Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 279]
[p. 279]

Goed geborgen.
(Uit de Kempen.)
Door Dr. J. Renier Snieders (Turnhout).
(Vervolg.)

De heeren traden een klein kamerke binnen, namen daar plaats aan eene tafel, terwijl een gendarm den hoefsmid ging roepen, die over de deur woonde.

Intusschen werd Marc Munter, in de aangrenzende keuken, onder de bewaring gesteld der gewapende ambtenaars.

De oude hoefsmid werd binnengeleid. Na zijn naam en voornamen, ouderdom en geboorteplaats te hebben opgegeven, legde hij den eed af, dat hij waarheid en niets anders dan waarheid zoude spreken.

Hij getuigde de vriend te zijn geweest van Simon Knokkel, die een toonbeeld was van een eerlijk man.

Op de vraag, of zijn vriend geld bezat, antwoordde de smid:

- Geld, veel geld moest hij hebben, dat valt niet te betwijfelen; meer dan eens had hij hem laten hooren, dat hij rijk genoeg was, om zijne kinderen gelukkig te maken; en ook dat hij Marc Munter, zijn neef en vertrouweling, zoude gelasten voor alles zorg te dragen. Daarom ook had de smid duizend maal en nog op den dag van heden gedacht, dat er in het huis van Knokkel hier of daar een schat was geborgen, of wel dat deze door iemand was geroofd.

- Door iemand, zegt gij? Hebt gij ooit vermoeden gehad? Spreek recht uit.

- Ja, heeren, men zoude somtijds de plank deerlijk kunnen mis loopen.

- Spreek recht uit; gedenk uwen daareven afgelegden eed; wien verdenkt gij Simons geld te hebben gestolen?

- Marc Munter; doch bewijzen heb ik niet; het is een bloot vermoeden.

- Was Munter een braaf man?

- Zoolang ik hem hierover, bij zijn oom, heb gekend, kwam hij mij voor als iemand, die opzichtens zijnen oom wel goed en braaf was, maar voor anderen was hij minder voorkomend, en achterhoudend was hij jegens allen.

- Op welken grond hebt gij Marc Munter verdacht?

- Moet ik recht uit spreken? Wat mij wonder voorkwam, was, dat hij de arme kinderen, Faab en Sanna, daar zoo alleen zonder hulp en steun liet zitten; het kwam mij altijd voor dat die man iets op het hart had, dat hem van hier weg joeg. En toen hij twee jaren later zich hier in het dorp vestigde en zoo rijk geworden was, dacht ik dikwijls bij mij zelven: ‘ja, met Simons geld, maar niet met uwen marshandel hebt gij fortuin gemaakt’- want wie begrijpt, heeren, dat iemand met tijken en ellengoederen te verkoopen in twee jaren tijds rijk wordt? Misschien heb ik te veel gezegd, dewijl ik eigenlijk niets van dat alles kan goed maken, doch het lag mij sedert Simons dood op mijn hart; nu is het er af; het is de eerste maal dat ik de gelegenheid heb mijne meening te zeggen.

- Weet gij of Knokkel kon schrijven?

- Zeker kon hij dat.

- Men zegt dat hij niet geleerd was?

- Dat is een abuis; Simon las zeer gemakkelijk, schreef een goede hand voor een boer en kon zelfs rekenen. Eenige jaren voor zijnen dood leende hij mij geld om mijne smids te verbouwen; toen ik hem het geleende terugbracht, gaf hij mij een goed geschreven quitancie.

- Hebt gij dat stuk bewaard?

- Zeker; dergelijke dingen laat men nooit verloren gaan; weet men wat bij leven en sterven kan gebeuren?

- Haal dan terstond het bedoelde kwijtschrift.

Eenige minuten daarna was de smid bij het gerecht terug, en reikte den rechter het zoo lang bewaarde schrift over.

De procureur en de griffier waren opgestaan en lazen het schrift, en toen de rechter het testament van Knokkel er nevens hield, ten einde het eene met het andere te vergelijken, ontging aan allen een blijde verrassing.

- Weet gij of Marc Munter, tijdens zijn verblijf bij zijnen oom, ook somtijds rookte? vroeg de rechter.

- Munter was een sterk rooker, luidde het antwoord van den smid; gewoonlijk rookte hij uit een baardbranderke..... Heb ik zelfs niet eens een koperen pijpendopje voor hem gemaakt? Ja, dat valt mij nu te binnen, ofschoon het reeds zoo veel jaren is geleden.

- Een pijpendopje?

- Ja, laat zien..... een koperen dopje, dat den vorm had van een bisschopsmijter; iedereen bewonderde het dopje..... ik vervaar digde het in mijne ledige uren voor Marc Munter, die dikwijls in de smids met mij kwam praten.

- Dat dopje had den vorm van een mijter, zegt gij?

- Ja, en ik herinner mij zelfs dat ik op elk der twee opgaande punten van den kleinen mijter een kleine m maakte.

- Hebt gij in uw leven meer dan een dergelijk pijpendopje vervaardigd?

- Geen enkel; aan dat kleine ding had ik al te veel tijd besteed, omdat ik eigenlijk geen koperslager maar een hoefsmid ben.

- Geleek het op het pijpendopje, dat ik hier in de hand heb?

- Mijn gezicht is al te gebrekkig, om dat alles zoo juist te onderscheiden, doch laat mij eens voelen.

De smid hield het dopje, onder de vier blauwe plavuizen gevonden, tegen het licht, liet het eenige oogenblikken door zijne vingeren gaan en zeide, het kleine voorwerp teruggevend:

- Ja, zoo een pijpendopje maakte ik voor Marc; hij heeft er eer van mijn geschenk zoo lange jaren bewaard te hebben.

Verder liep het verhoor over de handelwijze van Munter jegens de arme weeskinderen van Knokkel en andere omstandigheden, welke den lezer niet onbekend zijn.

- Men geleide Marc Munter binnen, beval de rechter.

Indien de smid nog een goed gezicht had gehad, zoude hij bij zich zelven gevraagd hebben: is die man met zijn ingezakten hals en scheef getrokken wezen, wel Marc Munter? Hoe vreemd staan hem zijne oogen in het hoofd en hoe verwilderd is zijn blik? Die man is onkennelijk geworden.

- Marc Munter, zeide de rechter, er zit hier een getuige, die ons verzekert dat Simon Knokkel zeer geleerd was voor een boer en zelfs eene goede hand schreef; sedert jaren heeft hij een kwijtbrief van hem bewaard, en zelfs bij eene oppervlakkige vergelijking met het testament is er geen twijfel, of deze twee stukken werden door dezelfde hand geschreven.

De burgemeester hield vol dat zijn oom wel zijn kerkboek lezen, zooals de meeste boeren, maar niet konde schrijven.

- Heeft de hoefsmid ooit een pijpendopje voor u gemaakt?

- Nooit; tijdens ik bij mijnen oom woonde, vlocht ik zelf somtijds een dopje van koperdraad; iets wat vele boeren doen; de smid zal dat getuigen.

- Dat is waar, zeide de smid; maar het is ook waar dat ik, veel jaren geleden, een koperen dopje in den vorm van een mijter maakte en het u ten geschenke gaf; Munter kan zoo iets niet hebben vergeten.

- De smid is een stokoud man en zijn geheugen versleten, merkte Munter aan.

- Toch zijn er dingen die nog vast als een aambeeld in mijn hoofd zitten, antwoordde de oude hoefsmid; en het pijpendopje zit er ook nog in.

Na het verhoor van den smid werd Faab Knokkel en later ook dezes zuster Sanna opgeroepen.

Ook de boer, die bij het lijk van Simon had gewaakt, werd wijdloopig verhoord, en na hem verschenen er minstens nog twintig andere getuigen.

Het was bijna avond voor dat alles was afgeloopen en nog stonden er op de lijst verscheidene getuigen, welke men slechts later in het kabinet des rechters zoude verhooren.

Voor hun vertrek legden de heeren nog een bezoek af bij den hoefsmid, ten einde de eikenhouten kist te bezichtigen, waaruit, na zoovele jaren, Knokkel's testament zoo onverwachts te voorschijn kwam.

Het was nog even licht toen de twee gendarmes afreden. Hunne paarden stapten langzaam van weerszijde eener huifkar, waarop zij den burgemeester wegvoerden.

[pagina 280]
[p. 280]

Slechts eenige uren geleden boezemde Marc Munter aan velen een zekeren eerbied, aan sommigen bewondering, aan allen ontzag in; en nu steeg er een kreet van verontwaardiging en bij velen een vloek tegen hem op, terwijl de huifkar langs de huizen reed.

En nu nog een woord ter verklaring van hetgeen wij sedert eenige dagen zagen plaats grijpen.

Men zal zich herinneren dat Faab Knokkel, bij zijne aankomst in het dorp, in het huis van zijn neef Marc eenige oogenblikken doorbracht, en dat na zijn vertrek de burgemeester had gezegd:

- Waarom stond die schavuit van een landlooper daar bij het venster, zoo alles af te spieden? Hij had maar altijd, zegde hij, het oog op de kamerdeur, welke bij geval open stond; wat had hij daar toch te zien?



illustratie
DE BEERENLEIDERS. - ‘Ik zag niemand dan het kleine, blonde meisje van den burgemeester....’


Wat de aandacht van Faab daar had opgewekt, was eene Westphaalsche kruik, welke in de kamer op de kas stond.

Hij meende die kruik met breeden hals, waaraan twee sterke ooren stonden, te herkennen; was het diezelfde kruik niet, die hij, toen hij een kleine jongen was, in zijns vaders huis had gezien?

Ja, hij moest slechts vier jaren oud zijn geweest, toen hij op zekeren dag de kruik van de kas haalde, er zand in laadde en daarna in het zand een rozentak met bloemen plantte.

Hand aan hand had hij met zijne zuster rondom de rozen gedanst en eindelijk met behulp van kleine Sanna, de kruik wederom op de kas geplaatst.

Het was van zijn alleruiterste geheugen, en hij had er zelfs nooit meer aan gedacht, maar bij het zien der kruik was dat alles voor zijn geest terug verschenen, zoo levendig alsof het gisteren was gebeurd.

Toen hij een dag of twee daarna, als bij eene schikking van den grooten Rechter daarboven, het kerkboek zijns vaders in bezit kreeg, en in dezes testament iets las van een Westphaalsche kruik, scheen er eensklaps een licht voor hem op te gaan.

Was die kruik, welke hij op de kas bij zijnen neef had ontwaard, dezelfde niet, waarvan het testament gewaagde? Zoo ja, dan was Marc Munter ook de man die den schat, onder de vier blauwe plavuizen geborgen, had gestolen. Zonder aan iemand in het dorp zijne vermoedens mede te deelen, had hij zich zonder vertoeven naar de arrondissementsstad begeven, ten einde den procureur des konings over deze gewichtige zaak te raadplegen.

Met dat helder besef en vluggen blik, aan geoefende magistraten eigen, had de procureur terstond den draad der voorbijzijnde gebeurtenissen in de hand, en twijfelde geen oogenblik, of de schuldige was niemand anders dan de rijke dorpsburgemeester.

Het overige is den lezer bekend.

De instructie van het rechtsgeding was zeer kort; de bewijzen waren ook zoo menigvuldig en de meesten zoo klaar als de zon.

De voorloopige gevangenhouding van den betichte was daarom ook niet lang; slechts eenige weken vertoefde hij in de arrondissements gevangenis en werd naar de provinciale hoofdstad overgevoerd, ten einde daar voor het Hof van Assisen te recht te staan.

De gerechtszaal is dien dag tot proppens vol. Er zijn vele nieuwsgierigen, welke daar zijn om den rijken dorpsburgemeester te zien, van wien men zooveel gelezen, zooveel gehoord heeft, en tevens ook om de pleidooien te hooren der twee vermaarde advokaten uit de hoofdstad, die hemel en aarde zullen bewegen om Marc Munter te doen vrijspreken.

Ook zijn er zestig getuigen tegen en vijf of zes voor den beschuldigde, gedagvaard.

Onder de eersten bemerken wij Faab en Sanna Knokkel, den ouden hoefsmid, Walt Dremmel en zijne dochter Goolke, den ouden dorpspastoor, den bangen waker, die voor de openstaande oogen van Simons lijk ging loopen, de bloedverwanten van Panck Pelman den jager en verder al de boeren uit het dorp met wie Munter betrekkingen had, waardoor men slechts het minste licht konde doen stralen op het leven en de daden van den beschuldigde.

Het verhoor der talrijke getuigen zal bijna twee volle dagen duren; slechts den derden dag zal de gevreesde procureur des konings, die daar links van u aan de gerechtstafel zit, opstaan om zijn beschuldigingsakte uiteen te zetten. Hij zal daar zeggen dat Munter, niemand dan hij, de kruik, welke twaalfduizend gulden bevatte, heeft ontgraven, en ze elders heeft geborgen, en dat zijn onbeduidende marshandel enkel gediend heeft om later, indien dit ooit mocht noodig worden, zijn spoedig gewonnen fortuin te bewijzen.

De Westphaalsche kruik, die daar op de gerechtstafel staat, het houten doosje met het gouden kruis en het horlogie er in, en het baardbranderke met het koperen dopje er op, zijn zoovele sprekende getuigen, dat de eerlooze schelm en de dorpsburgemeester een en dezelfde persoon zijn.

Ook zal hij, klaar als de dag, bewijzen dat het met de kwijtbrieven van Pelman niet juist in den haak is, en ook dat Munter bedrog pleegde in het koopen der Moerstee.

En zullen de vermaarde advokaten uit de hoofdstad al die bewijsredenen, hoe verpletterend zij ook mogen wezen, niet beantwoorden?

O, ja, die heeren zullen beweren dat Munter, door den koninklijken procureur als een eerlooze kerel afgeschilderd, integendeel een allerbraafst man was, en volstrekt geen woord weet of kan weten van den diefstal in Knokkel's huis.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken