Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1876-1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.18 MB)

Scans (1302.41 MB)

ebook (33.42 MB)

XML (3.03 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

[Nummer 7]



illustratie
de opening van het noordzee-kanaal.


[pagina 50]
[p. 50]

Geillustreerd nieuws.

Inhoud.

Holland op zijn Smalst. - In het hooge Noorden. - De Engelsche Noordpool-expeditie. - De Onthulling van het standbeeld van prinses Hendrik der Nederlanden te Luxemburg. - De Commissaris-generaal der parijsche Wereldtentoonstelling. - De laatste gevechten in Servië en de wapenstilstand.

 

Reeds Napoleon I zag de noodzakelijkheid in om voor Amsterdam een nieuwen weg naar zee te banen. De oude weg, over het Pampus door de Zuiderzee, was bijna geheel verzand, en bovendien zoo kostbaar en moeielijk, dat de Amsterdamsche handel, reeds door de tijdsomstandigheden zoo gedrukt, gevaar liep van geheel van de Noordzee te worden afgesloten.

Willem I, die het land in zulk een jammerlijken toestand terugvond, moest er natuurlijk alles aan gelegen zijn, om den gezonken welstand op alle mogelijke wijzen weer op te heffen en zijn eerste zorg was mitsdien voor Amsterdam. Al kon hij het reusachtig plan, waarvan Napoleon reeds zwanger ging en dat nu, dank zij de veerkracht en volharding der Kanaal-Maatschappij, een feit is geworden, niet volvoeren, toch schafte hij raad en wist hij, al was het maar tijdelijk, de kwaal te verhelpen, welke den handel van Amsterdam dreigde ten gronde te richten. Den 1 november jl. was het juist vijftig jaar geleden, dat men ook een openingsfeest vierde, namelijk de opening van het groote Noord-Hollandsche kanaal, op last van Willem I gegraven. Spoedig echter zou het blijken, dat het aangebrachte hulpmiddel slechts tijdelijk was en dat er andere krachten in het werk moesten gesteld worden, wilde men den amsterdamschen handel voor de toekomst waarborgen. Bij de immer grootere uitbreiding welke de toepassing der stoomkracht op de stoomvaart kreeg, bleek het kanaal niet langer dienstig te kunnen zijn; de groote stoomschepen konden zich niet gemakkelijk genoeg tusschen die bochtige oevers bewegen en men begon de noodzakelijkheid in te zien, om tot meer afdoende maatregelen zijn toevlucht te nemen. Alstoen trad het plan van eene directe verbinding van het IJ met de Noordzee op den voorgrond; door het gemeentebestuur van Amsterdam werd eene commissie benoemd, welke een onderzoek in loco instelde omtrent de mogelijkheid eener directe verbinding. De adviezen welke de commissie uitbracht, waren gunstig voor het plan. Maar al werd de mogelijkheid van eene verbinding geconstateerd, er zou echter nog een aantal jaren verloopen, voordat men voor het eerst de schup in den grond zou steken.

Het kan natuurlijk ons plan niet zijn, de geschiedenis der Kanaal-Maatschappij te beschrijven: de schijnbaar onoverkomelijke bezwaren waarmeê zij heeft te worstelen gehad, de tegenwerking welke zij bij velen in den lande ondervond, den geldnood die het geheele plan in duigen dreigde te werpen. Die de redevoering, welke de heer Jitta, president der Kanaal-Maatschappij, bij de opening van het Kanaal heeft gehouden, in de dagbladen gelezen heeft, kan zich een denkbeeld maken van de duizenden moeielijkheheden welke het doorvoeren van het plan in den weg hebben gestaan. Maar zijne voorstanders waren in taaiheid van geduld en ijzeren volharding de grootsche onderneming waardig, waaraan zij zich zoo veel lieten gelegen liggen. Eindelijk werd een voorstel, dienaangaande ingediend door de ministers Thorbecke en Betz, door de Kamers aangenomen. Nederland zou twee nieuwe waterwegen rijk worden, een voor Rotterdam en een voor Amsterdam; het was voornamelijk op aandrang van Zijne Majesteit den koning, dat de Tweede Kamer op 13 december 1862 en de Eerste op 23 januari 1863 hare toestemming schonken aan het plan. Het was echter eerst in 1865 dat men de hand aan het werk sloeg.

Elf jaar heeft het dus geduurd eer dit reuzenwerk tot stand kwam. Dit is zeker een kort tijdverloop, wanneer men het grootsche van de onderneming in aanmerking neemt, maar wij leven in een tijd van stoom, en de piramiden welke het tegenwoordig geslacht opricht, zijn niet meer het werk van eeuwen maar van jaren. Amsterdam is dus eene stad aan de Noordzee geworden, en men kan zeggen, dat het feest dat zij den 1 november gevierd heeft, een bruiloftsfeest geweest is. Evenals de doge van Venetië ieder jaar met de zee trouwde en als zinnebeeld daarvan een gouden ring in zee wierp, zoo heeft ook Amsterdam bij het laatste feest een verbond voor het leven met de Noordzee gesloten. Niet meer door de ondiepe en drassige Zuiderzee, niet meer door het onbruikbaar geworden kanaal zullen de producten van Oost en West Amsterdam in den schoot gevoerd worden, de handelsvloten zullen direct van de Noordzee in het IJ kunnen zeilen: de schup heeft den afstand vernietigd welke deze twee wateren van elkander scheidde.

Wel had Amsterdam recht, feest te vieren en hare blijdschap over het tot stand komen van eene voor hare toekomst zoo gewichtige onderneming op eene nadrukkelijke en luidruchtige wijze aan den dag te leggen. Wel had de amsterdamsche stedemaagd het recht, zich het hoofd met nieuwe bloemen te omkransen en zich over te geven aan al de begoochelingen, welke het nu zoo hoopvol verschiet voor haar opent. Alle slagboomen, welke tot nu toe de uitbreiding van den amsterdamschen handel in den weg stonden, zijn opgeruimd; het stalen harnas is gebroken en nu geldt nog maar de wil om weêr dezelfde wereldstad te worden als voorheen.

Nu dienen wij tot slot nog een enkel woord te spreken over het feest zelf. Wij behoeven niet te zeggen dat niet alleen de regeering des lands, zoowel de koning als de ministers, maar ook alles wat uitsteekt op gebied van handel en nijverheid op dit feest vertegenwoordigd was. Het feestterrein lag aan zee; voor de Noordzee-sluizen had men eene overdekte tribune opgeslagen, van waar men den blik vrij had over het geheele Kanaal.

De koning zelf opende de vaart, door het eerst op de Stad Breda van de Noordzee uit het Kanaal in te stoomen. Behalve de koning bevonden zich van de hooge personages nog aan boord: de commissaris des konings van Noord-Holland, de burgemeester van Amsterdam, de directie der Kanaal-Maatschappij en een aantal anderen. Bij het aan wal stappen werd de koning begroet door Amstels-Mannenkoor, dat eene toepasselijke feestcantate aanhief van Richard Hol, op woorden van Hofdijk.

Daarna beklom de heer Jitta, president der Kanaal-Maatschappij, het spreekgestoelte en beschreef in breede en krachtige trekken de geschiedenis der Maatschappij.

De directie had er echter op gerekend, dat de zeelucht hongerig maakt en in het Paleis voor Volksvlijt tafels doen gereed brengen, om 300 gasten te voeden. Het diner, dat volgens sommigen de directie meer dan 10.000 gulden moet gekost hebben, had plaats onder de gebruikelijke toasten. Afwisselend voerde men het woord. Na den heer Jitta sprak de fransche gezant, de heer Target; na Target de heer Hendrichs, na den heer Hendrichs de heer Clerck, die op zijn beurt beantwoord werd door den heer Heemskerk, minister van Binnenlandsche Zaken.

De heer Alberdingk Thijm droeg een berijmden toast voor, welke de schoonste tafel welsprekendheid geheel en al in de schaduw stelde.

 

Wat in vroeger eeuwen voor den mensch een gesloten boek was, begint zich nu klaar en duidelijk aan zijn oog te ontvouwen. De natuur, dat groote boek der schepping, wordt in onze dagen in hare geheimste schuilhoeken bespied en de verborgenheden en raadselen van het heelal worden ontcijferd en toonen dagelijks meer de grootheid en almacht van den God, die hemel en aarde uit het niet te voorschijn riep.

In den schoot der aarde, in den afgrond der zee, boven lucht en wolken weet de mensch door te dringen. Het verre zuiden, het raadselachtige noorden worden bezocht en doorkruist, en de wetenschap weet dagelijks nieuwe natuurwonderen aan te wijzen, nieuwe gezichtspunten voor den natuuronderzoeker te openen.

Voor enkele eeuwen was vooral het onbekende zuiden het oord waarop de oogen van de zeevaarders dier dagen zich vestigden, maar sedert de Portugeezen den weg naar Indië geopend hebben, sedert de Hollanders Oceanië ontdekten en de Engelschen de zuidelijke zeeën in alle richtingen doorkruisten, sedert het zuiden geen gesloten boek meer voor den mensch was, richtte men den blik weêr meer naar het noorden. Want ook dit gebied had zijne raadselen en geheimenissen, en had men vroeger bij de zeetochten naar het zuiden op denkbeeldige hinderpalen gestooten, en had slechts de verbeelding die zeeën met vurige monsters en vreemde gedrochten bevolkt, in de noordelijke zeeën bestonden die schier onoverkomelijke bezwaren in wezenlijkheid en had de roekelooze zeevaarder met tallooze inderdaad bestaande hinderpalen en gevaren te kampen. Maar juist het bestaan dier gevaren was een aandrijving om ze nader te leeren kennen en zoo mogelijk te boven te komen. Kloeke, onverschrokken zeevaarders, zooals Mulgrave, Parry, Ross, Franklin en Kane zeilden met hunne schepen naar het hooge noorden om den grimmigen wintervorst in zijn eigen gebied te trotseeren en den sluier op te lichten, welke over de raadselachtige poolstreken hangt, nadat reeds bijna 300 jaren geleden de nederlandsche zeelieden Heemskerk en Barends daartoe een krachtige poging beproefd hadden.

De barsche winterkoning, wiens troon aan den Noordpool gevestigd is, was echter naieverig op zijn gebied, en schijnt de vreemde indringers van zijne grenzen verwijderd te willen houden. Zijn rijk is door ondoordringbare nevels en een zwarten nacht omringd, voor wier duisternis zelfs de stoutste zou moeten terugdeinzen. Hij heeft zich verschanst in eene schier onneembare vesting van ijzerharde ijsmassa's, en de kristallen muren, door bolwerken en wachttorens van ontzaglijke ijsbergen versterkt, schijnen alle menschelijke macht te trotseeren. Waar de zee elders bezaaid is met rotsen en klippen, waarop de schepen zich te pletteren stooten, zendt de wintervorst hun in het noorden drijvende rotsen te gemoet in den vorm van ijsblokken en ijsvelden, die zich aan de vaartuigen vastklampen, ze verbrijzelen of onbeweeglijk tusschen hunne ondoorbreekbare massa's vastschroeven. Dan weêr ontketent de winterkoning de ijzige winden, die, vergezeld van sneeuw- en hageljacht, den indringer scherp tegenwaaien en het bloed in de aderen doen verstijven.

Toch heeft het hooge noorden ook zijne eigenaardige schoonheden en romantische gezichtspunten. De verschrikkelijke ijsvelden zelven met hunne phantastische bergen en dalen van helderwit kristal, door het zilveren maanlicht beschenen of bloedrood geverfd door de tintelende en flikkerende stralen van het noorderlicht, de lange dag in den zomer, wanneer de zon gedurende verscheidene weken onverpoosd boven den gezichteinder blijft schijnen, het vreemdsoortig gezicht der bijzonnen en kringen in de lucht, dat alles moet op het gemoed van den zeevaarder een diepen indruk teweegbrengen.

Verschillende landen, zooals Rusland, Oostenrijk en Frankrijk, hebben indertijd zoogenaamde Noordpool-expeditiën uitgerust, om te beproeven den Noordpool te bereiken, doch geen enkele natie heeft zich op dat gebied meer onderscheiden dan Engeland, dat reeds meer dan één harer dappere scheepskapiteins op de besneeuwde ijsvelden of in de omstuimige golven van de noordelijke zeeën gelaten heeft.

Van de laatste expeditie door Engeland uitgerust en waarvan de voorloopige resultaten thans bekend zijn geworden, zullen wij eenige nadere bijzonderheden meêdeelen, terwijl wij naar aanleiding er van twee gravures geven, de eene de stoomboot Alert in de Poolzee voorstellende, en de andere eene ontmoeting van een gedeelte der bemanning met de zoo geduchte witte of ijsberen.

 

Bijna achttien maanden geleden staken twee engelsche stoomschepen, de Alert en de Discovery, van al de noodige werktuigen en levensmiddelen voorzien, in zee. De beide vaartuigen zouden de Poolzeeën bezoeken, zooveel mogelijk inlichtingen verzamelen omtrent den toestand van het land en de zee in het hooge noorden, en alle mogelijke pogingen aanwenden om den Noordpool te bereiken.

Dit laatste vooral was het voorname doel

[pagina 51]
[p. 51]

van den tocht, want de Engelschen maakten er eene soort van eerezaak van, om die geheimzinnige ‘opene’ Poolzee te vinden, waarvan vroegere reizigers reeds zooveel wisten te vertellen en waarvan beweerd werd dat, zoo men eenmaal den breeden gordel van drijfijs of de vaste ijsvelden doorgeworsteld was, men op eene plek kwam die van dierlijk leven wemelde en waar de luchtgesteldheid betrekkelijk zeer zacht moest zijn. Wel was die begeerde plaats nog door geen enkel zeevaarder bereikt, maar volgens sommiger berekening moest zij bestaan, en dr. Kane, een der vroegere Noordpoolvaarders, beweerde zelfs die opene zee in de verte aanschouwd te hebben.

In den beginne was de reis voorspoedig, maar op zekere hoogte tusschen Groenland en het vasteland van Noord-Amerika gekomen, begonnen zich reeds de voorteekenen voor te doen van de nabijheid van het gebied der noordelijke IJszee. Drijvende ijsvelden en reusachtige ijsbergen kwamen zuidwaarts afgezakt en de beide vaartuigen hadden alle moeite ter wereld, om niet tusschen de ijsmassa's beklemd te geraken of er door verpletterd te worden. Ondanks alle hinderpalen bleef men echter met moed en volharding voortzeilen, het onbekende Noorden te gemoet. Langzamerhand werden alle sporen van dierlijk en plantaardig leven uitgewischt, de koude werd nijpender en onverdragelijker, de ijsvelden namen steeds reusachtiger afmetingen aan en dreigender zagen de ontzaglijke ijsbergen op de vaartuigen neder. Eindelijk had men kaap Columbia, het noordelijkste punt van Amerika, omgezeild, en stevende men westwaarts, om, door de woestenij van wild door en op elkander geworpen ijsschotsen heen, een weg naar den Pool te vinden. De Discovery geraakte echter spoedig door het ijs beklemd en zat in den arduinharden bodem als vastgemetseld. Geene pogingen werden onbeproefd gelaten, om het schip los te krijgen, maar menschelijke kracht schoot hier te kort in den strijd tegen den vergramden winterkoning. De Alert stoomde intusschen nog voort, tot ook dit vaartuig weldra op 82° 87' op een onoverzienbaren en ondoordringbaren dam van wild op elkander geworpen ijsblokken stootte en voor dien reusachtigen muur onbewegelijk moest blijven liggen. De kapitein der Alert, de kloeke zeevaarder Nares, was nu door den nood gedwongen, hier te overwinteren en liet alles voor een langdurig verblijf in dezen onherbergzamen uithoek der aarde gereed maken. Toch verloor de scheepsbevelhebber het doel van den tocht niet uit het oog: kon hij met zijn vaartuig niet verder noordwaarts doordringen, toch rustte hij eene expeditie uit, die over het ijs met sleden den weg naar den Pool zou vervolgen. Drie en zeventig lange, bange dagen bleef de expeditie uit; worstelende met eene onverdragelijke koude, de grootste die ooit is waargenomen, met de bezwaren van den ijzerharden bodem, omringd van nacht en verschrikking, konden de manschappen slechts zeer langzaam hun weg vervolgen en gemiddeld niet meer dan een kwartier uurs per dag afleggen. Toch bereikten zij het hoogste punt, dat ooit een mensch betreden heeft, 83° 20' noorderbreedte namelijk, en slechts na het uitstaan van namelooze ellenden en nadat zij meer dan een hunner tochtgenooten op den harden ijsvloer hadden moeten achterlaten, kwamen de manschappen op de Alert terug.

Maandenlang heeft het vaartuig, door de ijsmassa's ingesloten, daar onbewegelijk vastgezeten, en 142 eindelooze dagen bleef de zon onzichtbaar; zij waren daar, in het rijk des doods en der verschrikking, van de geheele wereld afgesloten, zelfs verre van alle dierlijk leven verwijderd, en slechts omringd door de onafzienbare ijsvlakten en de torenhooge bergen van ijs, die als trotsche reuzen op het schip en de bemanning neêrzagen.

Eindelijk, na eene afwezigheid van ruim 17 maanden, kwam de Alert den 27. october jl. in de iersche zeehaven valentia terug, terwijl de Discovery een paar dagen later te Queenstown binnenliep.

Hoewel het hoofddoel van den tocht, het vinden van den Noordpool, niet bereikt iskunnen worden, mogen de verkregen resultaten voldoende worden genoemd. De beide stoomschepen hebben uit het noorden een schat van zeldzame voorwerpen, benevens de resultaten van belangrijke natuurkundige waarnemingen meêgebracht; nieuwe gezichtspunten zijn geopend, terwijl, volgens kapitein Nares, het bewijs is geleverd, dat de Pool bepaald onbereikbaar is, daar zich in die richting eene onmetelijke ijsvlakte uitstrekt, welke op sommige plaatsen van 150 tot 200 voet dik is, terwijl hij bovendien het feit constateert, dat, in strijd met vroegere meêdeelingen, boven de 82° alle dierlijk leven ophoudt en de koude bij hoogeren breedtegraad steeds onverdragelijker wordt.

 

Maandag, 30 october, had in de stad Luxemburg eene indrukwekkende plechtigheid plaats, de inwijding namelijk van het standbeeld opgericht ter nagedachtenis van prinses Hendrik der Nederlanden.

Prinses Amalia was de dochter van den hertog Karel Bernard, oom van den regeerenden groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach; zij werd in 1830 geboren en trouwde den 19. mei 1853 met prins Hendrik, broeder van koning Willem III en prinsstadhouder van het groothertogdom Luxemburg. Na eene gelukkige echtvereeniging van 19 jaren overleed de vorstin in de maand juni 1872, diep betreurd niet alleen door haren doorluchtigen gemaal, maar ook door het geheele luxemburgsche volk, voor hetwelk zij in den vollen zin des woords eene zorgvolle moeder was.

Reeds het vorig jaar, bij de viering van het zilveren feest van prins Hendriks stadhouderschap, vermengden zich bij de tallooze vreugdeblijken van het volk diepgevoelde woorden van smart, wijl de beminde prinses zich niet meer aan de zijde van haren echtgenoot mocht bevinden. In een adres door de Kamer der Afgevaardigden van het groothertogdom, den prins bij die gelegenheid aangeboden, klonk het o.a.:

‘Op dezen vreugdedag doet eene smartelijke herinnering, een pijnlijke gedachte ons de geliefde prinses herinneren. Waarom mogen wij niet meer aan uwe zijde zien, doorluchte prins, die gezellin uwer gelukkige dagen, die zoovele jaren u ter zijde stond in uw heilrijk bestuur en voortdurend weldaden om zich heen verspreidde!....’

Bij de onthulling van het standbeeld der betreurde doode waren de bewijzen van vereering en liefde talrijker en treffender dan ooit. Eene talrijke menigte, uit alle deelen van het groothertogdom samengestroomd, verdrong zich om de plek waar het gesluierde beeld zich bevond, en toen de sluier viel, steeg één machtige kreet uit de rijen omhoog. Aller harten klopten van aandoening, en in veler oogen blonken tranen, die bewijzen van het overkropt gemoed.

De tegenwoordigheid van prins Hendrik en prins Alexander, benevens het spelen der Amaliamarsch en andere toepasselijke melodieën verhoogden de plechtigheid der onthulling van het standbeeld, waarvan onze gravure eene getrouwe copie is.

 

Er wordt reeds veel gesproken over de wereldtentoonstelling te Parijs in 1878. De plannen van het grootsche gebouw zijn zoogoed als gereed en men houdt zich in de verschillende landen reeds met de voorbereidende werkzaamheden bezig. Wij geven voorloopig het portret van den senator en ingenieur Krantz die tot commissaris-generaal der tentoonstelling benoemd is. Hij verdient dien post van vertrouwen ten volle: het is onder zijne leiding dat het paleis der tentoonstelling van 1867 gebouwd is, en bij de belegering van Parijs, in den winter van 1870 op 1871, heeft hij zich eveneens door het aanleggen van doelmatige fortificatiën onderscheiden.

Weldra hopen wij door illustratie en tekst nader op de aanstaande tentoonstelling terug te komen.

 

Turkije heeft voor een groote veertien dagen de ongehoorde stoutheid gehad de pochende Serviërs in hunne sterk verschanste legerplaats aan de Drina aan te vallen en een verpletterende neêrlaag toe te brengen. De Russisch-Servische legermacht onder den grooten overwonnene, Tschernaïeff, was weêr eenige dagen door de Turken met rust gelaten en begon zich, moedig geworden door de werkeloosheid van het turksche leger, opnieuw te verheffen op den ongeëvenaarden heldenmoed zijner soldaten, die inderdaad moedig stand hielden - zoolang zij niet werden aangevallen. Maar eensklaps deden de Turken zien, dat zij toch niet geheel en al met zich lieten spelen; in eene reeks van gevechten, in de laatste week van october, grepen zij de Serviërs langs den geheelen Drinaoever aan en toen deze laatsten begonnen te bemerken dat het ditmaal inderdaad ernstig gemeend was, trokken zij zich zoo spoedig mogelijk terug, om als getrouwe kameraden en mededeelzame vrienden de eer van den slag aan hunne bondgenooten, de Russen, over te laten. Ja, zoo deze hunne zeer voorkomende vrienden niet met geweld hadden teruggehouden, zouden de Serviërs wellicht naar Belgrado gevlucht zijn, zonder ook nog een enkelen keer naar hunne vervolgers om te zien. Het moet echter gezegd worden, dat het een heel onbeleefde daad van de Turken was, de Serviërs zoo tegen alle regelen der welvoegelijkheid op het onverwachtst in hunne zoete rust en hunne grootspraak te storen - eene ongemanierdheid die niet anders kon beantwoord worden dan door eene weigering om den strijd te aanvaarden. De russische regimenten zijn echter de dupe van de historie geworden; hoe dapper zij zich ook verdedigden, tegen de onstuimige dapperheid en de overmacht der Turken waren zij niet opgewassen en geheele bataljons werden weggemaaid. Het russisch-servische leger heeft dan ook een verpletterende neêrlaag geleden; verscheidene duizenden der manschappen bleven op het slagveld, een aantal stukken geschut werden door de Turken buitgemaakt en vele russische officieren gevangen genomen.

Men spreekt er van dat niet minder dan de helft der russische soldaten en twee derden hunner officieren buiten gevecht zijn gesteld. Het eerste gevolg van de overwinning der Turken was de insluiting, beschieting en de bestorming van de vesting Alexinatz, waar Tschernaïeff zoo langen tijd zijn hoofdkwartier had gevestigd. Met een élan de beste soldaten der wereld waardig, wierpen de Turken zich op de wallen der stad, en het gelukte hun, ondanks den woedenden tegenstand der Russen, de vesting stormenderhand in te nemen.

Onze gravure stelt de turksche soldaten voor, op het oogenblik dat zij, met het geweer in de vuist, tegen Alexinatz oprukken.

Nadat Alexinatz veroverd was, trokken de Turken verder tegen Krusjevatz op, dat genomen en aan de vlammen prijs gegeven werd. Het russisch-servisch leger was nu in tweeën gesneden, van zijne steunpunten beroofd en geheel en al gedemoraliseerd; niets stond den Turken meer in den weg om tegen Belgrado op te rukken, niets dan... de toorn van den russischen czaar. Hoe! de gehate Turken hadden de onbeschaamdheid gehad eene overwinning te behalen, en dat nog wel op de russische hulptroepen zelven! Voorwaar, die stoutheid moest gewroken worden, waar zou het anders met het prestige van Rusland heen moeten! En ten andere, de bang geworden prins Milan zond naar Livadia, waar de russische keizer zich bevond, een telegram, dat machtig veel van een wanhoopskreet had.

‘Wapenstilstand of interventie!’ klonk het van den Donau, en de czaar telegrafeerde onmiddellijk daarop naar zijn gezant te Constantinopel: ‘Wapenstilstand of interventie,’ en Ignatieff herhaalde voor den sultan: ‘Wapenstilstand of interventie, binnen tweemaal vier en twintig uren.’ Dat was dus een vormelijk ultimatum. Eene vreemde zaak na de beslissende overwinningen van den tegenstander. Maar de noordsche kolossus die achter het verpletterde Servië stond, had de wenkbrauwen gefronst, de hand aan het gevest van zijn degen geslagen en Turkije het ultimatum voor de voeten geworpen. Er bleef den overwinnaar geen keuze over: hoe vreemd het klinke, hij was genoodzaakt het russische ultimatum onvoorwaardelijk aan te nemen en een wapenstilstand van twee maanden te sluiten. Of deze tot een definitieven

[pagina 52]
[p. 52]

vrede zal leiden, moet de toekomst leeren, maar moge het voordeel aan Servië blijven, de eer komt ontegenzeggelijk aan de turksche soldaten toe. Ook dan wanneer Turkije onder den druk van den noordelijken nabuur verpletterd mocht worden, kunnen de turksche generaals met koning Frans I van Frankrijk uitroepen: ‘Alles is verloren behalve de eer!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken