Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1877-1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.92 MB)

Scans (1279.35 MB)

ebook (29.24 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Karel I en Olivier Cromwell.

Het is eene donkere bladzijde in de engelsche geschiedenis waarop de namen staan geschreven van Karel I en Olivier Cromwell, van het slachtoffer en den beul, welke laatste aan Europa het schouwspel te zien gaf van den eersten officieelen koningsmoord.

Toen Karel I in 1625 zijn vader, Jacobus I, op den engelschen troon opvolgde, vond hij in zijn land een strijd tusschen het koninklijk gezag en het volk, welke voor de monarchie te gevaarlijker was, daar de schatkist was uitgeput en nieuwe sommen alleen konden verkregen worden van het Parlement, dat het volk vertegenwoordigde. De twee partijen van het Parlement, independenten en puriteinen, betwistten elkaar wel is waar elken schijn van gezag, doch zoodra er spraak was de kroon eene nieuwe beleediging te bereiden, sloegen zij de handen in elkaar en wreekten hunne onderlinge grieven op den gemeenschappelijken vijand, Karel I, of liever op het Katholicism, dat door Karel vertegenwoordigd werd.

Aan het hoofd der puriteinen stonden Cromwell, Henry Vane, Ireton en andere geestdrijvers, die hunne redevoeringen steeds spekten met bijbelteksten en psalmen en den schijn aannamen van alleen te werken voor het zieleheil der engelsche onderdanen, doch zij smeedden in stilte plannen, die den ondergang van het koninkdom en hun eigen verheffing ten doel hadden.

Cromwell vooral, die om zijne krijgskundige talenten en groote slimheid, onder Fairfax, tot de hoogste waardigheid in het leger was geklommen, was de man die alles dreef. Met gevouwen handen en neêrgeslagen oogen verscheen hij 's morgens in het Parlement, om onder het storten van overvloedige tranen te weeklagen over de goddeloosheid van het menschdom, terwijl hij 's avonds zijne soldaten opruide om het goddelooze Parlement te vernietigen.

In verschillende gevechten sloeg hij het koninklijk leger, waarop Karel besloot tot de Schotten over te gaan, die hij meende dat aan zijne zaak verkleefd waren, doch schandelijk hun vorst aan het engelsche Parlement overleverden; Karel werd naar Holmby gebracht, en daar in vrije gevangenschap gehouden.

Vanaf dat oogenblik was Karel I niet meer dan een speelpop in de handen van iederen machthebber. De glans van het koningschap bleef echter behouden, doch slechts in zooverre als het Parlement goed vond hem dien te verleenen, en daarmeê ging het kwistig te werk.

Weldra ontstond er een vormelijke oorlog tusschen het Parlement en het leger, en Karel, van deze oneenigheid zijner vijanden gebruik makende, zond aan beiden onderhandelaars om zijn terugkeer naar Londen te bewerken. Door de stoutmoedige daad van den kleermaker Gilbert Jayce, die in het puriteinsche leger tot den rang van ritmeester was opgeklommen, meende Cromwell zijne zaak gewonnen te hebben. Hij bevool Jayce met vijftig zijner ruiters den koning van het kasteel Holmby op te lichten en naar Hamptoncourt te brengen, waar het hoofdkwartier van Cromwell lag.

Het Parlement zat echter niet stil en zond Karel zijne voorwaarden. Verplaatsen wij ons in het koninklijke kasteel.

Cromwell en Ireton zaten in eene zaal en bespraken de eischen, welke het leger aan den toekomstigen protector wilde opdringen.

‘Het leger wordt met elken dag oproeriger, Olivier,’ zeide Ireton. ‘Er moet een slag geslagen worden..... doch luister, ik hoor paardengetrappel op het voorhof, het zijn Whalley en Lilburne.’

Kort daarna werd de kamerdeur geopend en traden Whalley en Lilburne binnen.

‘De genade des Heeren zij met u!’ zeide Cromwell, Lilburne de hand reikende.

‘En met u,’ antwoordde de strenge puritein, ‘opdat gij niet moget vallen in den kuil, welken de heidenen gegraven hebben.’

‘Ik ben geen zwakke boom, die door den storm geveld wordt,’ zeide Cromwell.

‘Des Heeren macht breekt rotsen en doet hen vallen, die Hem en de zijnen trotseeren. Ik ging en zie, er kwam een wee over mij, twee weeën kwamen over mij - een derde zal volgen.’

Cromwell stampte ongeduldig met den voet en beet zich op de dikke lippen.

‘Lilburne,’ zeide hij, ‘wanneer het noodig is geestelijke taal te spreken, hoor ik gaarne zoo spreken, doch laat ze nu achterwege, want ik begrijp u niet. Spreek de taal der kinderen van deze wereld; - welk nieuws brengt gij?’

‘Dit!’ riep Lilburne, den generaal een grooten brief overreikende, dien Cromwell snel opende.

‘Het zijn de voorwaarden welke het leger den koning stelt; het geeft niet toe, het heeft mijne waarschuwingen behartigd, het verlangt dat de koning in zijn bezit blijve.’

‘Lees verder,’ zeide Lilburne afgemeten.

Cromwell las - en wierp zich hoonlachende in zijn zetel. De drie officieren zagen hem verwonderd aan.

‘Zij dreigen mij!’ riep Olivier, het papier op tafel werpende, ‘zij hebben gehoord hoe wij - ik en de mijnen, ook gij, Ireton - met Karel Stuart vriendschappelijk leven. Zij schreeuwen van verraad en bedrog, en dreigen naar Hamptoncourt te zullen trekken - ha! - geheel Herfordshire is er over in opstand, dat ik een aanhanger des konings ben geworden - ha, ha ha!’

‘Lach niet,’ zeide Ireton. ‘Ik ben er altijd tegen geweest voor Stuart wierook te branden. Voor de vromen is dit een gruweldaad.’

‘Ik ben listiger en sterker dan allen!’ riep Cromwell buiten zich zelven. ‘Ik verklaar u, Stuart zal vallen, doch zijn tijd is nog niet gekomen. Het is noodzakelijk hem te vleien, opdat de nulliteiten van het Parlement hem niet tot hunne partij overhalen. De koning moet bij het leger blijven; hij mag zich niet aan het Parlement overgeven, want ik moet hem hebben.’

Hij ging naar eene kas en nam er een document uit, dat van een groot zegel voorzien was.

‘Dit zijn de voorwaarden van het Parlement,’ zeide hij. ‘Zij noodigen den koning uit naar Londen te komen, om zich in de armen der burgers te werpen. De presbyterianen zijn - zoo zeggen zij - de ware vrienden des konings. Zij haten het leger, zij willen het ontbinden. Wanneer hunne plannen gelukken, wanneer de koning naar Londen gaat, is alles verloren. Als Stuart eenmaal weêr in 't bezit zal zijn eener macht, zal hij ze vaster hebben dan ooit. De voorwaarden zijn dezelfde, welke te Newcastle opgesteld zijn, en 't is een geluk, dat die, welke Lilburne van het leger me brengt, gunstiger zijn. Luistert wat ik van plan ben te doen. Karel Stuart is een vijand van Londensche kooplui, zooals hij de heeren van het Huis der Gemeenten noemt; hij zal de voorwaarden van het leger aannemen, en heeft hij dit gedaan, dan is hij ons. Het Parlement kan sterk zijn, wanneer het den koning in zijn midden heeft, doch zonder hem vermag het niets, terwijl het leger met den koning eene macht is, waaraan de mannen van het Parlement niet kunnen weerstaan. Weg met hen en dan

[pagina 27]
[p. 27]

- dan de beurt aan den koning,’ voegde hij er fluisterend bij.

‘Ik keur uwe plannen goed,’ zeide Whalley, ‘doch maak spoed, zorg dat gij het Parlement voor zijt. De tijd verandert de menschen en onder de edellieden uit het gevolg van den koning zijn er velen, die het Parlement voorstaan.’

‘Welaan,’ antwoordde Cromwell, ‘laat ons beginnen.’ Hij en Ireton stonden op, wierpen hunne mantels om de schouders, reikten beiden anderen de hand en richtten hunne schreden naar den vleugel, waar de kamer des konings gelegen was. Het was buiten donker en slechts eene enkele lamp trachtte door haar licht de duisternis te verdrijven. De nacht was stil en koel. De sterren flonkerden aan den hemel in al haar glans. Cromwell bleef met zijn gezel een oogenblik op den dorpel der deur staan, welke naar de kamers van den koning toegang verleende. Hij ademde diep.

‘Het is een beslissend oogenblik,’ fluisterde hij Ireton toe... ‘Wij zullen spoedig weten of wij voor onze hoofden zullen te strijden hebben. Als Karel Stuart de voorwaarden van het leger verwerpt en die van het Parlement aanneemt - ha, dan....’ Hij schoof met de hand zijn hoed een weinig terug, om zijn brandend voorhoofd te verkoelen.

‘Wij hebben snel gehandeld,’ zeide Ireton. ‘Wij zullen de eerste zijn, Burns en Fort, de beide afgevaardigden van het Parlement, zullen eerst morgen ontvangen worden, dat is reeds een voordeel.’

 

De koning rustte op eene canapé en las. Op de kleine tafel, die dicht bij hem stond, lag een brief, waaraan groote zegels hingen. Karels gelaatstrekken getuigden van eene volkomen gerustheid. Het scheen afsof hij overtuigd was van het behaalde voordeel. Eensklaps hoorde hij in zijne nabijheid een zacht gezang. Het is een puriteinsche psalm. De zanger was de wachthebbende soldaat, die op de galerij heen en weêr wandelde, en als eerepost en bewaker dienst deed. Eene glazen deur scheidde de kamer des konings van de galerij, zoodat hij den soldaat kon zien. Plotseling echter werd het gezang afgebroken en een page trad binnen, de komst van Cromwell en Ireton meldende.

De koning stond op en ging zijnen bezoekers te gemoet. De binnentredenden bogen zich diep.

‘Zoo laat nog, mijne heeren?’ zeide Karel, hun vriendelijk de hand reikende. ‘Gij hebt zeker gewichtige redenen daartoe?’

‘Zooals Uwe Majesteit zegt,’ antwoordde Cromwell. ‘Wij komen in uw belang, sire.’

Karel boog even. ‘Wat is er?’ vroeg hij.

‘Wij zullen kort zijn,’ zeide Cromwell. ‘Het leger is onrustig. De vrijheid, welke wij Uwe Majesteit hier schenken, wordt voor ons gevaarlijk, want de ieverigste en dapperste strijders beginnen te morren. Men vreest, dat Uwe Majesteit het leger zal verlaten.’

‘Ik heb daaromtrent nog geen besluit genomen, sir Olivier.’

‘Nog geen besluit genomen, sire?’ vroeg Cromwell verwonderd. ‘Vergeef mij, ik wil den koning van Engeland niet beleedigen, doch Uwe Majesteit spreekt alsof zij de macht in handen heeft.’

‘Ik hoop ze spoedig te bezitten,’ zeide de koning opstaande. ‘Ik zal besluiten nemen, naar gelang mij goeddunkt. Zie, mijne heeren, het Parlement van Londen heeft mij onlangs door zijne medeleden Burns en Fort zijne voorwaarden gezonden, om naar Londen terug te keeren.’

Cromwell en Ireton verbleekten.

‘Sire,’ zeide Cromwell, die zich spoedig hersteld had, ‘wij komen met een zelfde boodschap van het leger. Deze voorwaarden heb ik hier bij mij. Vergelijk ze met die der Londensche koopliê en beslis dan.’

Karel kon nauwelijks zijne vreugde verbergen. Ook het leger behield hem gaarne. Hij had geen oogen voor den steeds nauweren band, welken Cromwells list om hem samentrok. Tot heden was hij - zoo redeneerde Karel bij zich zelven - slechts als een geleider van het leger door het land getrokken, nu zou hij het bevelen.

Hij zeide echter niets. Hij nam den brief van het leger uit Cromwells hand en las hem aandachtig. Daarna greep hij den brief van het Parlement en vergeleek de beide stukken met elkander. Ireton en Cromwell stonden onbeweeglijk naast de tafel. Zij hielden nu en dan den adem in; hunne loerende blikken volgden elke beweging van Karel en zochten op zijn gelaat zijne gedachten te raden. De stilte, welke in de kamer heerschte, werd slechts door het vouwen van het papier onderbroken, dat in de handen des konings beefde, en door den stap van den schildwacht op de galerij.

De koning las zeer lang, zoodat Cromwells hart in het lijf begon te bonzen. Wanneer het Parlement eens de overwinning behaalde? Noch te Marston Moore noch te Naseby had Cromwell zulk een angst ondervonden; het leger verwachtte, dat hij ook in het kabinet den koning zou overwinnen.

Karel legde den brief van het Parlement neêr en zeide:

‘Mijne vrienden raden mij aan de voorslagen van het Parlement aan te nemen. Het zijn dezelfde, welke mij vroeger te Newcastle voorgelegd werden.’

De twee generaals beefden licht.

Cromwell trok de schouders op. ‘Uwe Majesteit kan vrij kiezen, sire,’ zeide hij op onderworpen toon. ‘Wij houden u niet terug. Doch ik geloof niet, dat Karel Stuart lang zal kiezen tusschen de omgeving van handelaars en vischkoopers en de bataljons dappere soldaten, die hij in een eervollen strijd voor zich zocht te winnen.’

De koning zweeg. ‘Ik vergeleek juist weêr de voorwaarden,’ zeide hij, naar de papieren wijzende.

‘Dan zal Uwe Majesteit wel bespeurd hebben, dat de voorwaarden van het leger de beste zijn,’ viel Ireton hem in de rede.

‘Waarlijk!’ riep de koning. ‘Gij hebt gelijk. De koopliê van Londen schrijven mij harde zaken voor: ik moet mij aan hen onderwerpen, een menigte mijner vrienden verwijderen, de hulp der wolmakelaars inroepen en wie weet wat meer! Het leger maakt het daarentegen beter; ik zie duidelijk, dat de soldaten mij in den strijd hebben leeren kennen; geef hier het blad, sir Olivier!’

Cromwell kon nauwelijks een vreugdekreet inhouden. Hij gaf den koning het geschrift.

Karel stond eenige oogonblikken onbeweeglijk, doch plotseling nam hij de pen en teekende.

‘Met het leger!’ riep hij.

‘Het leger ben ik,’ zeide Cromwell.

‘Ik begrijp u,’ lachte de koning, ‘wij zullen elkander wel verstaan.’

Ireton en Cromwell gingen weêr naar buiten. Beiden hadden zij een gevoel alsof hun een rots van het hart was gevallen.

‘Ik heb hem en het Parlement in mijn zak,’ fluisterde Cromwell, naar het venster des konings wijzende.

Boven lag de koning weêr op de canapé. ‘Ik heb er goed aan gedaan voor het leger te kiezen,’ zeide hij. ‘Cromwell zal mij veel diensten bewijzen.’

 

Wij tellen twee jaren later. Rondom het paleis van Whitehall te Londen verdrong zich eene samengepakte menigte, die zwijgend het oog gericht hield op een venster van het paleis, waarvoor den dag te voren een schavot was opgetimmerd, en waaruit weldra de koning zou te voorschijn treden, om als een lage misdadiger het hoofd op het blok te leggen.

Daar binnen knielde Karel neêr in een laatst en innig gebed. Hij had reeds afscheid genomen van zijne kinderen en hield zich nog maar alleen bezig met het heil zijner ziel, die weldra voor haar Schepper zou verschijnen. De koning had zich voor 't laatst met de insignes der koninklijke macht bekleed, want met opgeheven hoofde wilde hij den dood ingaan, hem door een schijnheiligen en valschen verrader bereid.

De bisschop van Londen stond den koning bij en wees den vorst onophoudelijk op het kruis, waaraan Kristus, de Koning der koningen in eeuwigheid, zich had willen slachtofferen voor het heil der geheele menschheid.

Eindelijk had het noodlottig uur geslagen en trad het slachtoffer, vergezeld van den bisschop, door het raam op het schavot. De koning liet zijn blik over het volk weiden, doch ziende dat zijne stem de menigte, die door cavalerie en infanterie op eerbiedigen afstand gehouden werd, niet bereiken kon, zeide hij tot zijne omgeving:

‘Ik zweer bij God, voor wiens rechterstoel ik weldra zal verschijnen, dat ik onschuldig ben aan de misdaad, die mij toegedicht wordt. Niet ik, maar het Parlement draagt de schuld van den oorlog. Het heeft de rechten der kroon vernietigd door het opperbevel over het leger te eischen, door wervingen te bevelen, eer ik iemand te wapen had geroepen. Ik vergeef mijnen vijanden en bid God, dat Hij hunne harten moge roeren. Had ik mij onderworpen aan de willekeurige heerschappij van het Parlement, ik zou hier niet staan. Ik verdedigde mijne goede zaak. God moge mij genadig zijn!’

‘Er blijft u nog ééne schrede over,’ zeide de bisschop, ‘zij is moeielijk en smartelijk, doch kort en brengt u van de aarde naar den hemel.’

‘Ik verwissel mijne vergankelijke met eene onvergankelijke kroon,’ hernam de koning.

‘Moed,’ antwoordde de bisschop. ‘Die wisseling is eene goede.’

Nogmaals knielde Karel neêr en bad, waarna hij het hoofd op het blok legde.

De beul trad nader, zwaaide de bijl en kapte met een enkelen slag het hoofd van het lichaam, waarop een zijner helpers het bij de haren opnam en het aan het volk toonende uitriep: ‘Dit is het hoofd van een verrader!’

Een kreet steeg uit het volk op, dat met afschuw den koningsmoord had gaêgeslagen, doch de cavalerie verstikte spoedig alle uitingen van dien aard en dreef de menigte uiteen.

Daarmeê was de moord volbracht en de grond gelegd voor het dictatorschap van Cromwell, die echter van dat oogenblik af zijn laatste rustig oogenblik beleefd had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken