Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Van honger gestorven.
(Reisherinnering.)
(Vervolg en slot.)

‘En echter is het doel hunner reis bereikt; maar het spook des hongers staat in al zijne verschrikkelijkheid voor hen. Zij hebben voor twaalf weken levensmiddelen bij zich; zij zijn halfweg en hebben ter nauwernood voor vijf weken voedsel. De prangende angst, welke dit gemis hun inboezemt, wordt dagelijks grooter en de versnelde marsch is de reden dat de lastdieren des te eerder van uitputting neervielen en stierven. De stortregen overweldigt zoodanig de dalen, dat zij honderd maal bedreigd worden te verdrinken.

‘Den 6 maart ligt Burke schier op sterven, ten gevolge hij een stuk van eene groote slang, welke gebraden werd, heeft gegeten. Den 20 verminderen zij den last der kameelen, die niet meer voort kunnen; zij werpen ongeveer zestig pond levensmiddelen weg, aan welke zij echter vreezen gebrek te hebben. Zoo werpt men aan boord alles in het water, wat het bedreigde schip bezwaart, welke dan ook de waarde der lading zij!

‘Den 30 dooden zij een hunner kameelen. Den 10 dooden zij Billy, het lievelings-paard van Burke, op hetwelk hij Melbourn verlaten had en tot nu toe het beste aan de vermoeienissen weêrstaan heeft. Den ll moeten zij een kwartier uurs de reis vertragen om Gray in te wachten, die niet meer vooruit kan: de honger maakt die twee mannen echter, zoo edelmoedig van hart, nu zoo boos dat zij hunnen vriend hard vallen... Het is omdat zij Gray betrappen, die, zich achter eenen boom verschuilend, een deel van het laatste meel verslindt. Dat laatste en onbegrepen lijden van den ongelukkigen Gray moet hun voor den geest gekomen zijn, toen zij eenige dagen later zelf door den hongerdood werden aangegrepen!...

‘Den 21 april des avonds komen zij in het oasis aan; zij zijn nog slechts levende geraamten; zij zoeken alom, zij roepen luid de makkers, tot welke zij gezegd hadden: ‘Wacht ons hier.’ Het oasis is verlaten; geene menschelijke stem antwoordt hen!... Wat smartelijke denkbeelden moeten hen op dat plechtige oogenblik het hart doorboord hebben!

‘Radeloos rondzoekende, lezen zij op den boomstam ‘dig,’ het woord straks reeds aangehaald; zij graven en vinden de ijzeren doos met eenige levensmiddelen, door Brahe achtergelaten. Zij vinden ook papieren, waarop de reden van het vertrek geschreven staan. Die papieren zijn gedagteekend..... denzelfden dag, den 21 april des morgens! Alzoo, na een wanhopigen tocht tot aan den Oceaan en na een nog wanhopiger terugkeer; na bijna al hunne kameelen en paarden te hebben opgegeten, slechts twee uitgenomen; na de grootste ontdekking, welke de geschiedenis van Australië op te teekenen heeft, gedaan te hebben, komen zij aan de plek, waar zij het einde hunner tormenten meenen te vinden, en de mannen die hen moesten redden, op welke zij rekenden, zijn sedert zeven uren vertrokken.

‘Wat aanvangen? Zouden zij, uitgeput, zelfs in zoo verre dat zij schier geen stap kunnen doen, zeshonderd mijlen ver de karavane kunnen volgen - eene karavane, die langen tijd uitgerust en goed geequipeerd is, en altijd een paar mijlen op haar voor heeft? Zouden zij wel kans hebben haar in te halen? Dit ware echter het wijste plan geweest; doch zulks is gemakkelijk te zeggen nu men den tegenslag van het plan ziet, hetwelk aangenomen werd na zeven maanden lijden en smarten.

‘Burke herinnerde zich dat er bij den berg ‘Wanhoop,’ op honderdvijftig kilometers van daar, eene schapenstandplaats bestond. Die ten minste zou niet gedurig voor hem uit vluchten, en niettegenstaande alle tegenkanting, wist hij Wills en King over te halen dien weg in te slaan. Hij steekt in de ijzeren doos het dagboek zijne ontdekkingen, in welk schrift hij ook het vertrek van zijn luitenant betreurt en aankondigt, dat hij op weg is naar den berg Wanhoop.’

Zoo als men weet, hadden Brahe en Wright elkander ontmoet en beschaamd over hunne nalatigheid, keerden zij naar Coopers-Creek terug. Middellerwijl dwaalde Burke, afgebeuld, westwaarts rond. Hadden Brahe en Wright nu de ijzeren doos maar opgegraven, zij zouden Burke's papieren gevonden en hem gered hebben. Zij vonden echter, volgens zij dachten, alles in denzelfden toestand en keerden naar het zuidwesten terug. Zonder het te weten, hadden die zwervers, in weinige dagen, op veertien mijlen van elkander rondgedoold!

Burke, Wills en King daalden het Cooperdal af. Zij waren bezitters van de levensmiddelen aan den boomstam opgegraven. Een kameel zonk van vermoeienis ten gronde; men slachtte het dier en droogde zijn

[pagina 196]
[p. 196]

vleesch in de zon. De tweede kameel stierf den volgenden dag, en uitgeput en aan den ijselijksten honger ten prooi, bereikten zij eindelijk eenen stam van inlanders, die zoo genadig was hun voedsel, een afschuwelijk zaad, ‘nardou’ geheeten, met hen te deelen.

Zoo leefden zij dood-ellendig tot den 15 mei, toen de negers eensklaps verdwenen, gehoor gevende aan hunne zucht tot verplaatsing. Gedwongen zetteden zij, door een gloeiend brandend zand, den tocht voort naar den berg Wanhoop. Ontmoedigd en ontzenuwd vielen zij neêr en ze waren, helaas! slechts een dag reizens van den berg verwijderd...



illustratie
WAULSORT OP DE BOORDEN DER MAAS.


Den 27 mei kwamen zij in Coopers-Creek terug, om er..... te sterven. Zij staken andermaal eene korte beschrijving van hun laatste wedervaren in de ijzeren doos. Die halve dood duurde eenigen tijd. Van tijd tot tijd hebben zij een woord geschreven. Nu is het Burke, dan Wills die schrijft. Het eenige voedsel dat zij vinden, is ‘nardouzaad,’ doch het ondersteunt hen ten slotte niet meer.

Den 22 juni schrijft Wills, dat hij op het zand gaat liggen, om niet meer op te staan; dat het King is, de gezondste van de drie, welke de laatste woorden in de schuilplaats brengen zal. Den 29 juni schrijft Wills een brief aan zijn vader: ‘mijn dood is zeker,’ zegt hij, ‘maar mijne ziel is kalm.’

[pagina 197]
[p. 197]


illustratie
DE H. JULIA.


Howitt vond niets meer van Wills rond den boom. Was hij dood, was hij nog levend? Waar lag zijn lijk of zieltogend lichaam? De laatste woorden van Burke waren gedagteekend van 28 juni. Hij wilde op dat oogenblik een stam negers bereiken; dat was zijne eenige hoop. ‘Wij hebben,’ zoo schreef hij, ‘de eersten den Oceaan bereikt..... maar wij zijn verla...’ Het laatste woord was afgebroken.

De jonge Howitt vond echter hunne lijken niet; alles was effen gemaakt rond den boom; men zag nog een aantal indrukken van voeten en kameelklauwen en als men deze laatste volgde, kwam men weer in het oasis terecht. Den 10 september bemerkte Howitt een indruk van

[pagina 198]
[p. 198]

een schoeisel, te midden van indrukken van naakte voeten der wilden. Het spoor volgende, zag hij eensklaps, in een bosch, de vuren der negers branden, en bij die vuren een schepsel met lompen bedekt, dat zich niet meer recht kon houden.....

Het was de laatst overlevende van de expeditie, King, de gewezen soldaat. De ongelukkige kon van blijdschap niet meer spreken. Den 28 juni smeekte Wills hem, met Burke ter opsporing der wilden te te gaan. Dàt was nog de eenige hoop, welke overbleef. De twee makkers verlieten Wills. Na twee dagen gaans viel Burke en vroeg aan King bij hem te blijven, tot dat hij zou gestorven zijn. Hij vroeg hem ook, zijn lichaam in de woestijn en aan de zon blootgesteld, te laten liggen.

Den 29 viel hij andermaal op het dorre zand; hij stierf met het oog op het Kruis van het Zuiden gericht, stuiptrekkend op den gloeienden bodem. Weenend keerde King naar Coopers-Creek terug en vond er Wills ook dood. Deze was, helaas, zonder eenigen vriend - deze was alleen gestorven.

Lang dwaalde King door de wildernis, tot dat hij den gastvrijen stam vond, waar Howitt hem aantrof. Door King vergezeld ging de laatstgenoemde op zoek naar de lijken, die, toen men ze vond, met takken bedekt waren. De wilden hadden dit gedaan ten teeken van eerbied voor de dooden.

Na te Melbourn met het dagboek te zijn terug gekeerd, verliet Howitt weldra andermaal de hoofdstad en ging de door hem begraven lijken afhalen. Deze werden met luister, te Melbourn, ter aarde besteld. Een prachtig monument gedenkt de stoute reizigers.

Dit verhaal is slechts eene enkele bladzij uit het uitmuntende boek van graaf de Beauvoir, dat wij met de meeste belangstelling hebben gelezen, en wel verdiende in zijn geheel aan den vlaamschen lezer bekend gemaakt te worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken