere gewelven wegsterven en zette zich op den kant van zijne kribbe.

Wat ging er in dat hoofd om, nog zoo fier omhoog geheven, trots kerker en schande?

Het staarde naar den lichtstraal, waarin millioenen stofjes rondzweefden, een lichtende plek in de cel achterlatende.

Hij was gevonnisd, ter dood veroordeeld en wanneer morgen op dit uur de zon weêr door het luik zou schijnen, dan zou hij er reeds niet meer zijn.

Hoe moedig de man ook is, de dood boezemt hem altijd schrik in en dit te meer wanneer het een schandelijke is.

Te Scheiden van het leven en van alles wat het zoets in zich heeft, te scheiden van zoo velen, die men lief heeft, waaraan men gehecht is; die schoone aarde te verlaten, nooit meer de zon, den hemel te zien; nimmer meer te staren op wat de natuur schoons, liefelijks aanbiedt, de eeuwigheid binnen te treden, zoo geheimzinnig, zoo somber; en voor een groot doel geleefd en geworsteld te hebben, een doel dat men, spijts inspanningen, nog niet heeft kunnen bereiken en dat men toch zoo duidelijk reeds in het gezicht had; en dan te sterven, onschuldig, met een zuiver geweten, als offer van de lagen der boozen - en Mathias liet zijn hoofd op de hand neêrzinken, dat hoofd, dat zoo bonsde, als of een storm daar binnen woedde en de gedachten als een dwarlwind door elkander joeg.

De ademhaling van Mathias werd pijnlijker en hij voelde een zwaren last op zijne borst wegen. In zijne gedachten klampte hij zich aan het leven vast, aan het leven, zoo zoet, zoo weldadig, en hij was nog zoo jong, hij had nog zoo veel verwachtingen, de hoop was nog in den knop; het leven was nog zoo frisch, bloemen bloeiden, vogelen zongen, en 'savonds viel hij in slaap, rozige droomen droomende. Groote God! en dat leven, dat jonge leven zou morgen worden afgesneden als een halm! Misschien was men op het oogenblik reeds bezig de galg op te richten, die paal van schande. En duizenden zouden daar zijn, door nieuwsgierigheid gedreven, om zijnen doodstrijd te zien en daaronder zouden er zijn, die aan zijne schuld geloofden en die zich zouden verheugen over zijn ongeluk.

En wat had hij dan toch misdaan? Hij had niets begrepen van wat men hem had ten laste gelegd. De moorden? Zijne handen waren zuiver en onbesmet en hij had afschuw van bloed. De woorden: inbraak, diefstal, moord, waren als zoovele leege klanken door zijne ooren gegaan en hij had de beteekenis hiervan niet begrepen.

En toch zouden er zijn, die geloofden dat hij een misdadiger was, hij, die altijd voor het recht had gestreden, en degenen, voor wie hij zooveel smaad had verduurd, die hij zoo dikwijls verdedigd had tegen de onrechtvaardigheid der wereld, zij zouden hem nu zeker miskennen, smaad op zijnen naam en gedachtenis werpen en hem voor een bedrieger en eerzuchtige houden.

Zulke gedachten zijn pijnlijker dan de dood. Het goede te willen, voor het goede gestreden en geleden te hebben, wat zegt dat wanneer de belooning volgt, maar dit alles gedaan te hebben en dan in zijn bedoelingen miskend te worden, dan nog als offer te vallen, niet van de wraak zijner vijanden, maar van de ondankbaarheid en kortzichtigheid zijner vrienden, deze lijdenskelk is voorzeker bitter, bitterder dan de dood.

En een traan drupte door zijne vingers en viel op den killen grond der gevangenis, den grond, die misschien reeds zoovele tranen, en zoovele schuldige, verzwolgen had.

Dit zijn uren van zwakheid, zal men zeggen - maar waar is de menschelijke natuur, die zich hieraan niet moet onderwerpen?

Ja, Mathias weende; hij weende over zijne teleurgestelde verwachtingen en verijdelde hoop; hij weende over zijn jong leven, over de onrechtvaardigheid der wereld, over de ondankbaarheid der zijnen.

Maar neen, dit was hem onwaardig en hij wischte de tranen uit zijn oogen, stond op en wandelde zijn cel op en neer, terwijl hij zijn geestkracht weêr voelde aangroeien en den moed terugkeeren.

Een waarlijk krachtig man kan nooit lang onder den indruk zijn van neêrdrukkende gedachten; de veerkracht van zijn karakter behaalt spoedig de overhand over de neerslachtigheid en vertrouwen en moed keeren terug, zelfs in het aanschijn des doods.

Ook Mathias schaamde zich zijner tranen, zijner weekheid, hij rekte zich uit alsof hij den zwaren last met geweld van zijne schouders wilde werpen en stapte met vasten tred zijn kerker op en neêr.

Als door een tooverslag veranderden zijne inzichten in de zaken.

Bloed, bloed, dat is het cement van ieder groot werk, en waarom zou hij aarzelen dit offer aan zich zelven te brengen! Nu zou het blijken of het vertrouwen gegrond was geweest dat hij in zich zelven gesteld had, of het doel, dat hij zich had voorgespiegeld, niet boven zijne krachten was.

Wat was sterven, wanneer men met zelfkennis geleefd had?

Hij had het goede nagestreefd, zijne handen zoo veel mogelijk onbezoedeld gehouden van het aardsche, en waarom zou hij nu vreezen voor zijn Rechter te treden? Dit waren mijne bedoelingen, kon hij antwoorden, oordeel of ze goed of slecht waren, en hij was overtuigd, dat God er het zegel van zijne goedkeuring op zou drukken.

Hij viel als offer van zijne vijanden, maar dit waren geen vijanden, die hij persoonlijk haatte, maar het waren vijanden van het algemeen welzijn, vijanden, die de onrechtvaardigheid en onderdrukking in bescherming namen en die zich aan de rechten en vrijheden des volks vergrepen hadden. De middelen, waarmede hij ze bestreden had, waren allen eerlijk geweest; van geweld had hij nooit gebruik gemaakt en het beginsel van gezag, de gehoorzaamheid, die hij aan zijne overheid verschuldigd was, was te diep in zijn hart geprent, dan dat hij zijn invloed ten kwade zou aangewend hebben.

[pagina 119]
[p. 119]

Van het leven had hij weinig anders dan den plicht en den arbeid gekend en hierin belooning genoeg gevonden. Van dezen plicht en arbeid werd hij op een gewelddadige wijze afgetrokken; was het in zij ne macht, hij zou niet aarzelen, dien tot het einde toe te vervullen.

God beschikte over het leven der menschen en wanneer Hij hem nu reeds opriep, voor dat hij zijn doel nog bereikt had, voor dat zijne verwachtingen nog vervuld waren, dan moest Hij hiermêe eene bedoeling hebben.

Moed tot vooruitgaan moest ieder man hebben, en Mathias was krachtig genoeg dezen uit zich zelven en uit zijne godsdienst te putten.

De vrede keerde weêr in zijn gemoed terug en hij trachtte zich tot den dood voor te bereiden. Hoe meer hij over zich zelven en over alles nadacht, hoe meer hij zich met zijn lot leerde verzoenen.

De dag ging voorbij, zonder dat hij in dien zielevrede gestoord werd. Maar op eens hoorde hij den grendel der deur knarsen en trad een man zijnen kerker binnen.

Het was een schepene der stad, die hem kwam ondervragen over de betrekking, die er bestond tusschen hem en den monnik Herwing. Nu scheen hij een licht in de zaak te krijgen; thans kwam het hem toch als zeker voor, in aanmerking genomen de vele vijanden, die Herwing overal in den lande had, dat juist deze kennis de oorzaak was van zijnen dood en hij twijfelde geen oogenblik meer of zijn oude vriend onderging als hij hetzelfde lot.

Deze gedachte, hoe verpletterend ook voor hem, stemde zijn gemoed krachtiger en leerde hem zich met zijn ongeluk verzoenen. Waar zulk een man - zijn eerbied voor Herwing was grenzeloos - waar zulk een heilige als offer van de wraak der grooten vallen moest, daar moest het geen schande en hartzeer, maar een glorie voor hem zijn dit lot met hem te deelen.

En hij begon zijnen toestand thans geheel anders in te zien. Zij beiden zouden sterven voor een groote en goede zaak en hun beider bloed zou de kracht hunner zending, de heiligheid hunner bedoelingen bewijzen.

De avond was reeds gevallen, de laatste avond, zoo hij meende, zijns levens. Hij was in gebed, in vurig, brandend gebed, waarin hij God om vergiffenis bad voor de vlekken, die nog op hem zouden kleven, de zonden van hoogmoed, ijdelheid en weekheid, waaraan hij zich misschien en wel daar straks nog had schuldig gemaakt; hij bad dat God zich over degenen mocht erbarmen, wiens beschermer hij in zijn leven geweest was, de onderdrukten, die thans de speelbal zouden worden van den moedwil en trots der grooten; hij bad voor zijne moordenaars en dat God even zoo vergeven zoude als hij; hij bad voor allen, die hem lief waren en ook voor degenen, die misschien genot zouden scheppen in zijne tranen.

Na zijn hart zoo versterkt te hebben, wierp hij zich op zijn hard leger neêr en spoedig daalde de zoete slaap, die balsem voor gebroken harten, op hem neêr.

Het was een gezonde en geruste slaap, dien hij sliep. Het deken, dat tot bedekking moest dienen, had hij tot een kussen samen gerold en hier rustte zijn schoon, mannelijk hoofd op, geschraagd door den elleboog. Men kon het de kalmte van zijn gezicht aanzien, dat het geen sombere droomen waren, die hem verontrustten; het was eerder een glimlach, die om zijne lippen speelde, en toch was het de engel des doods, die zich over hem heenboog en naar den zandlooper zag, hoeveel uren hij nog te leven zou hebben.

De zon was reeds hoog geklommen, toen hij ontwaakte. De eerste gedachte was pijnlijk, men zag het aan zijne trekken, waarover een schaduw viel; maar spoedig wist hij zijne kleinmoedigheid toch te overwinnen en hij maakte zich gereed den dood onder de oogen te zien.

Het was reeds half negen en om negen uur zou de terdoodbrenging plaats hebben.

Daar hoorde hij schreden in den gang en zijn hart bonsde, maar zijn wil was genoeg om die kloppingen te bedwingen. De sleutel draaide in het slot en de beul stond voor hem, terwijl zich vier wachten aan de deur schaarden om hem naar het schavot te leiden.

Op bevel van hun aanvoerder naderden twee dezer sombere mannen.

‘Bindt hem de handen,’ en zij grepen Mathias vast en deden hem de boeien aan.

Zij waren juist gereed met hun slachtoffer de cel te verlaten, toen er een ernstige, eerbiedwaardige figuur voor hen kwam opdagen. Het was Herwing.

‘Deze man is nog niet in de gelegenheid geweest om te biechten,’ zegde hij, terwijl hij hen door een gebaar van zijne hand beval stil te houden. ‘Ik kom bij hem de verplichtingen van mijn heilig ambt vervullen. Verwijdert u zoo lang.’

En met een gebiedenden wenk wees hij den beul en zijnen knechten de deur, die zich haastten aan dat bevel te voldoen en zich met vrees en eerbied verwijderden.

Mathias, op dit gezicht verstomd, niet wetende of hij zijne oogen moest gelooven, had geen woorden om zijn gevoel uit te drukken en stortte zich sprakeloos maar weenend van vreugde in de armen van zijn ouden en eerbiedwaardigen vriend.

Toen de vreugde des weêrziens voorbij was, maakte Herwing hem de volle en verschrikkelijke waarheid openbaar.

Een uur daarna was Mathias op weg naar het schavot. Herwing vergezelde hem, een kruisbeeld in de hand houdende.

 

Zoo als te begrijpen is, was het Galgeveld reeds vroeg in den morgen bezet. Duizenden en duizenden verdrongen zich om toch een plaats te krijgen, waar zij het vreeselijk schouwspel van nabij zouden zien. Aan vele vensters gluurden nieuwsgierige gezichten en vermetelen; vele die zich zelfs op de boomen eene plaats hadden weten te verschaffen.

De stemming van al dat volk was echter somber; men hoorde wel een gegons, een gedruisch als van eene onstuimige zee, maar zonder dat er kreten geslaakt, zonder dat er luide stemmen gehoord werden. Men was stil, een onheilspellend verschijnsel, stil als de minuten, die den storm vooraf gaan.

Hij toch, die daar den dood der schande zou sterven, was allerwege bemind en geacht, hij, de verdediger des volks, hij, de kampvechter voor rechten en vrijheden.

Gerard de Brouwer had met zijne collega's, de schepenen der stad, plaats genomen op eene houten stelling, waar men een vrij en open gezicht had op het veld en het schavot.

De ellendeling, zoo als hij daar zat, was misschien te beklagen, zoo loodkleurig was zijn aangezicht, zoo somber stonden zijne oogen.

Daar verdeelde zich de menigte en Herwing ging den veroordeelde vooruit naar de galg. De schepene wist niet wat hem bij het gezicht van dezen man deerde: hij begon over al zijne leden te beven en zweetdroppelen van angst perelden op zijn voorhoofd. Die man kwam daar zoo zeker aan, zoo geheel en al zonder vrees, alsof hij een gewone vormelijkheid des levens verrichtte en geen veroordeelde, maar zijn bondgenoot, zijn vriend naar het schavot geleidde. Het was hem onmogelijk zijn gevoel te bedwingen en tot groote verwondering der mede-schepenen, die naast hem zaten, en die het zeer natuurlijk vonden dat een monnik een veroordeelde in den dood geleidde, gaf hij zijn hart in de ruwste verwenschingen tegen Herwing lucht.

Mathias was aan den voet van de galg gekomen; de beul maakte zich juist gereed zijn slachtoffer onder handen te nemen, toen Herwing een teeken gaf dat hij wenschte te spreken.

Een diep stilzwijgen heerschte onmiddellijk, een stilzwijgen, slechts afgebroken door de scherpe en krijschende stem van Gerard de Brouwer, die, het schuim op de lippen, de vuisten gebald en de oogen fonkelend van woede, den beul bevool onmiddellijk met zijn werk door te gaan en aan de soldaten zich van den monnik meester te maken en hem het spreken te beletten.

Een dreigend en onheilspellend gemor steeg uit de menigte op, en bewees hoezeer deze Herwing aanhing en hoe gevaarlijk het zou zijn juist op dit oogenblik een hand aan hem te slaan.

Beul en soldaten bleven lijdelijk, spijts de uitdrukkelijke orders van den schepene, die voortging met verwenschen en hen met de gruwelijkste straffen bedreigde.

Toen de stilte en kalmte eenigzins waren weêrgekeerd, richtte zich de monnik, die tot nu toe stom en onbeweeglijk bij dit tooneel geweest was, in deze woorden tot het volk:

‘Broeders, gij hebt mij met stichting en vreugde gehoord, toen ik

[pagina 120]
[p. 120]

in onze tempels de rechtvaardigheid, de naastenliefde preekte en u de heilige waarheden van onze heilige godsdienst uitlegde. Het is nog immer de waarheid, die door mijn mond gaat spreken. Mathias, uw grootmoedige beschermer, is door een list, zoo helsch als er ooit in een menschelijk hoofd is uitgebroed, naar deze plaats geleid. Op het beeld van Christus, bij mijn geweten als dienaar des Evangelie's, bij mijn ziel, die binnen kort voor den rechterstoel Gods zal verschijnen, ik bezweer, Mathias is onschuldig, hij heeft geen oogenblik opgehouden te zijn, voor wat gij hem altijd gekend hebt, een toonbeeld van deugd, van eerlijkheid, van moed, van toewijding op aarde.’

Deze woorden, met een krachtige en vaste stem uitgesproken, werden door duizenden, wien hierdoor een last van het hart geworpen werd, met luide teekens van goedkeuring en voldoening ontvangen.



illustratie
DE DOODE HAND. - .... terwijl Mathias, gedragen op de schouders zijner vrienden, door het jubelend volk van daar werd gevoerd.


Herwing, aan wien Suzanna haar onderhoud met Gerard de Brouwer had toevertrouwd, Herwing, wien het eindelijk gelukt was de schandelijke, den lezer reeds bekende list, te doorzien, openbaarde thans de misdadige handelwijze van den schepene en de misdadige middelen, waarvan hij zich bediend had, om den man, van wien hij zich wenschte te ontslaan, een schandelijken dood te doen sterven.

Juist toen hij ophield met spreken, stelde zich een vrouw, schoon als een engel, tusschen Mathias en den monnik: het was Suzanna, gekomen om de woorden des grijsaards te bezweren.

Alstoen bewoog zich de massa als een oceaan, door een geweldigen storm geschud.

De boeien van Mathias werden door Karel en Norbert, die zich trouw op hunnen post bevonden, gebroken; ook de overige smidsgezellen waren daar en wierpen zich op de verschrikte soldaten, die in verwarring en angst terugdeinsden en hun slachtoffer in de handen hunner bevrijders achterlieten, terwijl Mathias, gedragen op de schouders zijner vrienden, door het jubelend volk van daar werd gevoerd.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken