Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 9 (1876-1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (33.18 MB)

Scans (1302.41 MB)

ebook (33.42 MB)

XML (3.03 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 9

(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Landverhuizers onder de dieren.
III.
De landverhuizers uit aandrift.
(Vervolg en slot.)

De dieren, welke wij tot heden bespraken in hunne hoedanigheid van landverhuizers, vertrokken alleen naar vreemde gewesten, omdat in het oorspronkelijk vaderland enkele noodzakelijke voorwaarden voor hun bestaan begonnen te ontbreken, welke zij, volgens hun instinct, elders zouden weêrvinden; de soort echter, waarmeê wij onze oogslag in de huishouding der dieren willen besluiten, verhuist alleen uit aandrift om in den vreemde den dood te gaan zoeken.

Hoe zonderling deze reden ook moge klinken, toch is men niet gelukt er een meer gegronde voor in de plaats te stellen, ofschoon de verwoestingen, welke deze dieren op hun tochten aanrichten, alles behalve getuigen voor hunne zucht om den hongerdood te sterven. De bewoners der landen, waar zij doortrekken, hebben voor hunne tijdelijke gasten dan ook zulk een bijgeloovigen schrik, dat hunne komst als eene straf des Hemels beschouwd wordt.

En niet ten onrechte. Wij behoeven slechts de voornaamste landverhuizers uit aandrift, de sprinkhanen, te noemen, om bij iedereen rechtvaardiging daarvoor te vinden.

Als in het oosten de eieren der sprinkhanen, die door elk wijfke in menigte in den grond gelegd worden, ten gevolge van bijzonder gunstige omstandigheden, plotseling zich bij millioenen ontwikkelen en de jonge dieren uit den grond te voorschijn komen, gevoelen zij zich, naar het schijnt, niet op hun gemak, vliegen angstig rond en worden onweêrstaanbaar tot verhuizing aangedreven. De doellooze onbepaalde bewegingen dezer dieren gaan over in eene gelijke algemeene beweging, in eene gemeenschappelijke richting; zij vormen zich tot een onzaglijken zwerm en als eene wolk trekken zij van land tot land, het gras, de heideplanten en de blaêren van heesters en boomen op elke plaats waar de zwerm neêrstrijkt, verteerende.

Vooral in warme landen zijn zij een groote plaag. Waar een zwerm van die insekten zich neêrzet, wordt het vruchtbaarste landschap in korten tijd in eene dorre woestijn veranderd. Men ziet de sprinkhanen aankomen in dichte zwermen, als donderwolken in de lucht, die de zon verduisteren. Zoo hoog en zoo ver als het oog kan zien, is de lucht zwart van deze insekten, terwijl het geruisch van de millioenen vleugels op het geklater van een waterval gelijkt.

Als de moorddadige zwerm op de aarde neêrdaalt, breken de takken van de boomen. Binnen eenige uren is over eene uitgestrektheid van verscheidene uren gaans alles wat plant heet verdwenen. Het graan is tot den wortel afgevreten, de boomen zijn van hunne blaêren beroofd, alles wat groen was is vernield, gebeten, gehakt, gezaagd, verslonden. En als er niets meer over is, verheft de vreesselijke schare zich weêr in de lucht als op een gegeven teeken, en vertrekt, wanhoop en hongersnood achterlatende.

Gewoonlijk zijn de verwoestingen van deze insekten minder te vreezen gedurende het jaar, 'twelk volgt op dat, waarin eene landstreek door een sprinkhanenzwerm is verwoest, want het gebeurt niet zelden dat zij, na alles verteerd te hebben, van honger sterven voordat zij eieren gelegd hebben. Maar hun dood wordt de oorzaak van een nog grootere ramp. De lijken der sprinkhanen, op hoopen gelegen en door de zon verwarmd, gaan weldra tot verrotting over, en door de bedorven uitwasemingen ontstaan besmettelijke ziekten onder de menschen, waaraan duizenden sterven.

De sprinkhanen worden in de woestijnen van Arabië en Tartarië geboren en vertrekken van daar geregeld naar Afrika en Europa. De schepen in de oostelijke gedeelten van de Middellandsche Zee worden niet zelden geheel met sprinkhanen bedekt, zelfs al zijn zij ver van de kust af.

Ontelbaar zijn de aanteekeningen in de geschiedenis, die melding maken van de verwoesting eener landstreek door sprinkhanen. In 1690 bezochten de sprinkhanen Polen en Lithauwen van drie kanten, als drie legerbenden. Een ooggetuige, de eerw. abt van Ussans, schrijft o.a. het volgende:

‘Op sommige plaatsen, waar zij, de een op den ander liggende, gestorven waren, lagen zij tot vier voet hoog. De levenden gingen op de takken der boomen zitten, en daardoor bogen de takken tot op den grond, zoo groot was hun getal. Het volk geloofde dat er teekens als hebreeuwsche letters op hunne vleugels stonden, en een rabbijn beweerde daaruit een woord te lezen, dat de toorn Gods beteekende. Toen de regen deze insekten deed sterven, verpestten zij de lucht, en de beesten, die hen met het gras opaten, stierven oogenblikkelijk.’

Hunne vermenigvuldiging gaat alle begrip te boven. De fransche geschiedschrijver Mezeray vermeldt, dat in de maand januari 1613 de sprinkhanen in het land van Arles vielen. Binnen zeven of acht uren werd het graan en alles wat op het veld stond over eene uitgestrektheid van 15000 morgen lands tot den wortel afgeknaagd. Toen trokken zij over de Rhone en aten alles op wat daar groeide, tot zij bij Valabregues kwamen, waar zij in groote menigte door spreeuwen en andere insekten-etende vogels vernietigd werden. De konsuls van Arles en Marseille lieten de eieren verzamelen, en dat kostte aan Arles 25.000 en aan Marseille 20.000 franken. Vijftienhonderd centenaars eieren werden begraven of in de Rhone geworpen. In een centenaar gingen 3.500.000 eieren, dat gaf dus een totaal van 5.250.000.000 sprinkhanen vernietigd in de kiem.

Nog eene andere berekening van jonger dagteekening vinden wij in een fransch tijdschrift, dat over den inval der sprinkhanen in Algiers in 1845 spreekt. Het leger werd destijds gebruikt om de sprinkhanen te beoorlogen. Men loste geweerschoten op de zwermen. In den omtrek van Algiers vernielde men in dat jaar 37.000 pond sprinkhanen. Men rekende 400 sprinkhanen per pond, dus werd een totaal van 14.800.000 van die insekten gedood. Dewijl er nu gewoonlijk de helft wijfkes onder zijn, en elk wijfke gemiddeld 70 eieren legt, volgt daaruit, dat die jacht het uitkomen van 518.000.000 jonge sprinkhanen verhinderde.

Zelfs nog in april 1866 is Algiers door groote zwermen sprinkhanen verwoes. Zij kwamen uit de dalen der bergstreken en vestigden zich op de vlakte van Mitidja en op de Sahel. Op vele plaatsen onderschepten zij het licht der zon en geleken op een sneeuwstorm in den winter. Weldra waren het koolzaad, de haver, de garst en de hofgroenten overal vernietigd. Op sommige plaatsen drongen de sprinkhanen zelfs in de huizen. De regeering gaf het leger bevel om het volk mede te helpen in het bestrijden van die plaag, zelfs de Arabieren deden hun best mede om den gemeenschappelijken vijand te bekampen. Ontzaglijke hoeveelheden sprinkhanen werden binnen weinige dagen gedood en hunne overblijfsels verbrand.

Wij vermeden tot hiertoe er op te wijzen hoe de sprinkhanen, overal waar zij verschijnen, een zekeren dood te gemoet gaan. Uit al de aangehaalde voorbeelden blijkt echter voldoende dat, indien zij hem niet vinden uit gebrek aan

[pagina 332]
[p. 332]

voedsel, dan toch de mensch met alle hem ten dienste staande wapenen den zwerm opwacht, en het zijne schuld niet is, indien er nog één enkele overblijft om in andere streken nieuwe verwoestingen aan te richten. Daarenboven vindt men nog vele vogels, waaronder een soort spreeuw en lijster de voornaamsten zijn, wien zij een aangename buit worden en van welke men uit ondervinding weet, dat zij onder de zwermen sprinkhanen ongeloofelijke slachtingen aanrichten.



illustratie
eene bulgaarsche vrouw.


Wij nemen afscheid van de sprinkhanen met het oostersch verhaal, door verschillende schrijvers naverteld. Onder het kalifaat van Omar-Ben-el-Khottal schenen de sprinkhanen volkomen verdwenen te zijn. Er was groote droefheid in het land en vooral de kalif was ontroostbaar. Hij zond gezanten naar Yemen, naar Arak en naar andere landen om te zien of er niet eenigen te krijgen waren. Een dier gezanten kwam met een handvol sprinkhanen terug. ‘God is groot!’ riep Omar, en van nu af was hij gerust over het lot van het menschdom. Om de wanhoop te begrijpen en de daaropvolgende ongerustheid, moet men weten, dat volgens de muzelmannen het menschelijke geslacht van de aarde zal verdwijnen, zoodra de sprinkhanen uitgeroeid zijn.

 

Een tweede landverhuizer uit aandrift, welke wij wenschen te bespreken en wiens verschijning niet minder schrik wekt dan de sprinkhanen, is de lemming, een soort groote rat, die in de noordelijke streken thuis hoort. Ofschoon de tijden harer verhuizing zeer onbepaald zijn, ziet men ze toch geregeld tegen het

[pagina 333]
[p. 333]


illustratie
nicopolis aan den donau.


aanbreken van den winter uit Rusland en Zweden westwaarts naar zee trekken, waar zij bij millioenen hun graf in de wateren vinden.

Wanneer ten gevolge van een droogen zomer, deze dieren zich zoo sterk vermenigvuldigd hebben, dat er onvermijdelijk hongersnood onder hen moet ontstaan, dan vereenigen zij zich tot groote scharen en verhuizen naar verre streken. In eene rechte linie gaat de tocht voorwaarts, alles wat zich op hun weg bevindt verteerende en afknagende, struiken, gras, riet en heesters.

Men zegt, dat als de lemmingen aan den oever eener rivier komen, zij zich toch door het water niet laten dwingen om ter zijde af te wijken, zij storten zich in de golven en trachten al zwemmende den anderen oever te bereiken. Dat er bij die poging velen verdrinken en een prooi worden van visschen, zooals zalmen en snoeken, spreekt vanzelf. Die aan land komen gaan altijd rechtuit, zonder ophouden, tot dat zij het strand bereiken, waar zij zich zonder beraad in zee storten als een welkom voedsel voor haaien, roggen, kabeljauwen, zeehonden en andere zeedieren.

Niet allen, die den tocht begonnen, eindigen dien in zee, duizenden worden onderweg gedood en opgegeten door vossen, wolven, losschen, marters, veelvraten en beeren, die in menigte den troep volgen of opwachten. Onvermijdelijk zoeken zij echter den dood, en vinden dien evenals de sprinkhanen, overal waar zij zich vertoonen.



illustratie
een dankstond in de hoofdkerk te st.-petersburg.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken