Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1876-1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.18 MB)

Scans (1302.41 MB)

ebook (33.42 MB)

XML (3.03 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ei.
Door E.S.

Dat het kleine in de schepping rijk is aan groote wonderen, is eene waarheid die, hoe dikwijls ook uitgesproken en door hoevele onloochenbare feiten ook gestaafd, nog altijd nieuwe bewijzen schijnt noodig te hebben om door de groote menigte te worden aangenomen. Daar ligt eene zekere neiging in den mensch - eene familiekwaal van het menschelijk geslacht, zou ik het bijna noemen - om alleen aan het zeldzame en buitengewone, met uitsluiting van al het andere, den naam van schoon en wondervol toe te kennen. Hoe licht gaan wij met eene zekere minachting alles voorbij wat wij dagelijks aantreffen! Of wien klinkt het niet vreemd, dat de kleinste zaadkorrel, die op onzen akker valt, evengoed hare geheimen, hare raadselen zou bevatten als het reusachtige lichaam der zon, die door hare warmte en aantrekkingskracht in geheel ons planetenstelsel, leven en orde voortbrengt en onderhoudt? Wie kan het gelooven, dat de menschelijke geest, die van elken muzikalen toon het juiste getal trillingen weet te berekenen, die uit de verschijnselen der warmte den samenhang van alle natuurkrachten heeft ontdekt, die de electriciteit volgde op hare geheime slingerpaden en zelfs den bliksem een veiligen weg ter ontlasting aanwees, - wie zou kunnen denken dat die menschelijke geest in zijne nasporingen werd tegengehouden door de geheime krachten besloten in een kieken-ei?

Ja, een kieken-ei! Weet ge, lezer, wat het eigenlijk is? Hebt ge ooit met aandacht dit wonder der natuur beschouwd? Hebt ge ooit de raadselen geteld 'onder die dunne kalkschaal verborgen? Ziehier een ei in doorsnede, laat mij er eens een verklaring van geven.



illustratie
a dooier, omgeven door het dooiervlies; b en b' binnenste en buitenste eiwitlagen; c schaal; d schaalvlies; e, e hagelsnoeren; f luchtholte; g kiemschijf; 1 witte vormingsdooier.


Geheel het ei is omgeven door eene dunne, poreuze schaal c, hoofdzakelijk uit koolzure kalk bestaande, dezelfde stof waaruit de schelpen van oesters en van weekdieren in het algemeen zijn gevormd. Moge ook de kleur der eierschaal bij de 9000 verschillende vogelsoorten zich onderscheiden door eene rijke afwisseling, de vorm blijft overal dezelfde: aan den eenen kant een weinig spits, aan den anderen min of meer stomp, het geheel langwerpig rond; en deze gedaante is zoo onveranderlijk, zoo standvastig, dat wij den ovalen vorm (het Latyhsche woord ovum - ei - leende ons dien naam) tot een blijvend model hebben gekozen. In dit ééne opzicht, den vorm der schaal namelijk, komt het ei van den struis en van het kolibrietje overeen. Ook het kieken-ei wijktnietvandezen regel af.

Breken wij nu dat eerste omhulsel in stukken, dan vinden wij ons opnieuw den toegang afgesloten door een tweede: 't is het taaie, dubbele vlies dat, het eiwit omvattend, onmiddellijk onder de schaal is gelegen en den naam draagt van schaalvlies d. Dit bekleedsel, dat wij ons kunnen denken als een dubbel tapijt tegen de binnenzijde van den wand opgehangen, is samengesteld uit twee op elkander sluitende vliezen, die aan het stompe einde van de schaal een weinig van elkander wijken. Hier, bij deze afwijking, is het dat de luchtholte f ontstaat, wanneer het eiwit begint uit te wasemen ten gevolge der warmte (vooral door het broeien), terwijl de buitenlucht, ofschoon in heel geringe mate, door de poriën van de kalkschaal heendringt.

Ziet ge nu, lezer, waar de proef op steunt als de knaap, na het uithalen der nestjes, de eieren even in het water houdt om te weten of ze ‘schoon’ zijn? Zijne redeneering, indien hij ze maakte, zou hierop neêrkomen: dit ei is lichter dan water, d.i. het drijft; dus moet de luchtholte vergroot en met lucht gevuld zijn; maar dit kan slechts het gevolg zijn van de warmte (hier van de broeihitte); bijgevolg is dit ei bebroed en heeft opgehouden versch te zijn.

Het zij echter verre van ons, die kleine eierdieven hierdoor te willen aanmoedigen. Integendeel, hoeveel sohade zij door het uithalen der vogelnestjes aan onze vruchten toebrengen, moge blijken uit de volgende curieuze berekening, die ik dezer dagen vermeld vond in een duitsch tijdschrift. Vooronderstel, ge hebt in uwen hof een nestje, b.v. van een roodstaartje met 5 jongen. Voor elk dier jonge gulzigaards worden dagelijks ten minste 50 rupsen door de ouders gevangen. Laat nu deze leverancie 30 dagen aanhouden, dan hebben wij de som van 50 X 30 x 5 = 7500 rupsen. Elke rups eet dagelijks minstens eenmaal haar eigen gewicht aan blad en bloesem op. Roken nn slechts dat éne rups elken dag één bloesem verteert dat is zeker niet te ruim gerekend - dan geeft dit in 30 dagen reeds 7500 x 30 = 225.000 bloesems of vruchten, welke door uwe 5 vreedzame gasten worden beschermd tegen den alles vernielenden vijand.

Maar gaan wij verder in de beschouwing van het kieken-ei.

Binnen dezen driedubbelen wand van schaal en vliezen, ligt het eiwit, weêr onderscheiden in 2 lagen b en b’, die op elkander rusten en slechts hierin Verschillen, dat de buitenste eene dunnero, de binnenste daarentegen eene meer taaie, dikke, doch te gelijk zeer heldere vloeistof bevat. Wilt gij weten uit welk vreemd mengsel dat lijmige en kristalheldere vocht is samengesteld? Welnu, laat 100 gewichtsdeelen er van onderzoeken en de scheikundige ontleding zal u leeron, dat op die 100 deelen eiwit 53 deelen koolstof, 7 waterstof, 22 zuurstof en 16 deelen stikstof worden gevonden. Daarenboven bevat het eiwit 1.7 tot 2 percent zwavel. Dit laatste kunt ge ook zelf zonder ontleding reeds opmaken uit den zwart-gelen aanslag van uw eierlepeltje, het gevolg der verbinding van de zwavel met het metaal. Op eene nog duidelijker ofschoon minder aangename wijze verraadt de zwavel hare aanwezigheid bij de ontbinding van het eiwit. Alsdan vereenigt zij zich met de waterstof tot zwavelwaterstof. Geen zintuig geeft zich hier eerder gewonnen dan de neus.

Het eiwit, in de scheikunst bekend onder den naam van albumine, is voor alle organische wezens van het hoogste gewicht. Weinige stoffen zijn zoo algemeen verspreid in het or-

[pagina 12]
[p. 12]

ganisme. Het komt vóór, niet alleen in de zaden van granen en poulgewassen, maar ook in ons bloed, in het speeksel, ja, in de tranen zelfs: het kristalvocht van het oog en de lever kunnen zonder eiwit niet bestaan. In het algemeen speelt het eiwit bij de vorming van allo vaste deelen van het vleesch, van het bloed en van de hersenen eene groote rol; vandaar dan ook dat het ei onder de voedzaamste stoffen gerekend wordt. Men wachte zich echter ook hier voor overdrijving. Hebben wij niet menigmaal hooren beweren, dat één ei in voedingswaarde gelijk stond met één pond vleesch? Ik verzeker u, elke gezonde maag protesteert tegen deze ongegronde uitspraak. Moleschott heeft in zijn Physiologisches Skizzenbuch berekend, dat 7 eieren noodig zijn om een half pond vleesch (1/1 kilogram) te vervangen. Dit klinkt beter.



illustratie
als de katten van huis zijn, naar e.j. boks.


Wordt het eiwit sterk verhit, dan verandert het geheel van gedaante: het wordt stijf en verandert tot eene witte massa met een blauwen weerschijn, terwijl de massa vaster wordt naarmate diezelfde temperatuur wordt verhoogd of langer onderhouden. Zachte en harde eieren leveren daarvan het bewijs; denk slechts aan die prachtige porseleinen vaas, waarin de dooier van het gekookte ei ligt verborgen.

Het is deze kostbare eigenschap die het eiwit tot een onmisbaar artikel maakte voor kunst en nijverheid. Het geeft namelijk een middel aan de hand om zout - of suikeroplossingen en alle troebele vochten te ‘klaren,’ d.i. te zuiveren en van alle vreemde bestanddeelen te ontdoen.

Is eerst het troebele vocht verhit, dan giet men het eiwit er in, dat bij het stremmen ten gevolge der warmte alle onzuivere deelen tot zich trekt en afscheidt van de heldere vloeistof. Door het eiwit worden bier en wijn doorschijnend en zuiver als kristal.

[pagina 13]
[p. 13]

Nadat wij nu schaal en vliezen hebben verwijderd, blijft alleen de dooier, a nog over. Maar voorzichtig, lezer, dat geene roekelooze hand de fijne schelp breke, waarin de natuur deze kostbaarste harer perelen heeft geborgen. Honderden malen heeft uw oog dien vloeienden bol met zijne goudgele kleuren zien drijven op het wit; maar hebt ge er wel ooit aan gedacht, waarom het wit zich met den dooier niet mengde? Welnu, let eens op de randen van dien zuiver afgeronden kogel en gij zult er een zeer dun, bijna onmerkbaar vliesje ontdekken, dat voor de minste aanraking bezwijkend, toch stevig genoeg is, om het vloeiende goud te bewaren en af te sluiten. Aan dit vlies, het dooiervlies genaamd, raken de twee strengen, c, e, die aan weerskanten in de richting van de lange as van het ei, door het eiwit loopen. Zij wordon gevormd door eene verdikking van het eiwit zelf, dat hier de gedaante aanneemt van witte, ineen gedraaide snoeren. Deze draden, waaraan men den naam gaf van hagelsnoeren, moeten den zwevenden dooier in evenwicht en ongeveer in het midden houden. Ziet gij wel hoe de natuur dit kostbaar juweel op waarde weet te stellen, hoevole zorgen zij daaraan hoeft gewijd?



illustratie
opperhoofden der sioux.


Doch naarmate wij verder gaan, wordt alles kunstiger, wondervoller en onbegrijpelijker tevens. Gelukkig dat de mikroskoop ons hier zijne diensten gaat leenen: veel zou er anders aan



illustratie
jean-baptiste kindermans.




illustratie
felicien david.




illustratie
eugène formentin.




illustratie
begrafenis van een russisch oorlogskorrespondent te mrsol.


[pagina 14]
[p. 14]

de waarneming ontsnappen. Op de buitenzijde van den dooier vinden wij de zoogenaamde kiemschijf g, die zich aan ons oog voordoet als een kleine, witte vlek en het kiemblaasje bevat. Zoolang de dooier in rust aan de hagelsnoeren hangt, is dit deel gewoonlijk naar boven gekeerd; binnenwaarts breidt het zich uit en dringt tot in het hart, tot in de kern des dooiers door. Hier eindigt het in den witten vormingsdooier l, aldus geheeten, omdat op deze plaats de eerste vorming van het kieken een aanvang neemt. Daar, in dien diepsten schuilhoek, ontspringt het leven. Maar hoe? vragen wij, hoe kan die doode, werkelooze massa de oorsprong, of liever de draagster van het leven worden? Het is op deze altijd wederkeerende vraag dat zelfs de grootste geleerden ons het antwoord schuldig blijven. Wel hebben zij met de weegschaal in de hand de samenstellende deelen dier stoffen op het nauwkeurigst gescheiden en gewogen, wel de natuur bij de ontwikkeling van het leven van dag tot dag, van uur tot uur op den voet gevolgd, maar altijd bleef diezelfde vraag onbeantwoord. En is het wonder? Wij staan hier aan den ingang van de schatkamer des levens: het heiligdom, waar de Schepper zijne almacht op de heerlijkste wijze openbaart.

Zonder ons evenwel te laten afschrikken door de onoplosbaarheid van dit raadsel, zullen wij in eene volgende aflevering voor een oogenblik den sluier oplichten, waarachter de natuur zich bij hare eerste werking zoo diep heeft verscholen. Het zal eene beknopte samenvatting zijn van de voornaamste ontdekkingen in dit gedeelte der physiologie van Harvey en Malpighius af (17. eeuw) tot op onze dagen, vooral door Remak en anderen gedaan.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken