Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De groet bij verschillende volken.

Om bij de oudste volken te beginnen, richten wij ons naar het Oosten en wij vinden al in hun salem of shalum, vrede - de oorspronkelijke eenvoudigheid terug, die het kenmerk was der oostersche zeden. Vrede, zegt de Oosterling, en hij wenscht dengene, wien hij zijnen groet toeroept niet alleen den vrede naar het lichaam, maar ook den zielsvrede, en daarin spreekt zich zijn diep godsdienstig gevoel uit. Velen zien in dien groet het bewijs dat dit volk voortdurend oorlog voerde, en wijzen als voorbeeld daarvan op de onrustige Bedouïnen, bij wie deze groet nog in gebruik is.

Een dergelijken groet hebben wij echter meer dan eens gehoord, in onze jeugd en in de Noord-Brabantsche Kempen. Immers, onze vaders groett'en elkander met de woorden ‘geluk, vriend!’ een groet die zeker schooner en inniger was dan ons ‘goedendag’, hetwelk echter reeds veel godsdienstigs in zich bevat.

De komst van Mahomed bracht in het groeten niet veel verandering. Het eenige verschil dat men sedert opmerkte, was dat de groeten eene meer godsdienstige kleur kregen, waarin de leer van Mahomed omtrent het noodlot eene hoofdrol speelde. ‘Moge de morgenstond u gunstig wezen.’ - Misschien zult gij gelukkig zijn.’ - ‘Indien God wil, zijt gij wel.’ ‘Indien God wil, genieten alle leden van uw gezin eene goede gezondheid.’

Deze en meer dergelijke groeten geven zuiver het karakter weer van het volk dat zich onbevreesd op de vijandelijke gelederen werpt, in de vaste overtuiging dat indien zij niet bestemd zijn om door het zwaard te sterven, noch zwaard noch speer hun kan deeren. Over het algemeen vindt men in den groet van den Turk weinig bloemrijks en dichterlijks; de eenige spreekwijze, die zij bezitten, waarin een spoor daarvan is waar te nemen, is dan ook nog al merkwaardig. ‘Uwe bezoeken zijn even zeldzaam als de schoone dagen,’ zegt hij, en wellicht was dit spreekwoord reeds zeer oud toen Mahomed optrad.

Vooral kenmerkend is de groet van de bewoners der heete luchtstreken, want heel zeker zou het nooit in het hoofd van een bewoner der koude luchtstreken opkomen een groet als: ‘Moge uw schaduw nooit verminderen,’ zijnen landgenoot toe te roepen. Alleen in landen waar de mensch van zijne geboorte af tot aan zijn dood niets voor oogen heeft dan de gloeiend brandende zon, kan zulk een groet plaats vinden. Ook de groet der Egyptenaren is aan hunne luchtstreek ontleend en in het vaderland der verschillende koortsen zijn begroetingen als: ‘Hoe gaat het met de uitwaseming?’ - ‘Wasemt gij overvloedig uit?’ teenemaal op hunne plaats.

Het goeden dag der Chineezen getuigt dat zij lekkerbekken zijn, en hunne vragen: ‘Is uw maag goed in orde?’ - ‘Hebt gij uwe rijst al geëten?’ en meer andere spreken daar duidelijk voor.

Weinige groetenissen echter zijn zoo kenmerkend als de groet der Grieken: ‘Verheug U.’ Het is algemeen bekend dat de Grieken bij de minste gebeurtenis eene uitzinnige vreugde aan den dag legden. Wij hebben hier alleen het oog op de oude Grieken; de nieuwe Grieken toch hebben in hunne taal niets oorspronkelijks meer, en het is duidelijk dat hun groet: ‘Wat doet gij?’ zijn oorsprong niet aan dat land heeft ontleend, te meer nog daarom, dewijl het genoeg bekend is dat zij meer houden van praten dan van werken.

Ook de taal der oude Romeinen doet geheel het krijgszuchtig volk kennen, dat eens de wereld beheerschte: salve! vale! ‘Wees gezond, wees sterk!’ met die woorden wenschte men elkaar de kracht om de vermoeienissen van den oorlog goed te kunnen verdragen en het karakter van het volk kan in geen beteren zin weergeven worden.

Toen echter de verwijfdheid te Rome de bovenhand kreeg, geraakte ook het salve! vale! in ongebruik om plaats te maken voor meer zachtere uitdrukkingen. Quid agis, dulcissime rerum? ‘Hoe maakt gij het, zoetste aller voorwerpen?’ toont duidelijk het verval der oude, strenge zeden aan.

Hunne nazaten, de Italianen, algemeen bekend om hunne traagheid en vadsigheid, hebben in hunne groeten, om zoo te zeggen, hun geheel doen en laten afgeschilderd. Come sta: ‘Hoe is het? luidt hun groet en het dolce far niente spreekt er u in tegemoet. De rijke vruchtbare bodem, die bijna zonder dat hij bewerkt wordt, in zijne behoefte voorziet, maakt den Italiaan wiens wenschen niet hooger gaan dan voor het noodige, zoo loom, en in zijn come sta op zich zelf genomen, spreekt zich reeds eene traagheid uit.

Bij de onbewegelijk heid en luiheid van den Italiaan voegt de Spanjaard den trots van den Castiliaan. Het Vaya con Dios ‘Ga met God!’ geeft intusschen eene mengeling van eerbied te kennen en te gelijker tijd een denkbeeld van den geest, die er aan het hof der katholieke koningen heerschte. Ook het Moorsche element is duidelijk in het muchos anos, ‘moogt gij vele jaren leven!’ terug te vinden.

Tot zoover zijn wij over de verschillende volken welke wij reeds behandeld hebben, slechts snel heen gesprongen, daar voor ons nog een aantal spreekwijzen liggen welke wij zouden hebben kunnen aanhalen, om het karakter der bedoelde volken op de duidelijkste manier aan te toonen.

Wij hadden echter daarbij een doel en wel om een weinig langer stil te kunnen blijven staan bij een volk, welks karakter bij iedereen zooveel verwondering wekt, bij de Franschen.

Het karakter der Franschen, dit is genoeg bekend, is zoo beweeglijk als kwikzilver; een echte Franschman houdt zich met alle beuzelingen bezig; hij verstaat de kunst om met veel omhaal van woorden te spreken over onbeduidende dingen en strijkt over sommige zaken een oordeel, dat menige vlaamsche jongen verbaasd doet staan. Verder is hij vatbaar voor alle indrukken van welken aard ook, en zoo oppervlakkig kan een redenaar niet spreken, of hij wordt toegejuicht, wanneer zijne voordracht slechts sierlijk is. Wij wijzen hier alleen op den regel, er zijn natuurlijk loffelijke uitzonderingen.

Welke groet moet dit volk wel hebben, dat geheel zijn karakter weergeeft? Oogenschijnlijk is het zeer moeielijk dit uit te maken, en toch heeft het er een die dit alles in zich sluit. Comment vous portez-vous? zegt de Franschman, en die vier woorden bevatten den kern van het fransche karakter en de geheele geschie lenis des lands. Comment, in dit woordje zal iedereen lezen dat het hem slechts te doen is om den vorm en den schijn der zaken, zich volstrekt niet bekommerend om het wezenlijke. En dan dat vous portez-vous! Drie woorden zonder samenhang, zonder wezen, geheel uitwendig en oppervlakkig.

Doch juist daarom teekent het zeer sterk het levendige, vurige wezen dat met geestdrift het mourir pour la patrie aanheft; dat zoo

[pagina 356]
[p. 356]

vatbaar is, zoowel voor kleine als groote zaken en die daarop een even sterken en even vluchtigen indruk maken, het wezen dat gewoonlijk om alles lacht behalve om nietige zaken, en zelf nooit aardiger is dan wanneer het ernstig wil zijn.



illustratie
DE OUDE SPINSTER, NAAR N. MAES.


Comment vous portez-vous. Nooit heeft een meer geestige karakterschildering zoo juist het fransche volk geschetst. Het moet dan ook gezegd worden, zijn taal leent er zich geheel en al toe. Iedere zinsneê wemelt van kleine voegwoorden, waarmêe de zinnen aan elkander verbonden zijn, en toch maken zij in hunnen samenhang dat onmisbaar geheel, waarin de bewegelijkheid van het volk zoo gemakkelijk terug te vinden is.

De groet van den Duitscher: Wie geht's ‘Hoe gaat het,’ geeft met iets onverschilligs, ook iets hartelijks te kennen en verklaart ons volkomen de Gemütlichkeit, welke men over het algemeen wel aan den Duitscher wil toeschrijven. ‘Hoe gaat het,’ niet ‘hoe gaat gij,’ vraagt hij, en de toon, waarop die woorden uitgesproken worden, doen duidelijk zien dat hij geen uitvoerig verslag over uw toestand verwacht, doch dat gij hem een even algemeen antwoord zult geven als zijne

[pagina 357]
[p. 357]

vraag. Het Ganz gut, und Sie is dan ook juist wat hij verwacht.



illustratie
NA HET TESTAMENT. (Naar eene schilderij van Leon Dansaert in bezit van den uitgever.)


Eenige hartelijkheid is er echter niet in te miskennen, vooral als men den toon in aanmerking neemt, waarop het uitgesproken wordt. Wie geth's, het wordt op dezelfde manier, op denzelfden toon, met hetzelfde denkbeeld uitgesproken door den prins van Sachsen-Pumpernickelhausen als door den stalknecht van Zijne Doorluchtige Hoogheid Die hartelijkheid komt echter nog meer uit in zijn afscheidsgroet. Leben sie wohl! zegt hij en hij is dan de Gemütlichkeit zelve.

Ook de groet van den Nederlander geeft zeer goed den handelsgeest en den oud-hollandschen practischen geest weêr, die aan niets anders

[pagina 358]
[p. 358]

denkt dan aan zaken, waarvoor elk ander gevoel achterstaat. ‘Hoe vaar je?’ zegt hij, en hierin vindt men de geschiedenis en zeden van dat volk, wiens grootste tak van welvaart bestond in het varen op de wereldzeeën. Daarin vond men zijn bestaan, daaraan had men den bloei te danken van het kleine landje, dat eertijds ook een woordje had mee te zeggen in de europeesche zaken; daaraan en alleen daaraan was het te danken dat men zulk eene weelde kon ten toon spreiden. Het ‘Hoe vaar je?’ is dus zeer karakteristiek, daar het zeer zeker nooit opgekomen zou zijn in het hoofd eener natie, die niet van handel en zeevaart leefde.

De Vlaming, in zijne gemeenzame en ronde spreekwijze zegt: Hoe is 't er meê? ook wel: Hoe maakt ge 't, of: ‘Hoe gaat het.’ Hij heeft iets meer van des Duitschers spreekwijze en niets van het ‘vaarachtige’ zijner noorderbroeders.

How do you do? - How are you? ‘Hoe doet gij?’ - ‘Hoe zijt gij?’ vraagt de Engelschman en in dat woordje ‘doet’ ligt het wezen van zijn bestaan opgesloten. Doen, dat is het woord van het nijvere, practische volk en gaat zonder omwegen recht op het doel af. How are you? ‘Hoe zijt gij?’ is niet minder kenmerkend. Het is toch eene vraag welke een kort begrip van alle menschelijke wetenschappen in zich bevat, en welk ander doel wordt er gewoonlijk nagejaagd dan om te weten hoe wij zijn.

De groet van den Schot drukt meer eene mengeling van gastvrijheid en voorzichtigheid uit. Hoo's a' wi go? ‘Hoe is alles ten nwent:’ is zijn groet en zoowel zijn gastvrijheid als zijn omzichtigheid straalt er u in tegen.

De iersche boer gelijkt meer op een Franschman, in zooverre dat zijn geest vlugger is en ook meer vatbaar voor indrukken. Vandaar ook zijn groet: ‘Lang leven aan uwe edelheid!’ ‘Mocht gij met roem uw bed spreiden!’ Het Good bye, eene verkorting van God be with you, ‘God zij met u,’ is insgelijks nog in zwang en getuigt van den godsdienstigen grond die altijd in hem geheerscht heeft. Hetzelfde kan gezegd worden van het God save you, sir! ‘God behoede u, mijnheer!’ waarvan men door verloop van tijd het woordje God heeft weggelaten.

De groeten der slavische volken hebben niets oorspronkelijks en zijn meestal overgenomen van andere volken. Hun mir ‘vrede,’ is hetzelfde als het oostersche salem, waarvan wij boven melding maakten. De bijzondere groeten der Russen rabe vash, ‘uw slaaf’ en kholo'p vash, ‘uw lijfeigen,’ zijn intusschen kenmerkend genoeg.

Ten slotte zij gezegd dat wij aan de Polen dien Schoonen kristelijken groet te danken hebben, dien wij allen kennen: Wiech bedzie panbog pochwalomy! ‘De Heer zij geloofd,’ waarop geantwoord wordt: No wiko wiekow, amen! ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid, amen!’

 

K.I.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken