Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Arminius Vambéry.
Reis in Midden-Azië.

Ofschoon het boek Travels in Central Asia, by Arminius Vambéry reeds eenige jaren verschenen is, blijft het een der merkwaardigste reisbeschrijvingen, die sedert jaren het licht zagen, vooral opzichtens dat deel des aardbols, hetwelk een europeesch reiziger niet zonder levensgevaar bezoekt.

Sedert eenige jaren hebben wij, door middel der missionnarissen, belangrijke bijzonderheden over Tartarië, Mongolië en andere gewesten in Azië leeren kennen; echter blijft er nog veel te onderzoeken over, dewijl, zooals bekend is, een groot deel van Khokand voor den Kristen ontoegankelijk is. In Midden-Azië beschouwt men ieder Europeaan als een ‘Frank,’ dat is, als een voorlooper van de overweldiging des Kristendoms en den ondergang van het Mahomedanism.

Wee dus den reiziger, die zich tusschen die geestdrijvende bevolking waagt! Zij, die zich onder deze of gene vermomming hieraan blootstelden, zijn meer dan eens op het punt geweest hun leven er bij in te schieten, 't Is immers zeer moeielijk om al de dialecten aan te leeren, en niet ieder is een zoo volmaakt tooneelspeler, dat hij zich nooit verraadt! Welnu, een dergelijke reis waagde Vambéry, een Hongaar, die zich sedert lang in alle osmanische gebruiken, gewoonten en talen oefende en als derwisch den tocht wilde ondernemen.

Onder den naam van Reschid-effendi kwam Vambéry uit Konstantinopel te Teheran aan. Daar ontmoette hij Haydar-effendi, een zijner vrienden, die turksch gezant was bij den schach van Perzië. Aan dezen deed hij zijn ontwerp kennen en, gelukkig voor hem, Haydar zag juist niet al te nauw en begunstigde den reiziger in zijne voornemens.

In afwachting dat er zich eene gelegenheid opdeed, doorliep Vambéry, altijd als turksch kloosterling of priester, Perzië en maakte zich alzoo een aantal bijzonderheden eigen, die hem nadien goed te stade kwamen. Toen hij te Teheran terugkeerde, was daar juist een troep pelgrims van Mekka aangekomen, die naar de landen van Midden-Azië, hunne woonplaatsen, reisden.

Haydar stelde Vambéry als een hem bevriend derwisch voor, en dewijl hij immer de kleeding droeg en niet anders sprak dan turksch, werd hij door deze Mahomedanen in vertrouwen aangenomen en toegelaten, om met hen de reis naar de heilige tartaarsche plaatsen te ondernemen - een wensch, dien hij van den beginne af had uitgedrukt.

De groep pelgrims bestond uit twee en twintig man; zij hoorden deels thuis in Chineesch-Turkestan, deels aan den Boven-Taxartes of in het khannaat van Khokand. Het hoofd heette Hadji-Bilal en was een priester van den turkschen gouverneur van de stad Ak-Su. De turksche ambassadeur gaf Vambéry daarenboven een pas met den naam van Reschid-effendi, en met de hoedanigheid van reizend derwisch. Zoo uitgerust en omringd, ving de Hongaar, in de lente van 1863, de reis naar Khiwa aan.

Men bad al reizende of men zong telkins, of geestelijke refereinen, en Vambéry, in dit alles zeer ervaren, liet door den minsten schijn niet blijken, dat hij niet was wat hij uiterlijk bleek te zijn; doch toen men eigenlijk dieper Azië binnenkwam, trok de kleur van zijn wezen de aandacht, en men uitte niet zelden achterdocht over de identiteit van den derwisch.

Geen wonder! de volkeren van die gewesten, welke Konstantinopel bezoeken, leeren daar, meer dan men denkt, voortreffelijk de verschillende rassen en volkeren kennen en hun scherp oog onderscheidt zeer goed de typen. Daarenboven was het gevaar in den pelgrimsstoet zelven ontstaan. Een Afghaan had zich bij dezen gevoegd, en deze maakte de argwaan gaande. Ofschoon deze niet gereedelijk ingang vond, verkoelde zij toch in een stond de goede verstandhouding, die tot dan toe in het reisgezelschap geheerscht had.

Te Kara-tepeh huurde men een vaartuig om naar Geumush-tepeh, dat aan den tegenovergestelden oever der Kaspische-zee ligt, over te steken. Daar hebben zich de Russen genesteld, ofschoon de perzische regeering er vertegenwoordigd wordt door eenen gouverneur, die zich ‘Heer der Zee’ noemt. De man ontving 40 dukaten traktement per

[pagina 395]
[p. 395]

maand, doch bedronk zich gedurig, en in plaats van de reizigers in die streken te beschermen, spande hij met de turkomansche roovers samen, om de eerstgenoemden uit te plunderen.

In die wateren kruist een russisch oorlogschip, hetwelk dan ook het gezelschap aanhield en onderzocht, en te dier gelegenheid hoorde Vambéry door een russisch officier zeggen, op den derwisch wijzende: ‘Zie eens wat blanke hadji.’ Nu zou de dronken gouverneur hem daar niet veel kwaad hebben gedaan, dewijl de Russen nooit zouden nagelaten hebben hem op te eischen; maar hij had den reiziger voor het minst ter plaatse gehouden en Vambéry vervolgde het liefst den aangevangen tocht.

Te Geumush-tepeh ontmoette Vambéry twee personen, die hem nog veel nieuws omtrent den koran en zijne uitleggingen leerden, en hem gewis voor latere moeielijkheden bevrijdden. De derwisch deed van meergemelde plaats eene reis van drie weken langs den Gurgan, naar den stam der Atabay-Turkomannen en was daar meer dan eens getuige van de wreede mishandelingen, welke de slaven, voor de markten van Kiwa en Bukhara bestemd, moesten ondergaan. Zoo stout ging men in dat rooversnest te werk, dat de Russen met eene landing dreigden. Die bedreiging schrikte echter de plegers dier misdrijven niet af; men liep integendeel te wapen en men gaf Vambéry zelfs eene buks om, des noodig, de kolonie meê te helpen verdedigen.

De zaak kwam echter zoo ver niet en de karavaan hervatte eindelijk weêr de reis naar Khiwa. Een geleide van Turkomannen, drie buffels voor den khan aanvoerende, hadden de groep pelgrims vermeerderd. Het was juist de aanvoerder van dit geleide, welke achterdocht jegens den derwisch opvatte; ditmaal echter vond hij een verdediger in den meergemelden Afghaan; niet dat deze tot betere gevoelens gekomen was, maar wel omdat hij persoonlijk de aanklager van den spion wenschte te zijn en alzoo een goeden prijs voor zijn verraad hoopte te erlangen.

Vambéry durfde onder weg geene aanteekeningen te maken over hetgeen hij zag en ondervond. Dit toch had gewis de achterdocht opgewekt, en reeds vroeger had de khan het hoofd van het geleide willen doen ter dood brengen, omdat hij aan een Rus toegelaten had, op reis, aanteekeningen te maken.

De reis ging door eene eindelooze woestijn, in welke men meer dan eens gevaar liep door de stammen der Chaudons en Tekkehs overvallen te worden. Na eenen langen en moeielijken tocht kwam men te Khiwa - welke plaats in de laatste tijden zoo druk besproken werd, ten gevolge den oorlog met de Russen.

Toen de reizigers de poort binnenreden, kwamen een aantal stadbewoners hen te gemoet om hen, terwijl allen nog op de kemels zaten, drooge vruchten en brood aan te bieden. Zoo'n groote troep hadji's was er in jaren te Khiwa niet aangekomen. Men was algemeen opgetogen en juichkreten stegen rechts en links op. Aan den bazar hief Hadji-Bilal een gezang aan, en Vambéry zong harder dan alle anderen, zoodat hij ook voor het volk in heiligheid uitmuntte en men zijne handen en voeten, zelfs zijne in vodden afhangende kleêren, kwam kussen.

Men stapte aan den karavanserail af; daar ook werden de reizigers en hunne goederen streng onderzocht. De functie van douaan werd hier door eenen vertrouweling van den khan zelven verricht. Pas had deze zich tot den aanvoerder van het turkomansch geleide gericht, of de Afghaan trad vooruit en zegde: ‘Wij brengen den emir drie merkwaardige viervoeters en een tweevoeter, die nog veel merkwaardiger is,’ en met dit laatste gezegde bedoelde hij Vambéry. De woorden djanisz (spion), frenghi (frank) en urus (Rus) werden gehoord.

De reiziger was verraden; hij wist niet wat te antwoorden op de beschuldiging van den Afghaan, toen plotseling Hadji-Salih binnentrad en, zonder te weten wat er was voorgevallen, Vambéry in vereerende woorden aan den afgevaardigde van den khan voorstelde. Die voorstelling werkte gunstig en de vijand van zoo even werd een vriend en noodigde den derwisch uit naast hem neêr te zitten.

Vambéry, als gebelgd over de beschuldiging, ging heen, verliet de karavanserail en ging recht naar Shükrullah-Bay, die nu een ambteloos leven leidde, maar vroeger diplomatisch agent van den khan te Konstantinopel was geweest. Daar had Vambéry, reeds als derwisch, hem leeren kennen. De oude diplomaat bewoonde het schoonste huis van Khiwa en de reiziger liet zich aanmelden als een effendi, bij hem bekend, die hem op zijne doorreis door Khiwa een bezoek wenschte te brengen.

Een effendi in Khiwa! dat ging de verbazing van den grijsaard te boven; dat was onbekend in de hoofdstad van het Khannaat. Niettegenstaande Vambéry er haveloos uitzag en Shükrullah-Bay hem schier niet kende, werd hij zeer gastvrij ontvangen en de oude man vatte eene levendige genegenheid voor hem op, toen hij hem, in het stamboulsch dialekt, over alle de bekenden en vrienden te Konstantinopel sprak. De reden van de reis kon de grijsaard echter maar niet begrijpen. Het paradijs, wat Stamboul waarlijk is, verlaten, om in eene gevaarlijke landstreek te komen ronddolen! Doch de valsche derwisch loosde een zucht en deed hem verstaan, dat die pelgrimagie hem door het geestelijk hoofd, pir, was opgelegd, en aan dergelijk gebod kan een murid zich niet onttrekken, of het zou hem het leven kosten.

Vambéry werd alom bij de grooten feestelijk onthaald, werd erg betwist door verschillende voorname familiën en men legde hem twee tenghe toe tot het dagelijksch onderhoud. Twee tenghe, zal men vragen; ja, maat dat is zoo wat 1 fr. 50 van onze munt. Acht of negenmaal daags werd hij uitgenoodigd bij de grooten, om rijst met schapenvet te komen eten.

De moeielijkheden tusschen den derwisch en den zoogezegden minister van Buitenlandsche Zaken werden echter zoo groot, dat de khan er zich meê bemoeide en beiden werden aan eene schrijf- en stelproef onderworpen. Dat moest de minister verliezen; hij toch schreef en stelde zoo schoon, zoo vleiend, zoo oorstreelend niet als de derwisch.

Van dat oogenblik reisde Vambéry ongehin derd rechts en links en deed alzoo waarnemingen, die van het hoogste gewicht zijn. Wat hij schrijft over de strafuitvoeringen te Khiwa is inderdaad barbaarsch. Geen dag ging er voorbij of er hadden doodstraffen plaats, en niet zelden stak men den veroordeelde eerst de oogen uit, alvorens hem het leven te benemen. Men ijst inderdaad bij zoo'n gruwelijke wreedheid, en vooral als men Vambéry's verhaal zelve daaromtrent leest.

Overigens, in het meer beschaafde Perzië is het met de strafuitvoeringen niet beter gesteld; daar ook weet men nog te vierendeelen, te spietsen; daar zaagt men nog de schedels door, en meer andere onmenschelijke straffen, welke in Europa sedert lang tot smartelijke herinneringen behooren.

De zucht om Bukhara te zien, dreef hem aan; de oude diplomaat deed al wat mogelijk was om den derwisch van zijn voornemen af te brengen, aangezien de emir van Bukhara bekend stond als een valsch, verraderlijk, schelmachtig persoon. Waarom werd hem die reis door Shükrullah-Bay zoo sterk afgeraden? Had deze de verzekering of achterdocht, dat Vambéry geen echte derwisch was, en hij op die reize een degelijk gevaar liep van ontdekt te worden?

Vambéry bleef bij zijn voornemen en vertrok. Op dien tocht had hij af te rekenen met de plunderende stammen, met de dorre woestijn, met den noodlottigen simum, tegen welken hij zich slechts beschutte door in de hutten van doodarme perzische boeren te vluchten; met afpersende douaniers, welke laatsten hem alweder ‘frank’ verklaarden - eene beschuldiging, tegen welke zijne reisgezellen zich krachtig verzetten.

In de stad aangekomen, werden de pelgrims in een der meest geeerbiedigde geestelijke gestichten gehuisvest; zoo heilig is dit gesticht, dat de emir er niets te zeggen heeft en het hoofd der policie er tweemaal over nadenkt, alvorens zijne spionnen derwaarts te zenden. Maar juist aan het hoofd der policie, Rahmed-Bay, was het oppergezag, gedurende de afwezigheid van den emir, die met zijn leger Khokand belegerde, opgedragen, en deze policie-man, die argwaan jegens Vambéry opvatte, stelde zich voor hem aan het scherpste onderzoek te onderwerpen. Hij onderwierp den reiziger inderdaad aan een onderzoek, uit wetgeleerden en geestelijke overheidspersonen saamgesteld. Vambéry beantwoordde alle vragen, hoe spitsvinnig ook uitgevonden.

De armoede was groot in het reisgezelschap, en aan liefdadigheid was te Bukhara niet te denken. Men verkocht dan ook de lastdieren en het reisgezelschap verdeelde zich in twee. Een deel richtte zich naar het bergachtige Khokand, en het andere naar Samarkand, om langs daar het chineesche grondgebied te bereiken. Men reisde, in dit laatste ge-

[pagina 396]
[p. 396]

zelschap, bij hetwelk Vambéry zich aansloot, met twee tweewielige karren of wagens.

Gansch die streek is goed bevolkt en vruchtbaar; men vindt er schier om het half uur reizens, een dorp, een vlek en langs de wegen voortdurend herbergen, waar men de russische beschaving ontmoet.



illustratie
DE SINT-JAN TE TROYE.


Te Samarkand had de emir van Radmed-Bay een verslag over de pelgrims ontvangen, en dit verslag luidde op veel punten zoo dubbelzinnig over Vambéry, dat hij dezen onmiddellijk ontbood. ‘Wilt gij, gij met uw kreupelen voet, gansch de wereld doorreizen?’ vroeg de emir. - ‘Timur, Uwer Majesteits doorluchtige voorvader was ook kreupel,’ zegde de derwisch ‘en hij overwon de wereld.’ Grooten willen gevleid worden; de emir gaf hem voor dat handig antwoord dertig tenghe, dus zoowat 21 fr. 50 en een eeregewaad, dat men in de landtaal serpây noemt.

Sedert jaren was daar geen Europeaan meer verschenen; tijdens Vambéry zich te Samarkand bevond, was dit vijf en twintig jaar geleden - en nog verkeerde men in de heilige overtuiging, dat de grond sinds door geen' ongeloovige ontheiligd werd! Onze derwisch deed alle mogelijke studiën en levert ons, in zijn werk, merkwaardige beschrijvingen over het groot kollegie en de Keuk Tash of groenen steen, twee voornam

[pagina 397]
[p. 397]

gebouwen van Timur.



illustratie
DE STRAATZANGERES.


Toen het op een vertrekken aankwam, sloot hij zich bij een nieuw reisgezelschap aan, en sloeg den weg meer zuidwaarts in. Niet zonder smart, scheurde hij zich van zijne trouwe en brave reisgezellen af, en richtte zich van Samarkand naar Kerki, dwars door de woestijn, in welke laatste zich echter veel waterputten bevinden en die zeer druk bereisd wordt. Een ander voorrecht heeft deze streek, namelijk dat de rooverij er zwaar gestraft wordt en de Turkomannen niet tot daar doordringen.

[pagina 398]
[p. 398]

Karshi, eene stad die Vambéry doortrok, is zeer belangrijk en bevat voortreffelijke smederijen van gedamasceerde dolken en sabels, die in degelijkheid welk fabriek ook van Europa, overtreffen. Na die stad volgde de stad Kerki, waar de afpersingen opnieuw aanvingen. Men was van meening dat men met weggeloopen of bevrijde slaven te doen had, en men eischte twee dukaten doorvoerrecht van ieder persoon. Om zeker te gaan deed de gouverneur gansch de karavaan aanhouden en gaf bevel dat men allen in de gevangenis van het kasteel zou opsluiten.

Vambéry drong vooruit en vroeg om genade. In zijnen ijver vergat hij den turaneeschen of usbekschen tongval en drukte zich in een zuiver ottomansch dialekt uit. Onder het gevolg bevond zich een bevelhebber der artillerie, die langen tijd in Europeesch Turkije verbleef; bij het hooren van die taal, welke hem lief was, werd hij ontroerd, bewerkte de vrijheid der pelgrims en gaf den derwisch een geschenk van vijf tenghe.

De reis ging verder op Herat, doch daar vreesde Vambéry een wezenlijk gevaar. Immers, te Konstantinopel had hij in het oost-turksch les genomen bij zekeren Khalmurad, een mollah van Maymana geboortig, en het was Vambéry niet ontgaan dat de leermeester eene erge achterdocht jegens hem koesterde. Nu wist Vambéry dat Khalmurad naar Maymana was teruggekeerd, en de karavaan die plaats niet vermijden kon. Achteruit, dat kon niet meer; hij moest stout voorwaarts.

Ook toen hij de plaats naderde, vroeg hij naar Khalmurad, den taalmeester? Zijn gastheer antwoordde dat Khalmurad ook zijn vriend was; maar dat hij den derwisch niet bij hem brengen kon, aangezien Khalmurad naar het land des vredes was heengereisd. Men stelde Vambéry echter den vaderloozen zoon zijns leermeesters voor. Of de reiziger nu juist heel droevig was over den dood van Khalmurad, is te bewijzen.

Later echter vernam Vambéry dat de mollah niet dood was en door Teheran komende, inlichtingen over Redschid-effendi had ingewonnen.

Bij de karavane hadden zich eenige bevrijde perzische slaven gevoegd; deze zoowel als de andere personen liepen gedurig gevaar weêr gekaapt en slaaf gemaakt te worden. Zonder de tusschenkomst van den vromen derwisch, zou dit ook zonder twijfel gebeurd zijn. Verbeeldt u wat reizen de eersten hadden afgelegd! In den laatsten oorlog met de Russen waren zij in de macht eener russische patrouille gevallen en naar Siberië gevoerd.

Hun werk bestond bij dage in het omhakken van boomen, in de uitgestrekte wouden van Tobolsk. Jaren verliepen eer zij ietwat russisch leerden en er alzoo eenige vertrouwelijkheid tusschen hen en de russische bewakers ontstond. Eens waren deze dronken en vielen in slaap. De rampzaligen sloegen de beide wakers dood, namen hunne wapens meê en gingen op weg, om te trachten hunne landstreek weêr te vinden. Met duizenden gevaren worstelend, aan honger ten prooi, niets hebbende om te leven dan wat wortels en planten, bereikten zij, na lang zwervens een Kirgizen-dorp, en van toen af was de vlucht voor hen veel veiliger, ofschoon zij te Maymana gevaar liepen als weggeloopenen aangehouden te worden.

Bij het naderen van Herat werd de karavaan te Kerruhk tegengehouden, om er een onderzoek te ondergaan, en alweer..... te betalen. Bahadur-khan, zoo heette de opdagende gouverneur, was een dikke kerel, in rooden tot aan den hals dicht geknoopten frak gekleed, en die europeesche uniform maakte op Vambéry zoo'n indruk, dat de innerlijke aandoeningen zich uitwendig verraadden.

De khan of majoor, zooals de Engelschen die opperhoofden noemen, lachte openlijk met den derwisch en hield hem voor een Europeaan. Om dezen te verschalken, stak hij hem plotseling de hand, naar europeesche wijze, toe; doch Vambéry was op zijne hoede en hield zijne rol stijf vol. Hij bewaarde zijn effen gelaat, zegde verzen van den koran op, stak de armen in de hoogte om den khan te zegenen, doch deze zegde, dat hij van den zegen van zoo'n effendi niet wilde gediend zijn.

Vambéry kwam te Herat aan na het beleg, waarvan wij in Europa weinig of liever niets gehoord hebben. De stad was schier een puinhoop; alleen in het midden der stad stonden de gebouwen nog recht. De Afghanen van het bergland waren nu meester van de stad en oefenden eene ongelooflijke dwingelandij over hunne onderworpen stamgenooten uit. De rooverij was tot het uiterste punt gebracht, en Vambéry was zoodanig uitgeplunderd, dat hij geen anderen uitweg meer zag, dan den bijstand te gaan afsmeeken van den zestienjarigen prins, die te Herat achtergebleven was, terwijl zijn vader naar Kabul reisde, om zijne rechten op den troon van Khabulistan te verdedigen.

De prins stond, toen Vambéry werd toegelaten, voor het venster en zag naar het exerceeren der afghaansche keurtroepen. Zij waren goed gewapend en gingen ook zeer goed, op het engelsch commando, met het geweer om. Hadden zij geen puntschoenen en korte broekspijpen gehad, men zou hen voor europeesche soldaten gehouden hebben.

Wij gaan hier Vambéry zelf laten spreken:

Toen ik binnentrad, groette ik de aanwezigen zooals de derwischen dat gewoonlijk doen en ging, zonder hierdoor de minste verwondering op te wekken, recht op den prins aan, nadat ik den dikken vizier, met den voet stootende, had doen ter zij gaan. Ik zette mij tusschen deze en den jongen prins neêr. De voetstoot had eenig gelach doen ontstaan. Ik lette er niet op, behield mijne tegenwoordigheid van geest, stak de handen omhoog en sprak het gewoon arabisch gebed uit. De prins staarde mij vlak in het gezicht. Hij was grootelijks verwonderd en toen ik het amen zegde en de omstanders, ten teeken van instemming met mijne woorden, over hunnen baard streken, zegde de prins op lachenden en tevens verwonderenden toon: Vallahi Billahi shuma Inghiliz hestid. (Bij God, ik zweer het, gij zijt een Engelschman.)

De omstanders lachten ongeloovig, maar de jonge prins bleef bij zijn gedacht; vlak voor mij staande, zegde hij, evenals een kind in de handen klappende: ‘Hadji, zeg mij, zijt gij niet een vermomde Engelschman?’ Het deed mij waarlijk pijn hem in die meening niet te kunnen laten, zoo kinderlijk was de toon, waarop die woorden gezegd werden; doch ik was te bang voor het afghaansch fanatism.

Ik hield mij dus alsof ik mij over zijne argwaan beleedigd gevoelde, en zegde: ‘Sahib mekum!’ hetgeen beduidde ‘hou op.’ ‘Gij weet wel dat alwie een geloovige, al was het maar lachenderwijs, verklaard een ongeloovige te zijn, daardoor alleen bewijst zelf een ongeloovige te wezen. Geef me, smeek ik u, liever wat onderstand, opdat ik mijne reis kan voortzetten.’

Mijne ernstige wezenstrekken en de hadis, die ik opzegde, brachten den jongen prins blijkbaar in twijfel; hij zette zich neer en verontschuldigde zich met te zeggen, dat ik sprekend op eenen Engelschman geleek en hij nog nooit eenen hadji uit Bukarye had gezien met zulk een gezicht.

‘Ik gaf ten antwoord dat ik niet uit Bukarye, maar uit Stamboul geboortig was, en toen ik hem mijn turksch paspoort toonde en hem sprak over zijnen neef, den zoon van Akkbar Khan, die in 1860 Mekka en Konstantinopel kwam bezoeken en door den sultan zoo prachtig ontvangen werd, veranderde hij gansch van toon en houding. Mijn paspoort werd aan allen ter bezichtiging gegeven en in orde bevonden. De prins gaf mij zijne geldbeurs, en toen ik heenging, zegde hij mij, dat ik hem, zoolang ik in Herat bleef, moest komen bezoeken: dat deed ik dan ook.’

Te Meshed aangekomen, mocht de reiziger schier zeggen, dat hij den eersten voet op europeesch grondgebied had gezet. Daar ontmoette hij Dalmage, een engelsch officier in dienst van den schach; hij wierp zich in dezes armen en vergat zijne vermomming, zoolang en dwars door zoovele gevaren, volgehouden. Te Meshed scheidde hij zich van zijne oude reisgezellen, die erg verwonderd waren over zijne plotselinge verandering. Ruim voorzag hem de sultan Murad-Mirza van alles wat hij noodig had en weldra bereikte hij Teheran, waar hij door zijne oude vrienden gulhartig ontvangen werd. Van Teheran ging hij naar Konstantinopel, bezocht den oostenrijkschen gezant Prokesch, ging per stoomboot naar Pesth, en daar, zich in veiligheid ziende, legde hij het derwisch-kleed af.

Engeland moest meer belang stellen in de bijzonderheden over zijne reis in Midden-Azië, dan elk ander volk en het is ook derwaarts dat Vambéry zich begaf. Zijn werk is, onder alle opzichten, onder letter-staat- en aardrijkskundig opzicht hoogst belangrijk; de schrijver heeft goed gezien en geeft ook duidelijk weêr wat hij gezien beeft. Zelfs onder militair en handelsoogpunt is er nut uit te trekken. Bij onze lezers zullen wij zonder twijfel de nieuwsgierigheid hebben opgewekt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken