Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van honger gestorven.
(Reisherinnering.)

Een der vermakelijkste reisbeschrijvers van onzen tijd is graaf de Beauvoir, dien wij reeds kennen door zijne reizen rond de wereld: Australië, Java, Siam, Canton, Pekin, Yeddo, San-Francisco en welke te Parijs, bij Henri Plon, het licht zagen.

In zijn werk over Australië, een boek dat zijn achtste of negende uitgaaf beleeft, vertelt de geestige man de lotgevallen van een stoutmoedig reiziger, Burke, wiens naam in Europa alleen door hem werd bekend gemaakt en wiens faam gewis wel verdiende den wijden Oceaan over te steken.

In Melbourn, of beter gezegd in Australië, ligt die naam op ieders lippen. Iedereen, zegt de reiziger, heeft ons reeds wijd en breed over hem gesproken; vele personen kenden hem innig en hadden hem meesterlijk lief. Hij had hunne driften, hun welgelukken en hunne armoê onderstaan; hij had een ruim deel genomen aan het eerste werk, dat hier een groot volk stichtte. Hij was door eerzucht als verschroeid - en dat was zijn ongelijk.

Graaf de Beauvoir vertelt hoe, sedert twintig jaar, pogingen werden aangewend, om de binnenlanden van Australië te leeren kennen. In 1860 vermaakte een burger 25.000 frank aan dengene, die deze reis zou ondernemen en het gouvernement van Victoria, hetwelk de pogingen toejuichte, benoemde den gewezen kadet van Woolich, den gewezen hongaarschen huzaren-officier, O'Hara-Burke, tot aanleider der expeditie.

Burke was reeds populair, dapper, openhartig, vol zucht naar naam en faam, vol verachting voor gouddorst, geestdriftig naar heldengrootheid, maar ook voortgezweept door droombeelden.

Zijn luitenant, de jonge Wills, was oneindig kalmer, had meer nadenken en meer wetenschap dan Burke; hij trad als de sterrekundige der expeditie op, welke de reizigers door de woestijn-zee leiden zou. Wills was van de familie der reizigers: een lid der zijnen was reeds in de expeditie van John Franklin, aan boord van den Erébus, gebleven.

Den 20 augustus 1860 begaven de reizigers zich op weg; zij waren ten getalle van zeventien en het publiek vergezelde hen met zijne hartelijke toejuichingen. Het gouvernement had 250.000, en particulieren 50.000 franken ter hunner beschikking gesteld. De karavane telde zeven en twintig kameelen, expresselijk uit Indië ontboden; zeven en twintig sterke paarden, tenten, kleêren en levensmiddelen voor vijftien maanden. Niemand dacht, zegt de schrijver, op het oogenblik der toejuichingen, dat eenige van die mannen naar den dood gingen.

De reis tot aan de Murray duurde lang. Aan de grenzen van het door kudden vee bezochte land, kwam er twist in de karavane en drie der reizigers werden afgedankt en door anderen vervangen.

De weg, dien Burke door dat onmeetlijk vasteland teekende, was in drie hoofdzakelijke pleisterplaatsen verdeeld: Menindie, zeshonderd kilometers van Melbourn; Coopers-Creek, zeshonderd kilometers meer noordwaarts, schier in het midden van het vasteland; eindelijk aan het uiterste noorden, meer dan duizend kilometers van het centrum, het strand der Stille-zee.

De aanvang der reis was hoogst moeielijk; deze werd vertraagd door al te veel reisgoed en al te veel levensmiddelen. ‘Al die mannen,’ zegt graaf de Beauvoir, ‘zijn echter sterke bushmen, eene australische uitdrukking, die niet juist weêrgegeven wordt door het woord homme des bois (boschman). Noch regen, noch zonneschijn ontzien, in het modder slapen gaan, geen andere eerzucht hebben dan den gezichteinder der prairieën of eindelooze bosschen peilen; op avontuur galoppeeren, den baard dragen als een patriarch en het kleedsel van een bandiet; land ontdekken, of het dan ook gras of goud, bosschen of steenen voortbrengt, maar ontdekken bovenal en aan dit land eenen naam geven - ziedaar de bushman; maar dat woudleven, hetwelk de mannen honderdmaal geharder tegen de vermoeienissen en ontberingen maakte dan de lastdieren en kameelen, verwekte dat Burke's gezellen, door de gewoonte aan het oneindige van de woestijn, losbollig en zorgeloos werden.’

Burke liet den 19 october 1860 de helft zijner lieden, lastdieren en ook de helft van zijn reisgoed te Menindie, onder toezicht van een ander luitenant, Wright, achter, met last zich binnen zeer korten tijd naar Coopers-Creek te begeven, waar het centraal-depot zou worden gevormd. Eerst op het einde van januari 1861 begaf Wright zich echter op weg.

Maanden gingen voorbij en te Melbourn ontving men geene de minste tijding over Burke en zijne lotgenoten, en echter was men overeen gekomen, dat het hoofd der expeditie van tijd tot tijd bericht geven zou, opdat het comiteit des noodig hulpmiddelen zou kunnen afzenden.

Welhaast ging de roep in Melbourn en andere deelen des lands, dat Burke moest worden opgezocht, en van vier kanten uit vertrokken karavanen ter opsporing. Die van Melbourn werd gekommandeerd door den jongen Howitt en 't was ook hij, die de noodlottige tijdig van Burke's dood aanbracht.

[pagina 188]
[p. 188]

Den 29 juni, op het oogenblik dat hij de rivier Loddon doorwaadde ontmoette hij, tot zijne groote verwondering, manschappen van Burke's expeditie op terugreis. Eerst zag hij daar Brahe, den vierden luitenant, die vier man aan het scheurbuik, en vervolgens Wright, die er drie verloren had. Die vermagerde en verbleekte mannen vertelden het volgende;



illustratie
IN DE KEMPEN.


In twee maanden tijds had Burke de woestijnen en prairieën, tusschen Menindie en Coopers-Creek, doorreisd; dit was de helft van den weg van Melbourn naar de golf van Carpentaria. Hij bevond zich echter in de maand januari, lijdende onder de verschrikkelijke hitte des zomers; mannen en beesten waren verzwakt en ontmoedigd; de weg scheen ten allen kante gesloten; te vergeefs wachtte hij op versterking van Wright en betreurde de vertraging der aankomst, welke hem van kameelen en levensmiddelen beroofde.

‘Te vergeefs deed Wills met drie kameelen, tot op honderdvijftig kilometers noordwaarts, eene verkenning, in de hoop van water te vinden Geene enkele bron, geen oasis in de verre spiegelbeelden, geen enkel stilstaande watervlak! Zijn gezel liet nu de kameelen in vrijheid, en te voet, zonder een druppel water te drinken, onder eene vuurzon en vijftig graden hitte, keerde hij naar het kamp van Coopers Creek terug.

‘Burke dacht met reden dat, in dergelijke voorwaarden, hij zich met

[pagina 189]
[p. 189]


illustratie
EENE OOSTERSCHE VROUW.


[pagina 190]
[p. 190]

zoo weinig volk mogelijk in de steenwoestijn wagen moest; dat hij in het oasis van Coopers-Creek al de zieken met hunne levensmiddelen moest achterlaten. Daarbij de voorraad moest ook voor den terugtocht dienen. Hij liet aan Brahe het bevel over die stapelplaats, met last van ten minste drie maanden te wachten en na dezen termijn zoo lang als de levensmiddelen hem dit zouden toelaten. O, indien Wright, op de eerste pleiterplaats achtergelaten, vroeger uit zijne slaperigheid ware opgestaan, wat al rampen zouden er vermeden zijn geworden!’

Burke met Wills, Gray en King, een oud soldaat, zetteden met zes kameelen, een paard en levensmiddelen voor drie maanden, de reis voort, ten einde de Stille-zee te bereiken. Den 16 december 1860, zegt de Beauvoir, vingen de vier ontdekkers het zwaarste hunner taak aan, bereikten de overzij der rivier en daar nog, de armen tot vaarwel zwaaiende, riepen zij: ‘Wacht ons, wacht ons!’ tot hunne achtergelaten makkers.

Brahe en zijne manschappen en ook Wright, kwamen zonder Burke terug. Brahe had veel te lijden gehad van de hitte, van het gemis aan water, van de aanvallen der Aborigenen (inlanders). Verscheidene zijner manschappen waren dood en zij, die nog leefden, leden aan het scheurbuik. Vier maanden had hij gewacht, de voorraad zou welhaast ontbroken hebben. Daarbij verkeerde hij in de overtuiging dat Burke dood en het wachten dientengevolge nutteloos was. Niettemin begraafde hij eenigen voorraad ter plaatse, en nam op het einde van april de terugreis aan.

Brahe ontmoette eindelijk Wright: hoe kwam het dan toch dat deze vier maanden te laat op de bijeenkomst verscheen? De ontmoeting gaf aan beiden knaging des gewetens. Zij keerden naar Coopers-Creek terug, en niemand ter plaatse vindende, meenden zij de overtuiging van Burke's dood meê te dragen en keerden naar Melbourn weêr.

Zoodra Howitt aan de Loddon die berichten had ingewonnen, gaf hij tijding naar Melbourn en zette stoutmoedig zijnen tocht noordwaarts voort.

Anderhalve maand reisde hij door eene gansch andere streek, dan Burke doorloopen had. Burke reisde door smachtende zandwoestijnen; Howitt vond op zijnen weg slechts overstroomde dalen en prairiën. In den omtrek van Coopers-Creek zag hij het woord ‘dig,’ graaf hier, op eenen eikenstam gesneden! Hij vond een ijzeren doos, waarin Brahe schriftelijk de oorzaak van zijn vertrek had opgegeven, en wat vond hij verder? Tusschen die papieren zag hij ook een schrift van Burke, meldende dat hij de Stille-zee bereikt had en te Coopers-Creek was teruggekeerd!

Wat ontroering moet zich van Howitt hebben meester gemaakt, bij het lezen van dat schrift, en hier geven wij nogmaals het woord aan graaf de Beauvoir:

‘Burke had den 16 december 1860 met drie zijner gezellen, het oasis verlaten. Twee maanden lang reisde hij snel vooruit en ontdekte dagelijks vruchtbaarder gronden. Op de steenwoestijn volgde de eindelooze prairie; boomen gaven schaduw, beken dikwijls een loopend water. De inlanders namen meestal verschrikt de vlucht voor de ontdekkers. Twee- of driemaal lieten zij zich benaderen en gaven den reizigers gedroogde visch.

‘Hier en daar was de vlakte wel afgewisseld door zoutwatervlakten, heuvels van rood zand, streken door men weet met welke cataclysmen verwoest; maar weldra rees noordwaarts eene bergketen op; men noemde haar ‘monts Standish’ en aan dezer voet ontwikkelde zich eene zoo prachtige natuur, bosschen zoo frisch-groen, pleinen zoo rijk in plantengroei, zoo mild door water besproeid, dat men haar den naam gaf van het ‘Beloofde Land.’

‘Na de ontroeringen eener nieuwe ontdekking op ieder uur; na overtochten van rivieren rijk aan gebeurtenissen, worstelingen met inlanders, met serpenten, met duizenden ratten, die hen's nachts overvielen, werden zij eindelijk door een zoo dichten plantengroei ingesloten, dat zij zich enkel met de bijl eenen weg konden banen.

‘Burke en Wills lieten hunne twee makkers achter en zetteden te voet de reis voort; zij roken iets zouts in de lucht. Door de vermoeienis gebroken, door de hitte als verstikt, worstelden en gingen zij voorwaarts tot den 11 februari. Hun weg liep door eenen schier ondoordringbaren plantengroei en door moerassen, in welke zij tot aan de schouders zakten. Dien dag vonden zij een zee-arm, waar zij uitgeput halt hielden. Ebbe en vloed bedekte en ontblootte beurtelings voor hunne oogen, den wilden, steilen waterkant, waar de vergiftige wortelvijgeboom zijne takken tot onder den golfslag uitspreidt. Geen twijfel meer, men is aan de Stille-zee.

‘Na zes maanden werkens, gevoelen zij dat ze op eenige stappen van de glorierijke volvoering hunner groote onderneming staan: zij willen den Oceaan zien! Zij hakken, klimmen, beklouteren de hoogste punten, vanwaar zij den gezichteinder kunnen bestrijken; maar zij hervallen, afgebeuld en ontzenuwd, in de modderige moerassen, welke de zee des morgens verlaten heeft en waar de opkomende vloed hen weldra in gevaar van verdrinken brengen zal.

‘Die zee, welke hun leven in gevaar brengt, willen zij aanschouwen, wat er ook gebeuren mocht! Die troost wordt hun echter ontzegd. Mozes ten minste zag van den berg Nebo, het land van Chanaan! Maar van die zee hooren zij slechts in de verte het gebrul. Alle menschelijke pogingen waren te vergeefs; het gezicht der blauwe golven was aan anderen voorbehouden, die echter zulks minder verdienden dan zij.....

(Slot volgt)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken