Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1876-1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.18 MB)

Scans (1302.41 MB)

ebook (33.42 MB)

XML (3.03 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De dochter van den kapitein.
Eene dorpsgeschiedenis.

Hoofdstuk IV.
De vergelding Gods.

De wel eenigszins ruwe, maar toch welgemeende raad van Willem Verdonk viel op een onvruchtbaren grond. De kapitein was reeds te diep gezonken. Alle zedelijk gevoel had hij afgelegd, en daar hij als vrijdenker aan God noch eeuwigheid meer geloofde, of er ten minste niet meer aan poogde te gelooven, was de eenige weg te zijner bekeering, het machtige hulpmiddel van den godsdienst, voor hem afgesloten. In de plaats dus, dat de ‘les’ der boeren hem van zijn ongelukkige drift - den drank - zou genezen hebben, diende de hem toegedachte en gedeeltelijk toegediende kastijding slechts, om hem nog ongevoeliger voor goede indrukken te maken en in zijne slechte gewoonten nog meer te verharden. Sedert lang had hij alle schaamte en eergevoel afgelegd, en toch bleef ook thans de oude aanmatiging en trots hem bij en was het zijn grootste vermaak den spot te drijven met alles, wat heilig en eerbiedwaardig was. Zelfs het gevoel dat den meest bedorven mensch het langst bijblijft, de liefde tot zijn kind, scheen geheel en al in hem verstompt te zijn, daar hij zich volstrekt niet meer bekommerde om het levensgeluk en de toekomst zijner eenige dochter. En die toekomst moest onfeilbaar vernietigd worden door de uitspattingen van den vader.

Het gerucht, dat de kapitein zijne vroegere woonplaats verlaten had, om in een afgelegen dorp eene wijkplaats voor zijne crediteuren te zoeken, had waarheid gesproken. Destijds reeds aan den rampzaligen drank overgegeven, had hij zich, tengevolge zijner ongeregelde levenswijze, zoodanig in schulden gestoken, dat hij alle krediet verloren had en onophoudelijk door zijne schuldeischers vervolgd werd. De daaruit voortvloeiende onaangenaamheden, gevoegd bij de omstandigheid, dat hij wegens zijne buitensporigheden in den Haag algemeen geschuwd en veracht werd, deden hem besluiten van woonplaats te verwisselen, en zijne dochter, die toen nog veel invloed op haren vader bezat, had hem weten over te halen om op een afgelegen dorp te gaan wonen. Daardoor hoopte zij een dubbel doel te bereiken: eerstens bestond er mogelijkheid dat haar vader, wanneer hij van eene verleidelijke en verleidende omgeving verlost was, zich van zijn ongelukkige drift zou beteren, en ten andere hoopte zij van het niet onaanzienlijke pensioen haars vaders op eene plaats, waar het leven eenvoudig was en de levensmiddelen beterkoop waren, zooveel te kunnen besparen, dat de gemaakte schulden langzamerhand afgedaan konden worden.

Wij zagen echter reeds, dat het zorgzame meisje hare goede bedoelingen niet met een goeden uitslag bekroond mocht zien. Haar vader werd meer en meer de slaaf van den drank, en met de geldelijke aangelegenheden was het eveneens zeer treurig gesteld. Toen de kapitein voor twee jaren in Heidekamp was komen wonen, had Emelie hare laatste spaarpenningen, - het reeds al te zeer gedund overschot van haar moederlijk erfdeel, - opgeofiferd, om haren vader in de gelegenheid te stellen de zedige woning aan te koopen, die zij betrokken hadden: maar spoedig was het huis met hypotheek bezwaard en bij leveranciers in de naburige stad had hij schulden op schulden moeten maken, zoodat zijn toestand en die van zijn kind weldra hopeloos was geworden. Wel was Emelie spaarzaam en vlijtig, wel ontzegde zij zich alle gemakken - wat mocht dit echter baten? Wat de dochter in centiemen uitspaarde, offerde de schuldige vader in franken aan zijn verfoeielijke drift op.

Reeds lang hadden er in het dorp geruchten de ronde gedaan, dat de bezittingen van den kapitein aangeslagen en verkocht zouden worden, en die geruchten namen een meer bepaalden vorm aan, toen op zekeren dag een heer uit den Haag in Heidekamp verscheen, bij den kapitein afstapte, zich van daar naar den burgemeester en naar enkele andere bewoners van het dorp begaf en overal inlichtingen inwon omtrent de levenswijze van den kapitein. Denzelfden avond werd door het geheele dorp gezegd, dat de stedeling een schuldeischer was, die een onderzoek was komen instellen hoe het met de zaken van den kapitein stond, en algemeen hield men het er voor, dat de gerechtelijke verkooping van zijn huis en inboedel voor de deur stond.

Wat de boeren van Heidekamp vermoedden en raadden was eene daadzaak. Ongeduldig geworden door het telkens uitstellen van betaling, had de voornaamste schuldeischer van kapitein Max de reis naar de Kempen aanvaard, om zich op de hoogte van den toestand te stellen, en wat hij in Heidekamp vernam, deed het besluit bij hem rijpen, om het eigendom van den onwilligen en nalatigen schuldenaar te doen verkoopen, teneinde zoodoende nog iets van zijne schuldvordering te redden.

Drie maanden later waren in alle herbergen van Heidekamp en der omliggende gemeenten biljetten aangeplakt, waarop met groote letters te lezen stond, dat vier weken nadien, het huis en de akkers van kapitein Max benevens al zijne roerende goederen zouden verkocht worden. Dit groote nieuws gaf het dorp natuurlijk eene week lang stof tot gewichtige gesprekken. Men had het wel ‘gedocht,’ 't was al lang! genoeg ‘veurzeed,’ 't ‘most’ er van komen, - meenden al de boeren, en kwamen zij er rond voor uit, dat de ‘zeuplap’ van een kapitein zijn verdiende loon kreeg, zij hadden zielsmedelijden met de dochter, die het toch niet ‘gebeteren’ kon, dat haar vader zoo slecht was en die 't ‘weerd’ was dat ze een hemel op aarde had, in de plaats dat ze haar thans tot eene hel gemaakt werd.

De kapitein raasde en tierde tegen allen: tegon het noodlot dat hem achtervolgde, tegen zijne dochter, tegen God, aan wien hij beweerde niet te gelooven; hij haatte en verwenschte de geheele wereld, slechts dat eene niet, 'twelk de oorzaak van zijn ongeluk was - den drank. Integendeel, hierin zocht hij troost en vergetelheid voor zijn ongeluk, en sedert den dag dat hij met de verkooping van zijn huis bedreigd werd, verkeerde hij in een voortdurenden staat van dronkenschap, die zijne laatste krachten ondermijnde en hem voortdurend in een koortsachtige opgewektheid hield. Emelie was wèl ongelukkig en diep beklagenswaardig. Zij hield niet op haren vader te beminnen en wanhopend worstelde zij met al de kracht harer ziel tegen den duivel, die haren vader beheerschte; maar smeekingen, gebeden noch tranen vermochten iets meer op het verstaalde hart van den rampzalige, die met den afgrond van ellende en smaad voor oogen, toch naar het helsche vocht greep, dat zoovele duizenden naar ziel en lichaam ongelukkig maakt.

Ongeveer veertien dagen voor de aangekondigde verkooping was de kapitein des voormiddags uitgegaan; het middaguur was geslagen, maar hij kwam niet weder. Het werd al later en later, het werd avond, maar van den kapitein was geen spoor te ontdekken. Aan eene doodelijke ongerustheid ter prooi, kon Emelie het in hare woning niet langer uithouden. Zij dreigde er te stikken en moest naar buiten in het open veld, in den donkeren nacht. Het was winter en de geheele vlakte was met een dik sneeuwkleed bedekt; er woei een ijzige wind langs den besneeuwden grond en de adem stolde tot ijs aan de lippen vast. Maar Emelie voelde geen koude, hoorde zelfs het kraken van de sneeuw onder hare schreden niet, zij voelde slechts het bonzen van haar hart; de angst joeg haar voort en als ware haar voet met vleugelen geschoeid, gleed zij pijlsnel over het sneeuwkleed heen, zonder er bijna den indruk harer voetstappen in achter te laten. Het was als had zij een voorgevoel van een naderend onheil, als werd zij door eene geheimzinnige macht op het besneeuwde pad voortgedreven.

Op tien minuten afstands van hare woning zag zij bezijden den weg eensklaps eene zwarte massa in de sneeuw liggen. Sidderend trad zij nader, - het was haar vader; zij riep hem bij zijn naam - hij antwoordde niet; zij poogde hem wakker te schudden - hij bewoog zich niet. Slap hingen de armen langs het lichaam, beweegloos lag het hoofd in de sneeuw en de oogen schenen gebroken. Als een bliksemstraal gleed een vreeselijk denkbeeld door haren geest: zoo de dood hem in dien toestand verrast had! Hare vrees was echter ongegrond, zij voelde het kloppen van het hart, en een kreet van verlichting ontsnapte haar overkropt gemoed. Zij poogde haren vader op te heffen, hem in hare armen mede te voeren, maar de last was te zwaar en door hare schier bovenmenschelijke pogingen uitgeput, zonk zij naast hem in de sneeuw neder.

Het waren vreeselijke, bange oogenblikken voor het meisje. Haar vader lag daar verstijfd en bewusteloos op den kouden grond, en ieder oogenblik kon de adem van den ijzigen nachtwind hem de dood veroorzaken. Wanhopend sloeg zij de oogen rond, maar de stilte des grafs heerschte in den omtrek. Toch moest er iets gedaan worden, en een kloek besluit nemende, snelde zij naar eene naburige hut, aan den zoom van een dennenbosch gelegen, om daar hulp en bijstand te vragen. Die stap mocht haar zwaar vallen, haar eergevoel en hare kinderlijke liefde mochten er tegen opzien om aan vreemden haar lijden en den toestand

[pagina 296]
[p. 296]

haars vadere bloot te leggen - de gebiedende noodzakelijkhoid liet haar geon andere kouze over.

De hutbewoners lagen reeds te bed, maar op liet geklop van het meisje waren zij spoedig bij de hand, en nauwelijks hadden zij een gedeelte der waarheid vernomen, of twee sterke jongelingen volgden de dochtor, namen zonder eene onkele vraag te doen den bewusteloozen kapitein op hunne schouders en droegen hem met spoed naar zijne wooing, waar zij hem op een bed nederlegden.

Een enkele oogopslag bij het licht der lamp overtuigde het meiske, dat het meer dan een gewone roes was, die haren vader in zulk een toestand gebracht had. De oogen stonden dof en wezenloos in het hoofd, de ledematen hingen slap en verlamd langs hot lichaam neder, een blauwachtige lijkkleur had zich over het gelaat verspreid. Jammerend zonk de dochter voor het bed op de knieën neder, God om erbarming en genade smeekende voor haren rampzaligen vader.

Met diepe ontroering hadden de beide dorpelingen dit aandoenlijk tooneel gadegeslagen; toen Emelie weder opgestaan was, stelden zij haar voor den geneesheer te halen, die een uur van het dorp in eene grootere gemeente woonde. Het goedhartige aanbod der beide mannen werd met dankbaarheid aangenomen en eene minuut later bevond de dochter zich met haren bewusteloozen vader alleen.

Het is ons onmogolijk de aandoeningen te schetsen, die het arme kind, bestormden gedurende den langen, bangen nacht, dien zij met haren stervenden vader alleen doorbracht. Traag kroop de tijd voorbij; de minuten waren uren, de uren schenen haar dagen toe. Aan elke menschelijke marteling komt echter een einde; de geneesheer trad binnen, die haar, zooal niet van hare smart, dan toch van de pijnlijke onzekerheid zou verlossen. De eerste blik, dien de dokter op den zieke wierp, gaf hem zekerheid omtrent de oorzaken der ziekte en het lot, dat den kapitein te wachten stond. Emelie bespiedde elke beweging van den geneesheer en op zijn gelaat las zij aanstonds het vreeselijke, onherroepelijke vonnis, dat aan haar vader zou voltrokken worden. Zij gaf een schreeuw van ontzetting en zonk bewusteloos op den grond neder.



illustratie
de oorlog in het oosten. - fourageerende kozakken.


Toen zij eenige uren later uit hare onmacht ontwaakte, zat de dokter nog aan hare legerstede; haar eerste vraag was naar haren vader, maar de geneesheer gebood haar kalm te blijven, en eerst later vernam zij de geheele waarheid: de kapitein was aan de beroerte, die hem op den weg overvallen had, een uur na de komst des dokters overleden, zonder tot kennis gekomen te zijn, zoodat de pastoor, die in allerijl bij den stervende geroepen was, onverrichter zake had moeten vertrekken.

De arme Emelie bleef alleen op de wijde wereld achter, zonder eenige middelen om in haar levensonderhoud te voorzien. Arme weeze!

 

(Wordt vervolgd.)



illustratie
de oorlog in het oosten. - eene straat in kalafat



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken