Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1875-1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.80 MB)

Scans (1267.55 MB)

ebook (26.64 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het kaartspel.

Als het winter wordt, de ijzel aan de takken hangt, de hagel of regen tegen de ruiten klettert; als het vuurke lekker warmt en de lamp helder brandt, haalt men in onze huishoudens de kaarten voor den dag - schoone, gladde, glimmende kaarten, met kleurige beelden en vergulde randen. Het kaartspel is eene tijdpasseering, waaraan oud en jong zich overgeeft en dat bij sommigen tot eene soort van razernij overslaat.

Wie echter denkt er ooit aan, van waar dat zonderling en zoo algemeen verspreid spel gekomen is? Wij zeggen algemeen, want in vijf werelddeelen wordt kaart gespeeld, en het is misschien eene eigenaardigheid, welke vele van onze lezers niet weten: de kaarten met verschillende afbeeldsels en voor verschillende natiën bestemd, worden voor een groot gedeelte in ons land, en wel te Turnhout, gefabriceerd.

In die kempische stad maakt men de kaarten, waarmeê de planter of de inboorling van het andere halfrond zich vermaakt, en het zou inderdaad wel eens eene aardigheid zijn, den lezers eene teekening van die verschillende kaartensoorten voor oogen te leggen.

Van waar komt ons het kaartspel? Die welke het spel van eene kwade zijde beschouwen, antwoorden: van den duivel! en in meer dan een geval heeft het er wel iets van.

De geschied-, of liever de oudheidkundige zegt, dat het kaartspel reeds bij de heidenen gekend was, en dat de Lydiërs hetzelve uitvonden tijdens een grooten hongersnood. Zoo verlokkend was dit spel, dat die goede Lydiërs er hunnen honger meê vergaten!

Voorwaar, die oudheidkundigen zijn zeer geestig en vernuftig!

 

Laat ons niet geleerd wezen, uit vreeze van vervelend te zijn, en enkel aannemen dat de heidenen reeds de kaart kenden, en dat beelden, in het kaartspel aanwezig, vroeger afgoden waren, en later door die van kristen helden vervangen werden.

Hoe zijn de kaarten uit het Oosten naar Europa overgebracht? Volgens deze door de Mooren, volgens anderen door de Zigeuners of Bohemers, en naar de meening van deze laatsten, zouden zij destijds enkel voor waarzeggerij gediend hëbben. Volgens nog anderen brachten de reizigers of kruisvaarders deze beelden of printen over.

Het kaartspel komt, volgens dr. Schotel, slechts in de 13e eeuw, als hazardspel in de ordonnantiën, statuten en decreten voor. In 1299 werd er melding van gemaakt in een italiaansch handschrift en te dien tijde behield het nog zijn oosterschen naam ‘naïb’ (hoofdman), hetgeen doet vermoeden, dat het in den aanvang, even gelijk het schaakspel- een krijgsspel geweest is; doch in de 14e eeuw ontmoet men het ook als kinderspel.

De bibliophile Jacob houdt het er voor, dat het schaak- en kaartspel van denzelfden aard waren; dat de kaarten eene nauwkeurige voorstelling waren van de schaakstukken. Ook waren de kaarten in den aanvang zoo groot niet in getal als nu; de nieuwe verwikkelingen die men aan het spel gaf, maakten het grooter getal ook noodig.

Citeert men hooger het jaartal 1299, dan mag men nog een halve eeuw achteruit gaan; want in 1240 verbood de synode van Worchester, de niet eerlijke spelen, onder ander die van den Koning en de Koningin.

In 1387 rangschikt de koning van Castillië het kaartspel onder de verboden spelen, en in den Renard contrefait, dagteekenend van zoo wat 1328, leest men:

 
Si comme fols et folies, sont
 
Qui, pour gaigner....
 
Jouent aux dés, au cartes, aux tables
 
Qui à Dieu ne sont pas delectables....

Die woorden toonen genoegzaam aan, dat het kaartspel te dien tijde reeds in slechte handen was overgegaan, en men er misbruik van maakte.

 

Dat dit eene ontegenzeggelijke waarheid is, en het kaartspel in de 14e eeuw niet zoo direktelijk een kinderspel was, blijkt wel uit de hevige tegenkantingen, die het van den kant der geestelijkheid moest ondervinden.

De H. Bernardus van Siëna preêkte den 5 mei 1423 zoo hevig tegen de kaart- en tegen de verdere kansspelen, dat zijne toehoorders huiswaarts keerend, kaarten en dobbelsteenen verbrijzelden en deze in het vuur wierpen.

Een der aanwezigen zag die verwoesting met tranen in de oogen aan en zegde tot den prediker: ‘Vader, door de kaarten te doen vernietigen, veroordeelt gij mij tot den hongerdood; want ik ben een kaartenschilder en kan geen ander ambacht.’

‘Indien gij’ antwoordde de H. Bernardus, ‘niets kunt dan schilderen, schilder dan deze beeltenis.’ Hij gaf hem het monogram I.H.S., omgeven door eene stralende zon, en dit was de oorsprong van het maken der heiligenbeeldjes en bidprentjes.

Een stok kaarten was altijd een duur voorwerp; doch er is niet aan te twijfelen, de mindere stand zal zich met slechter gemaakte kaarten beholpen hebben.

Van 1350 tot 1369 vond men in Duitschland uit, de kaarten-figuren in hout te snijden, en ze dus algemeener en goedkooper te verspreiden; dat

[pagina 404]
[p. 404]

belette niet - indien die bovenstaande aanhaling juist is - dat in 1392, Jacques Grigonneur, nog 56 sols ontving van den tresorier van Karel Vl, voor het schilderen van drie stokken kaarten.

't Kan echter zijn, dat de geprinte kaarten te onaanzienlijk waren en de hooge stand de meer prachtige, geschilderde kaarten in voege hield.

Dergelijke kaarten vindt men nog in de bibliotheek van Parijs; zij behooren tot de tarokkospellen, 't geen van lombardische afkomst is.

De zeventien kaarten te Parijs in het printenkabinet bewaard en aan den kaartschilder Grigonneur toegeschreven, waren bestemd voor een spel, dat eene voorstelling was van een doodendans, ‘die zoo wijsgeerige allegorie van het leven, zegt Jacob, welke de middeleeuwen, met behulp van verschillende kunstvakken, hadden vermenigvuldigd.’



illustratie
HOUTSNEPPEN.


Die kaarten stelden voor: den paus, den keizer, den heremiet, den zot, den gehangene, den schildknaap, den veroveraar, den verliefde, de maan- en de sterrekijkers, de zon en de parken, de rechtvaardigheid, de fortuin, de matigheid, de kracht, dan de dood, eindelijk het laatste oordeel en ten slotte het huis Gods.

Men ziet, dat is wel de doodendans die alles, rijk en arm, groot en klein, meêsleept en eindigt met de Alpha en de Omega, met God.

Meergemelde schrijver denkt echter, dat de costumen op die kaarten meer betrekking hebben op den tijd van Karel VII, dan wel van op dien van Karel VI.

Het is dan ook onder Karel VII dat het eigenlijke piket-spel werd uitgevonden, en dat de kaarten niet langer de voorstelling waren van dien vreeselijken dans, die als het ware door de feestzalen van onze voorouders slingerde.

 

Over de beeldtenissen op de speelkaarten heeft men ook oneindig veel geschreven, zonder dat

[pagina 405]
[p. 405]


illustratie
Mej. Lilli Lehmann. Rubinstein. Richter. Wagner.
Mevr. Materna. Betz. Wilhelmj. Niemann. Brandt (machinist).
eene bijeenkomst bij richard wagner.


[pagina 406]
[p. 406]

men juist zeggen kan welke geleerde de waarheid vast heeft: zeker is het, dat de harten, schuppen, ruiten en klaveren, wapens of krijgskenteekens voorstellen.

Harten zijn het zinnebeeld der dapperheid (of volgens anderen ook wel het symbool der geestelijkheid); schuppen zijn speerpunten, ruiten, schilden, klaveren, oorlogsbehoeften, terwijl zij die de harten beschouwen als het zinnebeeld der geestelijkheid, de schuppen aanzien als het symbool der soldaten, ruiten als dat der burgers, klaveren als dat der landbouwers.

Een aas verbeeldt het geld, doch de juiste beteekenis van dat woord is niet bekend; men wil wel dat het voortkomt van assis, zeker geldstuk bij de Romeinen.

De heeren, vrouwen en boeren waren personen met beroemde en beruchte namen, en onder Hendrik IV en opvolgers werden die figuren naar de luimen der makers of naar die der groote heeren veranderd; tijdens de fransche republiek noemden zich de koningen of heeren, Voltaire, Rousseau, La Fontaine en Molière.

 

De verschillende ordonnanciën, waarbij het kaartspel door de burgerlijke wet verboden was, zullen wij niet aanhalen, even als de verschillende namen der spelen in den vreemde in voege, en waaronder, tijdens Frans I, het piket, de lansquenet, de pharao reeds gekend waren.

In onze gewesten, waar men speelde op een kostbaar ‘quaertcleed’ of op een ‘ivoren tafelkijn,’ speelde men poteroijen of zeylen; in de 16e en 17e eeuwen speelde men roemsteken, omber, quadrille, pharao, piket, toeren- en fransjassen, lansknechten, (lansquenet) scheepjezeilen, flikken en troeven.

Het eerste der genoemde spelen was oorspronkelijk hollandsch.

In de herberg en aan het hof werd er kaart gespeeld; doch de protestantsche vromen gruwden er van, en als er vroeger de katholieke geestelijkheid tegen uitgevaren was, dan bulderde er nu ook de protestantsche nog veel meer tegen.

Simonides sprak van ‘de vileyne, vuyle, stinckende sonde van 't kaertspel.’

‘Dit spelen,’ schrijft Frein, insgelijks een dominé, ‘geschiedt niet onder de burgers van Sion, maar van de wereld, van mannen, vrouwen en kinderen, in hare huizen, tuinen, hofjes, ook wel, hoewel meer bedekt, op burgerwagten.’

‘Het kaartspèl wordt vergezeld,’ zegt hij, ‘door tijdverlies, geldquestiën, onregtveerdigen handel, gekijf, vloeken, lasteren, droefheid, ongenoegen, onverzadelijke verhitting en zotte verslaeftheid aan het spel, twisten, kijvagiën, doodslagen.’

Ook pater Poirters vaart er tegen uit in zijn Masker der Wereld en echter moet hij bekennen, dat het kaartspel op zoo'n breeden voet gedreven werd, dat men eerder huizen zal vinden ‘daar een gebedtboek als eenen caert-boek ontbreekt.’

Het schijnt dus wel, dat er in voorgaande tijden meer misbruik van het kaartspel gemaakt werd dan nu.

Thans speelt iedereen, de geestelijke heeren niet uitgezonderd, en als Frein en Simonides eens mochten terug keeren, zouden zij zien hoe aanhoudend hunne opvolgelingen nu kaartspelen en toeback-lurcken of anders gezegd toebackdrinken!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken