Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1877-1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.92 MB)

Scans (1279.35 MB)

ebook (29.24 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 129]
[p. 129]

[Nummer 17]

Roodhuiden in Amerika. - De telegraaf zonder draad.

Vóór de ontdekking van Amerika was dit uitgestrekte werelddeel met een ontzaglijk aantal indiaansche stammen bevolkt, wel is waar onbekend met de europeesche beschaving, maar tevens ook vrij van de ondeugden, welke met onzen maatschappelijken toestand als verbonden zijn. Dit betreft vooral de Roodhuiden, die in het noorden de eindelooze vlakten tusschen den Atlantischen Oceaan en de Stille Zee bewoonden, want meer zuidwaarts bevonden zich machtige en welingerichte staten, wier beschaving wel eene geheel andere was dan die van ons werelddeel, maar die niettemin op eene geschiedenis en een roemrijk verleden konden wijzen. Honderden indiaansche stammen bevolkten toenmaals de eindelooze wildernissen en woeste gebergten van de tegenwoordige Vereenigde Staten van Noord-Amerika, en tienduizenden strijders konden ze in het veld brengen, uitstekende door moed, volharding en lichaamskracht.



illustratie
VICTOR EMMANUEL.


Maar ‘de bleeke gezichten’ landden aan de Oostkust; Hollanders en Engelschen bouwden van de Hudsonsbaai tot de grenzen van Mexico eene reeks factorijen, die weldra tot volkrijke steden en geduchte vestingen aangroeiden; de Roodhuiden trokken zich naar het westen terug, niet uit vrees voor de Europeanen, maar omdat hun onmetelijk gebied zonder schade meer dan één volk kon herbergen; daarenboven zijn de Indianen vreedzaam van natuur, al weten zij met ongelooflijke behendigheid en dapperheid lans en strijdbijl te hanteeren. Hoe meer zij zich echter terugtrokken, te dieper drongen de Europeanen in het binnenland door, totdat eindelijk hunne vestingen van de eene zee tot de andere reikten. Toch bleef de vrede tusschen de voortdringende Engelschen en Roodhuiden tamelijk wel bewaard: al konden de eersten niet altijd de oorspronkelijke bewoners en hunne bezittingen ontzien, zij eerbiedigden ze ten minste in hunne personen, en meer door verdrag en onderlinge overeenstemming dan door list en bedrog ging een goed deel van het grondgebied der laatsten aan hen over.

Geheel anders werd het echter toen, voor ruim een eeuw, de Amerikanen zich van Engeland onafhankelijk verklaarden en een eigen gouvernement grondvestten. Niet langer door zachtheid en overreding, maar door gewelddadige maatregelen werden thans de Roodhuiden in de bosschen en wildernissen teruggedrongen, en waar de kracht van het zwaard te kort schoot, wisten de trouwelooze Amerikanen de Roodhuiden door schoone beloften en bezworen verdragen te bewegen, hun de schoonste en vruchtbaarste gewesten af te staan. Die beloften werden echter nimmer nagekomen, die verdragen trouweloos met den voet getreden, en toen de Indianen zich alom verraden en in de toekomst verloren zagen, grepen de reeds geweldig gedunde stammen naar de wapens, om de gewetenlooze indringers te keer te gaan.

Dit was juist hetgeen het gouvernement der Unie van zins was: de zoogenaamde opstand der Indianen gaf het een goed voorwendsel aan de hand, om den inlanders door alle onder zijn bereik liggende middelen hunne laatste bezittingen te ontrukken. Thans had er jarenlang eene reuzenworsteling plaats, waarbij de wel dappere, maar verstrooide en slecht gewapende indiaansche stammen tegen de moderne vuurwapens en de europeesche krijgskunde op den duur geslagen werden; de Amerikanen maakten zich hunne overwinningen op eene uitstekende, maar ook, helaas, onmenschelijke wijze ten nutte en geheele stammen werden door het staal uitgeroeid of aan den hongerdood overgegeven. Het was een woeste verdelgingsoorlog, waarvan de schande uitsluitend op de onverzadelijke Amerikanen neêrkomt.

Niet altijd behaalden de troepen der Unie, wij zeggen niet roemrijke, maar gemakkelijke overwinningen. Waar de Indianen tot woede en wanhoop gebracht niet al te zeer in de minderheid waren, en vooral dan, wanneer de Amerikanen het waagden hen in hunne afgelegen schuilhoeken, de diepe kloven van het Rots-

[pagina 130]
[p. 130]

verklaarde niet te kunnen begrijpen, hoe men zooveel schatten had kunnen verspillen aan een bedehuis.

De kapelaan zette hem echter in tamelijk scherpe bewoordingen terecht, en verweet hem zelfs zijn onvaderlandslievend gevoel, daar hij als Beier van geboorte slechts woorden van afkeuring had voor hetgeen de vorsten uit het huis van Wittelsbach gedaan hadden voor de kristelijke kunst, waarin toch hun hoogste roem gelegen was.

Het was voor den professor een regel geworden, om zoodra de kapelaan den mond opende, ten einde een zijner dwaasheden te bestrijden, onmiddellijk te zwijgen, hetgeen nu ook weêr het geval was.

We wandelden nog door enkele zalen welke allen in den renaissance-stijl gebouwd en rijk versierd zijn met uitvoerige fresco's, wier onderwerpen aan de geschiedenis der middeleeuwen ontleend zijn. De troonzaal overtreft in rijkdom en pracht alle andere zalen, en het is juist in deze, dat men den smaak van den kunstlievenden koning in zijn geheel weêrvindt.

‘Eene echte koningszaal,’ merkte de student op, ‘en wanneer hier de koning zijne audienties geeft, moet het er wel tooverachtig uitzien.’

‘Zeker,’ antwoordde de professor, ‘doch boven dat tooverachtig gezicht staat de kunst, welke hier in elk voorwerp in hare ideaalste vormen uitblinkt. Zie, die galerijen, welke gesteund worden door corinthische kolommen met vergulde kapiteelen; het zijn kopieën van het meesterwerk der oude grieksche beeldhouwkunst, welker modellen men te Athene heeft afgezien. Hoe schoon steken ze af bij de vergulde bronzen standbeelden der vorsten uit het huis van Wittelsbach, welke er tusschen staan, en daar voor den kunstkenner meer de hedendaagsche beeldhouwkunst dan den roem van het regeerend vorstenhuis vertegenwoordigen.’

‘Gij schijnt uw vorst hooger te achten als bevorderaar der kunst dan als koning van Beieren,’ merkte de architect op, ‘ofschoon ik, als vreemdeling, beide hoedanigheden in hem vereer. Wanneer vanaf den troon de kunst in bescherming wordt genomen, moet dit, vooral in de tegenwoordige tijdsomstandigheden, geprezen worden, en ik acht er koning Lodewijk hooger om, dat hij het land, waar zijn stamhuis zetelt, verheft door middel der kunst, welke hij vereert.’

‘Met uw verlof,’ antwoordde de professor, ‘koning Lodewijk heeft zijn land onder bescherming gesteld van den duitschen bond, en zijn werken naar de kunstontwikkeling van zijn volk geldt alleen duitsche eer en roem. De Beieren zijn voor alles burgers van het groote duitsche vaderland, en van dit punt gaat onze vorst uit.’

‘Hola, mijnheer de professor, dat klinkt al te duitsch,’ kwam hier de kapelaan tusschenbeide. ‘Voor zoover ik de Beieren heb leeren kennen, zijn zij Beieren, dat is, gehecht aan hun geboortegrond onder het bestuur van het huis Wittelsbach. Zij noemen de verheerlijkers van het Duitsche rijk niet ten onrechte Pruisen, en met deze hebben zij al zeer weinig op. Daarenboven doet gij het voorkomen, alsof uw koning zijne kunstliefde zou opgedaan hebben in zijne hoedanigheid van vazal van Von Bismarck, en...’

De professor wachtte het einde niet af, keerde zich knorrend om en wilde gaan.

De kapelaan volgde hem en bezwoer in zooverre de onweersbui, dat de professor, ofschoon zwijgend, toch bij het gezelschap bleef.

Na dit tooneel zochten wij spoedig ons hotel op, waar wij na het diner weldra van elkaar scheidden, want van een genoeglijk gesprek kon toch niets meer komen. De professor was overigens weêr vriendelijk geworden, hetgeen mij inderdaad tegenviel, want, ware mijn wensch vervuld geworden, dan had hij zijn koffers gepakt om zonder afscheid nemen te vertrekken.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken