Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1877-1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.92 MB)

Scans (1279.35 MB)

ebook (29.24 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De goochelaar.

Dr. J. Renier Snieders geeft op dit oogenblik bij bemiddeling van het Davidsfonds, een boek uit dat, zonder den minsten twijfel, diepe sensatie maken zal, omdat daarin alle de brandende vraagpunten aan het orde van den dag, worden behandeld. Het verhaal in twee deelen, en dat in september aanstaande volledig zijn zal, is getiteld de Goochelaar, uit het bestaan der vrijdenkers in onzen tijd. In later jaren zal men, zonder weêrsproken te worden, van dit boek zeggen, dat het eene photographie is van onzen tijd en die met veel waarheid is weêrgegeven. In afwachting dat het verhaal in zijn geheel verschijnt, deelen wij hier eenige bladzijden uit hetzelve meê, en wel die in welke het ‘mirakel’ beschreven wordt, dat in onze dagen zooveel aanleiding tot loochening geeft;

Lenneke Mare.

Lezers, kent gij de geschiedenis van Lenneke Mare? Het is eene treurige geschiedenis, die ik u in het kort ga verhalen.

In het jaar 1270 leefde er in Sint-Peters-Woluwe eene jonge dochter, Maria genaamd. Engelachtig schoon van lichaam was zij, en hare ziel was rein als de dauwdroppel op het blad der lelie. Mijne lezeressen zullen mij bezwaarlijk gelooven, wanneer ik haar zeg, dat op zekeren dag de schoone maagd van Woluwe afscheid nam van hare ouders en vrienden, en haren intrek nam in eene kleine kluis dicht bij eene kapel, welke als in het bosch geborgen, niet ver van het dorp was gelegen. Daar zoude het jonge meisje geheel alleen, afgezonderd van de wereld, voortaan verblijven; in de nabijgelegen kapel, aan Gods Moeder toegewijd, zoude zij gaan bidden; haar brood zoude zij bedelen, en met het water der Woluwe haren dorst laven. Haar leven zoude zij in bidden, vasten, waken, in een woord in strenge boetvaardigheid doorbrengen; dat was hare gelofte, den Heere gedaan.

Deze handelwijze had niets vreemds, niets zonderlings in de dertiende eeuw; men treft in de geschiedenis, vooral in de vroegere tijden van het christendom, zeer vele voorbeelden aan, zelfs van voorname vrouwen, die de wereld verlieten, om evenals de kluizenaars en de eremijten het overige harer dagen in eene eenzame kluis, midden tusschen de rotsen of in het diepste van het woud gelegen, door te brengen.

- Dat is akelig en bijna niet om te gelooven, hoor ik uitroepen door mijne lezeresse, die op eene gemakkelijke rustbank in haar salon liggend, deze regelen gelezen heeft; is dat niet dwaas en uitzinnig?

- Ja, dat mijne lezeressen (men neme niet kwalijk, dat ik niemand hoegenaamd uitzonder), niet genegen zijn het gemak en het aangename van het hedendaagsch, gezellig leven te verlaten, om de vrijwillige armoede in eene akelige kluis te gaan zoeken, geloof ik volgaarne; doch de schoone Maria van Woluwe deed het, zooals vele jonge dochters van dien tijd. Nu, het arme meisje leefde in haar enge kluis tevreden en gelukkig. Wanneer de schoone bedelares met hare blonde lokken, groote blauwe oogen en lachend gelaat, daar aankwam, gingen alle deuren open en werd haar het genadebrood, door vriendelijke handen, van alle zijden toegestoken. Bewonderd werd zij door iedereen, door allen als eene heilige, die zij ook wezenlijk was, vereerd

Daar ginds in die prachtige woning, dat kasteel, hetwelk zich statig tusschen het geboomte verheft, kwam Maria van tijd tot tijd aankloppen, en ook daar werd het levensbrood aan ‘die vrouwe van die cluyse’ nooit geweigerd. En telkens, wanneer de schoone kluizenaarster het kasteel verliet, zagen twee brandende oogen haar achterna; het waren de oogen van Theodoric, de zoon van het adellijk kasteel. Overal, waar zij ging, volgden haar die twee brandende oogen: wanneer zij hare kluis binnenging, of dezelve verliet, op hare bedeltochten, of als zij op de zodenbank vóór de kapel nederknielde, bespiedde haar de eerlooze Theodoric.

[pagina 379]
[p. 379]

Op een avond zat Maria in het stofzand harer kluis neêrgeknield te bidden. Zij bad lang en vurig, zoo lang, zoo vurig, dat haar opgetogen geest, langzamerhand in vervoering gebracht, bijna alsof hij reeds aan de aardsche schors was ontheven, aan den troon van den Almachtige met de engelen het Alleluia had meêgezongen.

- Maria! fluistert zacht eene stem door het loof van den treurwilg, die evenals een overgroote vederbos boven en om de kluis hangt.

- Wie heeft daar gesproken? vraagt het meisje, zonder den starlings naar boven gevestigden blik af te wenden.

- Maria, betooverend meisje, wat ligt gij daar in het stof dier arme kluis te bidden?

- Bidden! wat is het daar schoon rondom dien troon, in het aanschijn van het eeuwig Licht! spreekt zij opgetogen; en beweegloos als een beeld, blijft zij in dezelfde houding zitten.

- Droombeelden, niets anders, herneemt de stem door het gebladert van den treurwilg; droombeelden, Maria, keer weder tot de werkelijkheid, tot het genoegen des levens, de vrijheid, het genot der zinnen; of weet gij niet, bekoorlijke Maria, wat er in het hart van Theodoric omgaat?

- Theodoric? herhaalt het meisje, wie eensklaps, even alsof zij uit een diepen droom ontwaakte, de geestvervoering verlaat; Theodoric, ongelukkige! waarom eerbiedigt gij de bidplaats des Heeren niet? En met eenen gil vlucht de kluizenaarster door het bosch weg.

 

Dikwijls verscheen naderhand de eerlooze verzoeker, dan aan hare kluis, dan bij de zodenbank vóór de kapel, waar de maagd kwam nederknielen om te bidden, dan op hare bedeltochten, en eens op een namiddag, toen zij, bij eene stikkende hitte, vermoeid tegen een boom zat te rusten.

- Maria! sprak hij vleiend.

- Weg van hier! riep de verontwaardigde vrouw opspringend; terug, eerlooze, terug!

- Waarom verstoot gij mij? Waarom verstoot gij zoo halstarrig uw geluk? vroeg de jonge man.

- Ik ken slechts één geluk, een enkel.

- En waar vindt gij dat geluk?

- In mijne nederige kluis.

- Er is een ander, veel grooter geluk.

- Ik heb de gelofte gedaan, geen ander dan dat mijner kluis te beminnen.

- Weet gij wel, dat uw leven in mijne handen is?

- Mijn leven? Dat behoort aan God alleen, antwoordde zij glimlachend, en zij verwijderde zich.

- Schijnheilige! riep Theodoric haar achterna; draag nu ook de verantwoordelijkheid uwer stijfhoofdigheid...... voortaan veracht en haat ik u even diep, als ik u altijd beminde. Dit zeggende, wierp hij een dreigenden blik naar de kluis, daar ginds in de verte, en ging heen.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken