Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1875-1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.80 MB)

Scans (1267.55 MB)

ebook (26.64 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het verraderlijke horlogie.
Eene bijdrage tot de geschiedenis der lijfstraffelijke rechtspleging.

(Vervolg en Slot.)

Het was een warme augustusdag van hetzelfde jaar. Op de aangenaam gelegen en inderdaad elegant ingerichte villa van baron Van Blankenheim ging het vroolijk, zelfs luidruchtig toe. Des middags was Frits, de eenige zoon, met eenige zijner vrienden, allen officieren van het regiment grenadiers, te paard aangekomen. Er was slechts een enkel burger bij, een jongeling, die aan Frits als lord Norton was voorgesteld en met wien hij - zooals dit meermalen gaat - in weinige dagen eene innige vriendschap had gesloten. Sedert zijn eerste bezoek op de villa, ongeveer twee maanden geleden, scheen de jonge lord een geheel ander mensch te zijn geworden. Vroeger scheen hij alleen belang te stellen in schoone paarden, thans scheen hij haast niet meer te weten waar de stal stond, en het was spoedig geen geheim meer, dat de schatrijke Engelschman naar de hand der jonge Margaretha dong.

Het vroolijke gezelschap, dat in den loop van den dag nog vermeerderd was met een adellijke familie uit de nabuurschap, had zich, na afloop der tafel, in den hof begeven, en lord Norton scheen buitengewoon gelukkig. Men vermoedde wel iets, maar 't was toch niet bekend, dat hij de barones aanzoek had gedaan om de hand van Margaretha. Mevrouw Van Blankenheim had zeer goed doen gevoelen, dat zij hem persoonlijk genegen was, doch zij kon in die aangelegenheid niet beslissen; zij moest de terugkomst van haar echtgenoot afwachten, die eerst de volgende maand de badplaats zou verlaten.

 

‘Zie zoo, ik ben blij dat ik weêr hier ben, oost west, thuis best,’ sprak de baron Van Blankenheim, zoodra hij in de maand september teruggekomen was en zich gemakkelijk op de canapé neêrvleide, terwijl de dames, die hem met het rijtuig van de statie in de residentie afgehaald hadden, uit de kamer verdwenen, om haar toilet te gaan veranderen.

‘Zijt gij eindelijk klaar?’ vroeg de baron spottend, toen moeder en dochter teruggekeerd waren. ‘Ga eens zitten, ik heb u iets gewichtigs, iets zeer gewichtigs meê te deelen, maar..... stilzwijgen, hoor! Ik heb mij weten te bedwingen op een oogenblik, dat ik bijna uit mijn vel sprong, dus ik verwacht van u stilzwijgendheid. Begrepen?’

‘Gij doet ons ontstellen, lieve vader,’ sprak Margaretha; ‘wat is er toch gaande? Toen wij in het rijtuig zaten, vermoedde ik reeds dat u iets bijzonders overkomen moest zijn. Gij hebt toch niet opnieuw eenig gevaar geloopen?’

‘In 't geheel niet, integendeel. Maar zeg eens, hoe noemt zich het jonge mensch, dat ik aan den ingang in uw gezelschap heb aangetroffen? Is het niet Norton..... lord Norton of zoo iets? Het komt mij voor, dat hij zeer vertrouwelijk is met onzen Frits.’

‘Zeker,’ sprak de barones, die zich onaangenaam gestemd gevoelde over den zonderlingen toon, waarop haar heer en gemaal over den rijken lord sprak. ‘Hij is in alle geval een zeer geschikt vriend voor onzen Frits.’

Bij deze woorden vloog een eigenaardige glimlach over het gelaat van den baron.

‘'t Is zonderling, zeer zonderling!.... En dat ik hem onder zulke omstandigheden moest weêrzien. Hij heeft mij zeker niet meer herkend,’ bromde hij half binnensmonds.

‘Lord Norton is echter niet slechts de boezemvriend van Frits,’ zoo vervolgde de barones, ‘maar ook.....’

‘Ach, mama, ik bid u!’ viel Margaretha haar in de rede.

‘Nu, wat is er dan nog meer?’ vroeg de baron.

Mevrouw Van Blankenheim dacht er niet aan, dat die zaak voorloopig geheim moest blijven voor haar echtgenoot en begon nu zeer omslachtig te verhalen, dat lord Norton aanzoek

[pagina 412]
[p. 412]

had gedaan om de hand van Margaretha, die zich inmiddels ijlings in den hof begaf.

‘Rechtvaardige hemel, hoe is het mogelijk! Aan dezen ellendeling zou onze dochter opgeofferd worden!’ riep de baron in de grootste opgewondenheid, toen de barones geëindigd had. De arme vrouw was als versteend, doch toen Van Blankenheim haar een paar woorden in het oor fluisterde, zoo zacht, dat niemand ze zou hebben kunnen verstaan, al waren ook verschillende personen tegenwoordig geweest, moest zij zich aan een stoel vasthouden en was zij een onmacht nabij.



illustratie
DE TRAPPER EN ZIJN HOND.


‘Dat is vreeselijk!’ kermde zij, haar doodsbleek gelaat in de handen verbergend. ‘Maar gij bedriegt u, want het is niet mogelijk, geloof mij, gij bedriegt u..... Arme Margaretha, het zal u het leven kosten!’

‘Ik bedrieg mij niet! Want afgezien van de treffende gelijkenis, bewijst het horlogie alles. Maar wees bedaard, kalmte is voor alles noodig, kalmte en stilzwijgendheid, want Frits komt morgen hier met den lord dineeren. Alles zal afloopen zonder opzien te baren, want ik wil dien lord eerst morgen in hechtenis laten nemen.’

Lord Norton was in den namiddag van den volgenden dag met Frits naar de villa van den baron gereden, en keerde des avonds naar de residentie terug. Hij had den baron als een beminnenswaardigen, vroolijken man leeren kennen, de barones daarentegen was zeer afgetrokken en minder opgeruimd geweest dan anders; zij had ook zijn dringend verzoek om nu reeds aanzoek naar de hand van Margaretha te mogen doen, met korte woorden afgewezen.

Den volgenden morgen zat hij juist aan het ontbijt, toen een onbekende bij hem binnenkwam, die zonder omwegen verklaarde, dat hij bevel had, hem als den voorgewenden lord-Norton te arresteeren.

Norton zag hem vol verbazing aan; hij voer hevig uit over deze daad van geweld, doch

[pagina 413]
[p. 413]

dit kon niet verhinderen, dat hij den beambte der policie moest volgen.



illustratie
VERVOER VAN GEKWETSTEN UIT ALEXINATZ.


Toen hij voor den hoofdcommissaris van policie gebracht was, begon het volgende verhoor:

‘Hoe is uw naam?’

‘Lord Norton.’

‘Er bestaan redenen om te gelooven, dat deze naam slechts voorgewend is, dat gij zelfs geen Engelschman zijt.’

‘En ik verklaar nogmaals dat ik stellig en zeker Norton heet - lord Norton, en dat ik te Londen geboren ben, waar mijn vader nog woont.’

‘Gij spreekt onwaarheid, want gij zijt - dat staat ontwijfelbaar vast - de voormalige eerste bediende Heinrich Stiegner in het hotel de Gouden Arend te A., die in het begin van november des vorigen jaars den baron Van Blankenheim op den spoortrein naar G. door een dolksteek in de borst verraderlijk gewond en van zijn geld en kostbaarheden beroofd hebt.’

Deze beschuldiging scheen den Engelschman sprakeloos te maken van verbazing, doch nu begreep hij ook, waarom de barones zich daags te voren zoo zonderling had gedragen; het raadsel was opgelost.



illustratie
EEN DRAMA AAN DE STATIE TE LYON.




illustratie
DE MEETING TE BLEAK-HEATH.




illustratie
Melle SPELTERINI OP DE KOORD BOVEN DEN NIAGARA WATERVAL.


[pagina 414]
[p. 414]

‘Tegen zulk eene onderstelling,’ antwoordde hij na eenige oogenblikken, ‘pleit in alle gevallen mijn vriendschappelijk verkeer met den zoon van den baron Van Blankenheim en ik kan bewijzen leveren, dat ik reeds op een goeden voet met hem stond vóór dat de moordaanslag waarvan hier sprake is, gepleegd werd.’

‘Dat is in 't geheel nog geen bewijs. t Is waar dat gij voor ongeveer twee jaren kennismaking met den luitenant Van Blankenheim hebt aangeknoopt, doch gij hebt gedurende dien tijd herhaaldelijk en altijd geheel alleen uitstapjes gemaakt, zoo het heette om uwe kennis te vermeerderen, en 't is dan ook reeds bewezen geworden, dat gij juist tijdens het plegen van de misdaad op reis waart. Gij hebt dat zelf gisteren aan den baron Van Blankenheim medegedeeld.’

‘Dat betwist ik ook niet,’ antwoordde Norton, ‘maar....’

‘Verzoek mijnheer den bankier binnen te komen,’ sprak de commissaris, zich tot een agent van policie wendende.

De bankier trad binnen, beschouwde den Engelschman nauwkeurig en zegde toen, met tamelijke zekerheid en zelfs zeer stellig te kunnen verklaren, dat de beschuldigde in november van het vorige jaar gelijktijdig met den baron Van Blankenheim voor geldelijke aangelegenheden op zijn kantoor was geweest. Lengte, gelaat, oogen, knevel, in één woord, 't is alles juist hetzelfde en menschen, die zulk een buitengewoon gunstig en innemend voorkomen hebben, verliest men niet spoedig uit het geheugen.

Norton ontkende ten stelligste en verklaarde, dat hij den bankier voor het eerst in zijn leven zag.

Er volgden eenige pijnlijke oogenblikken. De commissaris van policie zag verdrietig op zijn horlogie, want de baron Van Blankenheim liet langer dan bepaald was op zich wachten. Juist wilde hij den beschuldigde ernstig en nadrukkelijk gaan vermanen, om het feit niet langer te loochenen, toen de baron verscheen. De Engelschman wist reeds, ten gevolge van het verhoor, dat Margaretha's vader een aanklacht tegen hem ingediend en daardoor aanleiding had gegeven tot zijne arrestatie, hij werd desniettemin zeer onrustig toen hij zich uit den mond van dien man van poging tot moord en roof hoorde beschuldigen.

‘Hier moet onvermijdelijk de een of andere onverklaarbare dwaling bestaan,’ sprak hij. ‘Van alles, waarvan deze heer mij beschuldigt, is mij niets bekend. Voor het overige,’ zoo vervolgde hij op meer kalmen toon, ‘zal de zaak al spoedig opgehelderd worden; zoodra mogelijk zal ik de bewijzen overleggen, dat ik de eenige zoon ben van lord Norton te Londen.’

‘Gij zult ons niet om den tuin leiden,’ zegde de commissaris, ‘ik weet te goed welke waarde aan dergelijke uitvluchten moet worden gehecht. Afgezien van de verschillende getuigen, die later nog tegen u zullen optreden, zijt gij thans reeds als overtuigd. Laat mij uw horlogie eens zien.’

De beschuldigde voldeed aan het bevel van het hoofd der policie; toen ging het in handen van den baron over.

‘Dit gouden horlogie is mijn eigendom,’ verklaarde deze op stelligen toon. ‘De versiering aan den rand is eenig in haar soort. Zoodra ik mijn gestolen goed eergisteren aan de statie zag, hield alle twijfel bij mij op of dit mensch de misdadiger was.’

Norton haalde de schouders op en glimlachte.

‘Gij durft nog lachen, ellendige,’ bulderde de baron. ‘Durft gij nog langer te loochenen? Zie hier dan aan de binnenzijde de letters F.H.v.B!’

‘'t Is genoeg, mijne heeren,’ sprak de commissaris van policie, ‘wij zullen het verhoor niet voortzetten, maar dit verder aan de rechtbank overlaten. Breng den beschuldigde weg,’ voegde hij er bij, zich tot den agent wendende.

De Engelschman verzocht intusschen dringend, dat men hem nog eenige woorden zou toestaan, dewijl hij de overtuiging had, dat men daardoor formaliteiten en voor hem hoogst krenkende bejegeningen zou kunnen voorkomen, die toch tot niets zouden voeren.

Nadat zijn verzoek was ingewilligd, verhaalde hij het volgende.

‘In januari van dit jaar hield ik mij eenigen tijd te K. aan den Rijn op en wel in het hotel van zekeren heer Brisson, een Franschman van geboorte, die zich daar kort te voren gevestigd had. Brisson is iemand van mijn leeftijd en ook ongehuwd, en daar hij zeer onderhoudend was, geraakte ik met hem op meer vertrouwelijken voet dan anders mijne gewoonte is. Zijn aangenaam uiterlijk, nog verhoogd door zekeren ernst, die naar treurigheid zweemde, zoodat men hem zelden zag lachen, trok mij onweêrstaanbaar tot hem. Hierbij verdient wel in aanmerking genomen te worden, dat wij buitengewoon op elkander geleken; men zou zich gemakkelijk in ons beiden hebben kunnen vergissen, wanneer hij geen gouden bril en ik geen knevel en lange haren gedragen had. Eens - 't was op een somberen winterdag - dronken wij op mijn kamer te zamen een glas Rijnwijn; ik wilde den volgenden dag vertrekken en gaf dus een glas tot afscheid.

‘Ik zou toch gaarne een souvenir van u hebben, mijnheer Brisson,’ zegde ik in den loop van het gesprek. ‘Wij zien elkander wellicht nimmer weêr. Wat dunkt u van uw gouden horlogie?’

‘Brisson verbleekte - iets wat mij thans zeer verklaarbaar is, gij zult wel begrijpen waarom, mijnheer de commissaris.’

‘Ga maar voort,’ antwoordde de beambte.

‘Ofschoon met blijkbaren tegenzin voldeed Brisson toch aan mijn verzoek en schonk mij dit horlogie, dat ik vroeger nooit van hem gezien had. Hij nam van mij als tegengeschenk een kostbaren ring aan en ik vertrok den volgenden morgen.

‘Ik hoop,’ zoo eindigde de beschuldigde, ‘dat gij thans anders over mij zult denken. Ik blijf intusschen gaarne in hechtenis tot zoolang het onomstootelijk bewijs zal zijn geleverd, dat ik inderdaad lord Norton ben.’

 

In het hotel Brisson te K. aan den Rijn heerschte de grootste opschudding, zoowel onder het personeel, van den Oberkellner af tot den schoenpoetser, als talrijke vreemdelingen, die zich daar bevonden. De jeugdige eigenaar was namelijk eensklaps door de policie opgelicht, zonder dat het iemand mogelijk was de oorzaak daarvan te begrijpen. Tegelijkertijd had ook een huiszoeking bij hem plaats, die zeer lang aanhield.

Het verhoor van dezen beschuldigde was intusschen in den beginne zonder eenig gewenscht gevolg. Brisson stond daar niet als een schuldige, maar als een onschuldig vervolgde. Zeer bedaard, maar ook zoo stellig mogelijk ontkende hij alles wat door den Engelschman betreffende het gouden horlogie gezegd was.

Wie moest dan toch de schuldige zijn?

Dit zou zeer spoedig blijken. Ten gevolge van een aantal strikvragen over zijn vroegeren loopbaan kwam allengs tegenspraak in zijne antwoorden. Zijne vaardigheid in de fransche taal kon des te minder tot bewijs gelden dat hij een geboren Franschman zou zijn, omdat ook de voormalige bediende Heinrich Stiegner die taal volkomen machtig was. Eindelijk kwam men tot de genoegzame zekerheid toen de logementhouder, bij wien hij tot de maand october van het vorige jaar in dienst was, hem als Heinrich Stiegner erkende.

Brisson geraakte nu meer en meer in verwarring en bekende eindelijk, dat hij de afschuwelijke misdaad gepleegd had. Slechts na schier onoverkomelijke moeielijkheden, zoo verhaalde hij verder, was het hem gelukt Frankrijk te bereiken. Hij had zich onmiddellijk van de statie te G. verwijderd, altijd voortloopende tot aan den morgen. In een bosch had hij zijne bovenkleêren verwisseld tegen andere, die hij in een klein valies bij zich droeg, hij had ook zijn valschen baard weggeworpen en zich door het opzetten van een bril trachten onkenbaar te maken. Tot dit alles had hij zich voorbereid, toen hij het plan had gevormd om den rijken baron te berooven. Zoo zette hij zijne vlucht voort, tot het hem gelukte Frankrijk te bereiken. Nadat hij echter een paar maanden aldaar in veiligheid had doorgebracht, waagde hij het naar Duitschland te gaan en hij kocht van het geroofde geld het hotel te K.

‘'t Is of ik niet van dit horlogie heb kunnen scheiden,’ zegde de jonge misdadiger, ‘ofschoon dikwijls en reeds op mijne vlucht een inwendige stem zegde, dat het mij licht zou kunnen verraden. En het heeft mij dan ook verraden, toen ik mij geheel veilig achtte. Hadde ik kunnen vermoeden dat lord Norton nog langer op het vasteland zou zijn gebleven, nooit zou ik aan zijn verlangen hebben voldaan.’

Brisson, of liever Heinrich Stiegner, werd tot tien jaren tuchthuisstraf veroordeeld.

 

De lente was andermaal aangebroken. Stiegner rustte reeds een paar maanden in het graf; een zenuwkoorts had spoedig een einde gemaakt aan zijn tuch thuisleven. Doch lord Norton vierde zijne verloving met de freule Van Blankenheim.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken