Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1875-1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.80 MB)

Scans (1267.55 MB)

ebook (26.64 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een nachtelijke tocht.

Na den slag bij Leipzig haastte zich Napoleon naar Frankrijk terug te keeren; onderscheidene fransche legerkorpsen stonden nog op duitschen grond, en in twaalf vestingen lagen nog fransche garnizoenen,

De vernietiging der legers en de bevrijding dier vestingen beschouwden de verbondene vorsten eene zaak van ondergeschikt belang en lieten er zich niet door terughouden van hun plan, om zoo mogelijk den Rijn vóór Napoleon te bereiken.

Dit gelukte hun echter niet; de wereldbeheerscher kwam den 2 november te Mentz en den 9 te St. Cloud aan; nauwelijks 70.000 man bracht hij van de 400.000 over den Rijn. Onmiddellijk wierpen bijna al de staten van Duitschland het hun met geweld opgelegd juk van den hals, en hunne vorsten begaven zich naar Frankfort, om met de daar aangekomen keizers van Oostenrijk en Rusland en den koning van Pruisen over de te nemen maatregelen te beraadslagen.

Middelerwijl Bulow met zijne Pruisen en Winzingerode met zijne Russen naar Holland, Hiller met zijne Oostenrijkers naar Italië trok en Wellington met zijne Engelschen in Spanje tegen Napoleon streed, trok Blücher naar Keulen om over Aken en Brussel Parijs te bereiken, en stond Schwarzenberg, de opperbevelhebber, in Zwitserland, en Wittgenstein niet verre van Rastadt aan den Rijn.

De verdeeldheid, die onder de vorsten begon te heerschen, boezemde den dapperen Blücher groote bezorgdheid in.

Volgens zijn oordeel moest men Napoleon den vrede in Parijs gaan voorschrijven; doch er was allengs in Frankfort eene vredespartij ontstaan, die voor zijne plannen het ergste deed vreezen.

Tot die partij behoorden al de russische generaals en diplomaten, prins Metternich, min of meer ook de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen, terwijl vorst Schwarzenberg er de ziel van was.

Die partij beweerde in den krijgsraad: men had bekomen, wat men verlangde; Duitschland was vrij tot aan den Rijn; Holland en Italië stonden op het punt het te worden.

De linkeroever van den Rijn was ook wel duitsch grondgebied, maar Hendrik II, Lodewijk XIV en de republiek hadden eveneens dien strook gronds bezeten.

De keizer van Oostenrijk had zijne reden om de duitsche kroon niet meer aan te nemen, en hij zou niet dulden, dat die op het hoofd van een ander duitsch vorst geplaatst werd.

Men moest den al te vurigen Blücher tot staan dwingen, en met Napoleon over den vrede onderhandelen.

 

Dit gevoelen verkreeg de overhand; de vroegere saksische gezant, baron St. Aignan, sinds eenigen tijd krijgsgevangen, werd met vredesvoorwaarden naar Napoleon gezonden.

Maar deze scheen als met blindheid getroffen; hem werd voorgeslagen: de Rijn zou de grens van Frankrijk zijn en Holland een zijner broeders tot koning bekomen; alleen Italië en Spanje moesten vrij worden.

Deze voorwaarden, gunstiger dan hij ze ooit had kunnen verwachten, bevredigden hem niet, en hij zocht uitvluchten om tijd te winnen.

Blücher kreeg het bevel om Mentz te blokkeeren en den rechter Rijnoever van af Keulen te bezetten; hij werd woedend van spijt, maar moest gehoorzamen.

In Frankfort ging het lustig toe; met iederen dag kwamen nieuwe vorsten aan; de dikke koning van Wurtemberg kwam in prachtige hofekwipage; koning Max van Beieren nam ieder voor zich in door zijne vriendelijkheid en door zijn haat tegen de Franschen; de keurvorst van Hessen had door zijne witgepoeierde pruik de lachers op zijne zijde.

Aan de vorstentafel heerschte de meest volmaakte etikette; maar Blücher kon zich niet weêrhouden onophoudelijk tot zijn buurman in eene taal, die diplomatisch noch parlementair kon genoemd worden, te mompelen: ‘Der Kerl musz 'runter!’

Inmiddels kwam het ontwijkend antwoord van Napoleon, en de diplomaten waren genoodzaakt het woord aan de legerhoofden te laten.

Deze kwamen nu tot het denkbeeld van Schwarzenberg om de vredesonderhandelingen door een offensieve beweging, maar altijd aan den rechteroever des Rijns, nadruk bij te zetten.

Dit plan viel echter ras in duigen; de ‘Winterbeweging’ werd voor onmogelijk verklaard, wijl de legers te ver van elkander gescheiden waren, en zij zelve gevaar liepen onverhoeds door Napoleon overvallen te worden.

Blücher werd daarop vrijheid gelaten zijn plan uit te voeren; slechts moest hij zich als einddoel de vereeniging met het hoofdleger aan de Boven-Marne voor oogen houden, doch daar dit leger onder Schwarzenberg diep in Zwitserland stond, was dit voor Blücher zeer moeielijk.

Hij moest in 't gezicht des vijands den stroom oversteken, de sterke vesting Mentz, die een garnizoen had van 15.000 man, insluiten, den franschen maarsebalk Marmont bestrijden, die het Moezeldal bezet hield en van Ney een reservekorps wachtte, en dan met zijn leger van 50.000 man Frankrijk indringen.

Groote moeielijkheid voorwaar, maar hij mocht het ‘voorwaarts’ uitspreken; dit was Blücher genoeg, en hij werd jong opnieuw.

 

Zijn eerste werk was den vijand omtrent zijne plannen te bedriegen; zulks ging niet gemakkelijk, want hij was overal door fransche spionnen omringd.

Hij verspreidde alom het gerucht dat hij aan den rechteroever de winterkwartieren zou betrekken, en nam daartoe schijnbaar ernstige maatregelen.

Hij ontbood gedeputeerden uit de Rijnlanden om met hen het onderhoud en de verpleging zijner troepen te regelen.

Zelf betrok hij op den eersten Kersdag zijn kwartier te Frankfort, ‘waar hij het liefst wilde zijn, als hij dan toch den winter aan den rechteroever des Rijns moest doorbrengen.’

Niemand begreep zijne groote plannen, die hij met slimheid wist te verbergen; ten overvloede kregen de Franschen, die te Frankfort woonden, bevel naar Mentz te vertrekken.

Op denzelfden dag ging naar de korpskommandanten York, Sacken en Langeron het geheime bevel, dat zij de troepen zóó moesten concentreeren, dat zij in den Nieuwjaarsnacht den Rijn bij Manheim, Caub en Coblentz konden overtrekken.

Niet zonder bedoeling had hij den Nieuwjaarsnacht uitgekozen: hij begreep dat het een onbeschrijfelijken indruk zou maken, als de Duitschers op den eersten dag des jaars den voet op het nog altijd verdrukte gedeelte van Duitschland zouden zetten, en dat hierin een voorteeken van volgende overwinningen zou gezien en er den moed door opgewekt worden.

Met het nieuwe jaar zou de geliefde Rijn weder een duitsche stroom zijn! Bemoedigende gedachte!

Blücher gaf bevel dat het 1e pruisische armeekorps (York) op den 30 december zijne positie te Wiesbaden verlaten en op den 31 tot Caub oprukken zou.

Gelijktijdig moest een russisch korps het pruisische volgen en Sacken zijne korpsen nabij Manheim samentrekken.

Caub ligt aan den rechteroever des Rijns; tegenover het stadje ligt een klein eiland met een kasteel, de Pfaltz of Pfaltz-Grafenstein geheeten.

De afstand van beiden is 150, de doorsnede des eilands 120 en de afstand van het laatste en den linkeroever 240 schreden groot. Het kasteel is veelhoekig, heeft een koepeltoren en dikke muren, met schietgaten en muurtorentjes voorzien.

Achter Caub ligt op een berg de ruïne Guttenfels. Nu was de overtocht van uit Caub lang niet gemakkelijk te noemen.

Naar net stadje voerde slechts een enkele bergpas, die bestreken werd door de hooge bergranden aan de overzij der rivier; het stadje zelf kon gemakkelijk in brand geschoten en daardoor de marsch naar den oever belemmerd worden, waarna men met veel moeielijkheden en tijdverlies een ander punt voor den overtocht zou moeten opzoeken.

 

Had men den linkeroever bereikt, dan was het beklauteren der steile rotsen en het voorttrekken over de nauwe bergpaden zeer gevaarlijk, en daarenboven had men niet aanstonds groote ruimte voor troepenbewegingen.

Doch juist deden deze moeielijkheden den veldheer tot Caub besluiten: de vijand, dacht hij, zou hem daar niet verwachten; daarbij was de linkeroever daar ter plaatse zwak bezet, en geen groot armeekorps was in de nabijheid.

Op den 31 december was het yorksche korps de nabij Caub gelegen dorpen binnen gerukt, en het werd den soldaten verboden zich aan den oever te vertoonen.

Tegen den avond kwamen de noodige aken van Lorchhausen om de infanterie over te voeren; het werk moest met voorzichtigheid geschieden om geen achterdocht te verwekken; gelukkig hielpen de bewoners van Caub en de omstreken ieverig.

Blücher had Frankfort verlaten en voegde zich onder zijne hem zoo dierbare soldaten.

Tegen middernacht rukte de voorhoede op; zij bestond uit 3 bataillons van de landweer, 2 kompagnieën jagers, 11 escadrons en 2 zesponds batterijen.

De infanterie stelde zich dicht aan den oever;

[pagina 260]
[p. 260]

de kavallerie en artillerie hielden zich meer onder onder het stadje.

Er lag veel sneeuw, en ofschoon een heldere nacht, was het duister op het water door de lange schaduwen, die de Pfaltz om zich heen wierp.

Aan de overzijde lag een tolhuis; daarin brandde licht; overigens was alles stil.

Met ongeduld verwachtte men nu de pontons; deze kwamen tegen middernacht aan; onmiddelijk ging alles aan het bouwen van de schipbrug; de schippers van den Rijn hielpen getrouw.

Om de werklieden tegen allen mogelijken aanval te verdedigen, werd bij de ruïne van Guttenfels een 12ponds batterij geplant, en voorzichtigheidshalve omwond men de wielen der wagens met stroo.

Eene afdeeling jagers werd langs den oever, Rijnopwaarts, geplaatst om de overzijde te bespieden.

Eindelijk waren de toebereidselen zoover gevorderd, dat de veldheer het bevel tot den overtocht geven kon.

De majoor, graaf Brandenburg, steeg met 200 fuseliers in de aken en voer, door een visscher uit Caub geleid, over den stroom.

Zij moesten bij het tolhuis landen en alle gedruisch vermijden.



illustratie
DE BENEDIKTIE VAN HET PEETJE, NAAR CARSTENS.


Op den vijandelijken oever was het volkomen stil gebleven; men had duidelijk het geratel van den postwagen op Baccharak en Coblentz gehoord en geen enkele beweging vernomen, wat te opmerkelijker was daar door de troepenmassa nabij Caub de stilte niet volkomen had kunnen bewaard blijven, en dus de aandacht moest opgewekt zijn geworden.

Men was dan ook bevreesd voor een hinderlaag. De overtocht duurde ongeveer een kwartier; dit scheen echter voor de kloppende harten eene eeuwigheid.

Nog altijd brandde licht in het tolhuis, en heerschte de diepste stilte; geen schot viel, toen de eerste aak tegen de rotsen stiet; de fuseliers vergaten het bevel en begroetten den linker Rijnoever met een donderend hoera.

Nu viel er een schot uit het tolhuis; de Pruisen sprongen aan land, maar de Franschen wachtten hen niet af en zetten het op een loopen.

Terwijl de fuseliers zich in de bergpassen nestelden, gingen de aken andere infanteristen halen, en werkte men ieverig aan de schipbrug voor de kavallerie en artillerie.

 

Nu kon de grijze veldmaarschalk zich niet langer terughouden. Met eenige personen van zijnen staf stapte hij in een aak en voer naar de Pfaltz, waar hij de werklieden door vriendelijke woorden aanmoedigde en aan de pruisische jagers, die hier geposteerd waren, op het hart drukte den vijand, zoo hij verscheen, in ontzag te houden.

Op eens hoorde men het knetteren van geweervuur op den linkeroever; een klein fransch piket was van Oberwesel toegesneld, en er ontstond een tirailleursgevecht met de fuseliers, maar deze, door de jagers van den Pfaltz geholpen, dreven het piket op de vlucht en bezetten den straatweg.

Een oogenblik later viel hun een koerier in

[pagina 261]
[p. 261]

de handen, wien zij voor Blücher gewichtige depêches ontnamen.

Toen de dag aanbrak, waren de 6 liniebataillons overgebracht, en vervolgden de aken haar werk; nu vertoonden zich vijandelijke tirailleurs tusschen de rotsen langs den weg van Baccharak, die door eene kolonne, eenige honderden mannen sterk, gevolgd werden.

De vijand had slechts één kanon en moest spoedig de vlucht nemen; de Pruisen vervolgden hem eenigen tijd en bezetten toen de omliggende dorpen, waar zij met vreugde ontvangen werden.



illustratie
DE EENIGE VRIEND.


Ten negen ure was de brug tot aan het eiland gereed, en konden kavallerie en artillerie naar het eiland den tocht aannemen; hier aangekomen, deed Blücher twee eskadrons zwarte huzaren en twee afdeelingen rijdende artillerie op pontons naar den linkeroever brengen, om de voorhoede op den vijandelijken grond eenigszins te ondersteunen.

 

Met nieuwen iever begon men nu aan de tweede brug; had men voor de eerste 27 pontons gebruikt, hier had men er 44 noodig. Blücher overzag zijn werk met welgevallen; de overtocht kon nu nog wei belemmerd, maar niet meer verijdeld worden.

Zijn schoone blauwe oogen straalden van geluk, en menig blijk van zijne tevredenheid ontvingen de naar den oever vertrekkende troepen.

Weldra zou hij ze naar Parijs voeren om aan de tirannie van den overheerscher een einde te stellen.

[pagina 262]
[p. 262]

De tweede brug was den volgenden morgen ten 9 ure gereed, en het laatste deel des legers trad dien dag op den linker Rijnoever, nu en dan slechts door een zwakken vijand een oogenblik in zijn overtocht belemmerd.

In den loop van den dag vernam Blücher dat ook de overtocht bij Manheim en Coblentz gelukt en te gelijk laatstgenoemde vesting ingenomen was.

Zoo was dus de geheele silezische armee aan gene zijde van den Rijn, en Blücher kon den tocht naar Parijs aannemen. Veel tegenstand moest hij nog overwinnen, eer hij Frankrijk's hoofdstad bereikte; niet alleen had hij te strijden tegen Napoleon, maar ook tegen zijne eigene vrienden. Schwarzenberg klaagde aan zijne vrouw, voor wie hij nimmer geheimen had, over Blücher en Gneizenau, ‘die met waarlijk kinderachtig en iever zich naar Parijs spoedden en alle regelen der kunst met voeten traden.’

Aan dien kinderachtigen iever heeft Duitschland intusschen zijne volkomen bevrijding te danken gehad. Wie weet wat er zou gebeurd zijn, in aanmerking genomen de groote talenten van den eersten Napoleon, zoo de keizer van Rusland de plannen van Blücher niet ondersteund hadde en hem gelegenheid gegeven het ‘voorwaarts’ uit te spreken, het woord, dat in Blucher's ooren het meeste klank had.

 

In den laatsten tijd heeft Caub nog eene andere vermaardheid, - helaas! mag men hier zeggen, - gekregen. Ziehier hoe de instorting van den berg, bij het stadje gelegen, plaats had.

Reeds sedert jaren vreesde men voor de veiligheid van de inwoners van Caub, ter oorzake der chistachtige heuvels, die het stedeke beheerschen. Het gouvernement had 45.000 thaler gegeven, om werken in te richten, welke de instorting der rotsmassa's moesten tegen gaan.

Men begon in de maand november laatstleden; doch de onderneming ging maar traag vooruit, zoowel bij gebrek aan werklieden, als ten gevolge van het slecht weêr. De steunmuren moesten die groote massa rotsen in bedwang houden. De onophoudelijke regen verdubbelde echter de onrust. Twee dagen voor het ongeluk werd door ingenieurs verzekerd, dat de toestand zeer voortreffelijk was. Helaas! zonder de minste aardbeving is de kop der rots afgeschoven en heeft onder de afgescheiden rotsblokken, het naastbij gelegen gedeelte van het stadje begraven.

De verwoeste gebouwen waren voor het grootste gedeelte bewoond door arme lieden. Kleine winkeliers, barbiers, houthakkers waren de personen, welke dit gedeelte der stad bewoonden.

Verleden herfst waren, bij maatregel door de policie genomen, deze arme lieden uit hunne gevaarvolle huiskens verdreven; er was hun eene schadeloosstelling gegeven, ten einde zich een veiliger dak te bezorgen; doch nauwelijks had de overheid zich verwijderd, of reeds hadden de ongelukkigen opnieuw hunne vroegere woningen betrokken.

Vier en twintig uren alvorens de ramp plaats had, hadden de fonteinen plotseling opgehouden water te geven. Men begreep vooreerst die onderbreking niet, doch later is men gaan gelooven dat onderaardsche aardlagen, door af te schuiven, het water der bronnen, dat de fonteinen voedde, zullen verstopt hebben.

 

Ziehier eene zeer wetenswaardige bijzonderheid, door een duitsch blad meêgedeeld:

‘Vrijdag avond bemerkte men een ander vreemdsoortig verschijnsel; de deuren en vensters langs den kant van den berg wilden niet meer dicht of kraakten, wanneer men ze toedeed, en dit zoodanig dat verscheidene personen niet durfden te bed gaan, zonder echter eenig voorgevoel te hebben van de verschrikkelijke gebeurtenis, welke er op handen was. Die ongelukkigen konden nog slechts aan den dood ontkomen door uit de vensters te springen, welke gelukkig niet zeer hoog waren, toen rond 11½ ure het bovenste gedeelte van den berg los raakte en als eenen valstroom op de stad Caub neêrrolde. De instorting had in twee malen plaats en uit de laatste huizen kon men de naburige zien begraven alvorens deze op hunne beurt verpletterd werden. Een dof, doch langdurend gedruisch, een gekraak als dat van een gansch bosch dat door den bliksem getroffen wordt, plotseling versmachte hulpkreten en als een laatste zucht, was alles wat er gehoord werd. Denzelfden nacht kwamen de pionniers van Coblentz, in allerijl ter plaatse. Die van Mainz waren aldaar rond den morgen en begonnen langs twee zijden, die akelige puinen weg te ruimen. De pompiers der naburige plaatsen waren insgelijks in allerijl geroepen.’

Een aantal menschen vonden den dood onder die verschrikkelijke instorting. De bijzonderheden over de wegruiming der puinen zijn hartverscheurend geweest. De ramp dompelt gansch de streek langs den Rijn in rouw, en de menschen verlaten eindelijk die onherbergzame landstreek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken