Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1877-1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.92 MB)

Scans (1279.35 MB)

ebook (29.24 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Nathalie.
Eene novelle door Mathilde.

(Vervolg.)

‘O, Lily, wat maakt gij het die vriendelijke dame lastig; hebt ge een hoestbui gehad? Kind, ge praat te veel! Zij is koortsig, niet waar, mevrouw?’

‘Ze moet gaan rusten, heb ik gezegd.’

‘Maar ge moogt niet heengaan; ik wil het niet!’

‘Lily, hoe heb ik 't nu met u? Deze vriendelijke dame heeft wel wat anders te doen dan u gezelschap te houden. Wie weet of zij geen familie heeft, die op haar wacht?’

‘Neen, zij heeft niemand, zegt ze, niemand, en daarom moet ze bij mij blijven tot ik sterf. Wilt ge dat?... maar hoe moet ik u noemen?’

‘Zeg maar Maria!’

‘Maria, dat is een zoete naam; madame Moustiers kent Maria niet; maar wij kennen haar, niet waar? gij zijt immers de vriendin van....?’

Een zalige lach speelde om Nathalie's lippen.

‘Och, blijf, Maria,’ ging zij smeekend voort.

‘Ik zal morgen terugkomen!’

‘Madame Moustiers, ge zult papa immers schrijven, dat Maria mijn gezelschapsdame is geworden?’

‘Wanneer ge het wilt, lieve,.... maar hoe grillig zal mevrouw dit van u vinden. Wat kunt ge toch dwaas zijn. Lily! bedenk, dat ge reeds oud begint te worden.’

‘Zeker, zeer oud, ik ben dicht bij het graf, en menschen, die aan 't einde van hun leven komen, zijn immers oud?’

‘Maar als de dame mij dan even wilde spreken, dan kunnen wij die zaak regelen.’

‘Ik mag er dus niet bij zijn? Kom hier, Maria, ik moet u iets zeggen.’

En aan Louise's oor fluisterde zij:

‘Zeg haar niet, dat ge mijne moeder kent, want zij brengt alles aan grootma en tante Pelagie over.’

Louise volgde de dame in het belendende vertrek.

‘Dat kind heeft veel grillen,’ begon de andere, ‘haar ziekte brengt het zoo meê. Gelukkig dat haar vader geld genoeg heeft om ze allen te bekostigen. Zij is de dochter van een russischen prins, die verlaten is door zijne vrouw; maar we reizen altijd onder den naam van de dames Moustiers; dat is vrijer en 't kind is werkelijk zeer ziek.’

‘Zou het de tering zijn?’

‘Zeker! De dokter heeft me van morgen nog gezegd, dat zij waarschijnlijk geen maand meer zou leven.’

't Was duister in de kamer, dus kon madame Moustiers niet zien, hoe doodsbleek Louise werd bij die woorden.

De slag bedwelmde haar wel voor een oogenblik, maar dadelijk herstelde zij zich weêr en vraagde:

‘Wat doet zij dan hier in het ruwe klimaat? Ze moet naar het Zuiden. De zeewind zal haar dooden.’

‘Daar komt ze van daan en de dokters raadden toen zeebaden aan, maar 't helpt niets. Tegen den dood is geen kruid gewassen, zeî mijn vader in zijn tijd en hij zelf is ook gestorven. Maar toch geloof ik, dat ze niet zoo spoedig erger zou geworden zijn, als zij daar was gebleven; ze hadden echter een gewichtige reden om haar van die streken verwijderd te houden.’

‘En verlaat haar familie haar geheel? Waar zijn ze dan allen?’

‘In Rusland heeft ze nog eenige tantes en hare grootmama, die alles haar betreffende regelt, want haar vader bekleedt te St.-Petersburg een hooge betrekking en heeft geen tijd naar haar om te zien.’

‘Arm verlaten kind!’

‘Volstrekt niet; ze zorgen uitmuntend voor haar. En, al zeg ik het zelve, ze is mij goed toevertrouwd; als ik slechts mag, doe ik in alles haar zin. Jegens mijn eigen kind zou ik niet zoo toegevend zijn, maar ach! hare dagen zijn geteld!’

‘U wilde mij immers spreken?’

‘Ja, 't schijnt dat ze erg op uw gezelschap gesteld is. Ze zal weêr de koorts krijgen en een bloedspuwing als ge morgen niet komt, want ze vergeet nooit wat ze eens gevraagd heeft.’

‘Ik zal terugkomen!’

‘Maar zou ik mogen weten, of u dit niet hindert; ze schijnt u voorgoed bij zich te willen hebben. Ziet ge, ik ben zeer zorgvuldig voor haar, maar ik ben te levendig, ik kan niet naar haar luisteren, met haar over allerlei onbeduidende dingen, als de wolken, de zee en zoo meer praten, en 't zou mij een verlichting zijn, zoo ze goed gezelschap kon vinden!’

‘Het zou mij een weldaad wezen, als ik in betrekking kon komen bij de prinses! Ik ben thans gezelschapsdame bij de barones Ten Berghe, doch veel liever zou ik het bij haar zijn.’

‘Ha, ha, nu begrijp ik u!’ dacht madame Moustiers, ‘geen wonder dat het u toelacht bij deze vrijgevige familie in dienst te komen.’

‘Wel zeker, dat geloof ik gaarne,’ zeide zij luid. ‘Onder ons gezegd, 't is een prachtige positie bij die rijke Russen, heel anders dan bij karige Hollanders. En wanneer zoudt ge kunnen komen?’

‘Waarschijnlijk morgen.’

‘Dat zou goed zijn! Hoe spoediger, hoe beter. 't Is wellicht binnen kort te laat. Nu nog iets: over het salaris spreek ik thans niet; ik moet uit St.-Petersburg berichten daarover inwinnen, maar ge moet mij een getuigschrift meêbrengen van uw tegenwoordige mevrouw. Dat moet ik dan opzenden.’

‘'t Zal morgen in uw bezit zijn.’

‘Nu, dan is alles geregeld. Wilt ge afscheid van haar nemen?’

Louise ging naar Nathalie terug.

‘Welnu?’ vraagde deze.

‘Tot morgen en dan voorgoed!’

‘O, Goddank!’

Aan de diepste ontroering ten prooi ging Louise het badhuis uit en liep snel, gejaagd, zonder zich om den langen reeds duisteren weg of de voorbijgangers te bekommeren, naar Den Haag terug.

III.

Dien avond was mevrouw Ten Berghe alleen thuis. Haar man was naar de Witte Sociëteit; Paul en zijn zuster Henriette, die met haar oudste kinderen uit Leiden voor eenige uren waren overgekomen en welke zij vriendelijk als hare eigene familie had ontvangen, hadden Vera met zich meêgenomen.

De barones zat alleen in haar studeervertrek; zij was bezig een werk te schrijven over de planten, en Louise hielp haar gewoonlijk de bouwstoffen daarvoor te rangschikken en te classificeeren.

‘Ha, komt ge eindelijk?’ vraagde zij zonder op te zien, zoodra zij het geschuifel van Louise's kleêren hoorde; ‘ge zijt lang weg gebleven; ge hebt toch den weg niet geheel afgewandeld?’

‘Ja, ik heb hard geloopen, ik ben doodmoê.’

[pagina 16]
[p. 16]

‘Maar, kind, wat zijt ge bleek, en wat ziet ge er diep ontroerd uit. Aan tafel vond ik u reeds zoo stil. Is er iets gebeurd?’

‘Ja, mevrouw, iets zeer gewichtigs.’

‘Wat zegt gij dat ernstig. Is er een ongeluk gebeurd, Ten Berghe misschien?’

‘Neen, mevrouw, maak u niet ongerust: 't betreft alleen mij.’

‘Spreek dan, gij brengt mij in spanning.’

‘Mevrouw, gisteren heb ik u gezegd, dat ik bij u wenschte te blijven.’

‘Ja, en daardoor hebt ge mij een steen van 't hart genomen.’

‘En vandaag kom ik u mijn ontslag vragen: ik ga u verlaten!’

‘Mij verlaten, Louise! waarom? Wat is er gebeurd?’

‘Misschien zal ik spoedig terugkeeren..... O, mevrouw, laat me u alles vertellen, mijn treurig, smartelijk geheim!’



illustratie
DE WINDMOLEN VAN HALLADAY.


En zij verhaalde alles. De barones luisterde oplettend toe en sloeg van verbazing de handen in elkander.

‘Een russische prinses, gij? Maar, Louise, neen, mevrouw..... waarom mij zoolang bedrogen?’

‘U bedrogen, mevrouw? Neen, dat heb ik niet, maar ik wilde vrijer wezen; Louise Florinska kon gerust uw gezelschapsdame zijn.’

‘En ik, die 't reeds zoo interessant vond een poolsche gravin in mijn dienst te hebben, en uw kind is stervend, en als vreemdeling wilt ge haar oppassen! maar, Louise, dat lijkt een roman!’

‘Helaas! ware 't dat slechts! Een treurige waarheid is het! Mijn kind kwijnt weg van verlangen naar mij, en God is zoo goed mij op haar weg te brengen; mag ik dat dan van mij afstooten?’

‘Neen, zeker niet, ga naar haar toe; arm kind! wat een wreeden vader moet zij hebben, die zijn vrouw kan verstooten om haar geloof, een geloof, dat ik door en in u heb leeren eerbiedigen, want daardoor alleen zijt ge zulk een vrouw geworden. Ik zal u niet weêrhouden: aan uw kind alleen wil ik u afstaan!’

‘O, mevrouw, ik dank u!’

‘Noem mij geen mevrouw meer. Zeg Marie, indien gij wilt dat ik voortga, de prinses Dalmatchine bij haar naam te noemen.’

‘Dalmatchine! ik ben dien naam ontwend.’

‘Maar, Louise, in Wiesbaden, toen gij het geluk van de hand gewezen hebt, was hij 't daar dien gij ontmoettet vóór gij zulk een toeval kreegt?’

‘Ja, me..... lieve vriendin!’

‘En hij, dien we in de grieksche kapel hebben gezien, dien langen man in zijn uniform?’

‘Dezelfde.’

‘Maar wat hebt gij toen moeten lijden! Geen wonder, dat uw oogen zulk een smart uitdrukten!’

‘God heeft me bijgestaan, Marie, en ik heb het kruis slechts zelden te zwaar gevonden.’

‘Ge zijt een heilige!’

‘O, mevrouw, ge kent onze heiligen niet, anders zoudt ge zoo niet spreken.’

‘En morgen dus verlies ik u?’

‘Ja, op één voorwaarde!’

‘En die is?’

‘Geef mij een getuigschrift mede, en leen mij uw meiskes naam.’

‘De Roode, wilt ge zoo heeten? Ik zal u niets weigeren, en zie wat voor kwaads ik van u ga schrijven.’

En onmiddellijk begon zij over den lof van hare lieve Louise uit te weiden in een fransch certificaat, waarin zij verklaarde, slechts met tranen in de oogen haar te zien vertrekken.

Nog lang bleven beide vriendinnen spreken en toen scheidden ze na eene innige omhelzing. Louise ging naar hare slaapkamer, doch de rust kwam niet over haar.

Zij viel op hare knieën en met haar crucifiks in de handen bleef zij bidden voor haar lijdend kind, dat haar, juist nu ze het teruggevonden had, wie weet hoe spoedig zou worden ontnomen.

Den volgenden morgen na een hartelijk afscheid bracht het rijtuig der barones Louise naar Scheveningen.

De gouvernante en hare leerling wandelden over het terras.

Nathalie, bleek en kuchend, steunde op den arm der oude dame, doch nauwelijks zag zij Louise met valies en regenmantel, gevolgd door een knecht die haar koffer droeg, of haar gelaat verhelderde.

‘Wat zijt ge goed! Ik heb altijd van u gedroomd en van haar, over wie gij mij gesproken hebt. Ik verlangde zoo naar uw komst, en nu verlaat gij mij niet meer, niet waar?’

‘Neen, nooit meer!’

‘Wilt ge met mademoiselle Marie gaan, Lily?’ vroeg de gouvernante, ‘geef mij dan uw tasch en doek, mademoiselle. Ik zal ze binnen brengen en zet u dan maar met Lily de wandeling voort.’

Madame Moustiers verliet haar en Nathalie leunde toen geheel op hare gezellin met een glimlach zoo gelukkig, zoo zoet, dat haar moeder daardoor al haar geledene smarten voor een oogenblik vergat.

IV.

‘En nu ga ik u mijne geschiedenis verhalen,’ zeide Nathalie op zekeren morgen vertrouwelijk tot haar onbekende moeder, ‘wilt ge hooren?’

‘Niets liever dan dat!’

‘Werkelijk? Och, 't is niets belangrijks!’

‘Alles wat u betreft vind ik belangrijk!’

‘Luister dan!’

‘Maar zal 't u niet vermoeien?’

‘O neen, ik ben vandaag zoo wel.’

‘Ge zijt in de laatste dagen niet vrij van koorts geweest en vandaag.....’

‘Zou ik gaan denken, dat ik kon herstellen. Maar dat zal niet zijn! Ik moet mij haasten,’ voegde zij er met een glimlach bij, die Louise als een dolksteek in het hart drong.

‘Ik luister, Nathalie; zet toch vooral de gedachte aan den dood uit uw hoofd.’

‘Dat kan ik niet! Maar nu ik weet dat mijn moeder leeft, nu verlang ik niet meer zoo erg te sterven; wanneer zal ik haar toch zien?’

't Kostte Louise moeite om haar niet in de armen te drukken en zich aan haar dochter bekend te maken, maar de voorzichtigheid hield haar terug. Zoolang Nathalie zelve niet wist wie Louise was, zou het geheim goed verborgen wezen.

‘Geduld, mijn engel! geduld! Maar ge vergeet uwe geschiedenis.’

‘'t Is waar, hoor dan naar mij. Ik kan mij nog slechts flauw mijne moeder herinneren; ik heb zelfs geen portret van haar, doch in mijn droomen zag ik haar dikwijls; ik geloof dat ze op u lijkt en dat ik mij daarom zoo aangetrokken voelde tot u.’

‘En sprak uw vader nooit over haar?’

‘Nooit; eens vroeg ik hem naar mijn mama, doch toen zag hij mij zoo vertoornd aan, dat ik hem niet meer naar haar durfde vragen.’

‘En antwoordde hij niets?’

‘Neen, eerst niet, maar later, een paar dagen daarna, nam hij mij op den schoot en sprak:

‘Lily, ik wil niet dat ge ooit meer spreekt van uw moeder, maar als iemand iets ten nadeele van haar in uwe tegenwoordigheid zegt, verhaal het mij! Gij moet haar eeren, want zij heeft slechts één fout begaan: zij is mij ongehoorzaam geweest. Leer nu ook hieruit, dat gij het nimmer wagen moogt mij te weêrstreven, want dan verstoot ik u ook!’ Hij zag er zoo verschrikkelijk uit, dat ik over mijn geheel lichaam beefde en van hem vluchtte. Gelijk ik op mijne moeder?’

‘Neen, niet geheel, maar toch is uw gelaat meer poolsch dan russisch.’

‘Dat is mij dikwerf verweten. Ik heb veel nichten en neven: tante Pelagie heeft acht, tante Zenaïde zes en tante Alexandra vier kinderen, maar ik ben toch de eenige, die Dalmatchine heet; in ons paleis te St.-Petersburg en op ons landgoed vlogen de bedienden op mijne wenken, maar noch mijn grootmoeder, noch mijne tantes en hare kinderen hielden van mij.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken