Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 10 (1877-1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.92 MB)

Scans (1279.35 MB)

ebook (29.24 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 10

(1877-1878)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Uit het dagboek van een dokter.

Het was vinnig koud, want het vroor dat het kraakte. Een scherpe noordenwind sneed als het ware de ooren van 't hoofd en maakte neus en vingertoppen gevoelloos. Ik was van mijn zieken bezoek, een uur geleden, thuis gekomen en daar ik geen ernstige patiënten bediende, zette ik mij, in mijn slaaprok en pantoffels gestoken, gemakkelijk bij het gezellige haardvuur neêr, om een pas verschenen geneeskundig werk open te snijden en in te zien.

Niet lang was ik daarmeê bezig, toen de meid mij een briefke bracht van mevrouw de weduwe Van Beek, waarin deze mij beleefd en vriendelijk verzocht voor hare rekening vrouw De Vries te willen bezoeken, die, moeder van een talrijk gezin, een ziekelijk gestel had en, naar mevrouws meening, door den armendokter niet met genoegzame zorg werd behandeld.

Zij verontschuldigde zich, dat zij zóó laat op den dag (het was reeds meer dan negen uur) mijne diensten inriep, maar zij rekende, schreef zij, op mijn bekende bereidwilligheid om te helpen dáár, waar het den armen lijdenden natuurgenoot betrof.

Zij zoude verder voor versterkende middelen zorg dragen en het zou haar zeer aangenaam zijn, wanneer het niet te veel van mij gevraagd was, in den loop van den volgenden dag mijne meening over de zieke en haren toestand te mogen vernemen.

De brief eindigde met de opgaaf van het straatje, waarin ik vrouw De Vries zoude vinden en nog eenige hoofsche woorden en verontschuldigingen.

Hoe aangenaam ik het ook vond bij het koesterend vuur te blijven, toch aarzelde ik niet aan de roepstem van mevrouw Van Beek, tevens die van den plicht gehoor te geven.

Ik verwisselde mijn gemakkelijke slaaprok en pantoffels voor pelsjas en zware laarzen en toog, warm toegestopt, naar het aangeduide straatje, dat in eene der achterbuurten lag.

De felle koude hield ieder binnen, die niet, zoo als ik, noodzakelijk buiten moest zijn; ik ontmoette dan ook niemand dan een jongske van 9 à 10 jaar, op klompen, die met dit drooge weêr nog wel dienst konden doen, maar, naar den klank te oordeelen, zwáár gebersten waren. Van jas of warme muts was geen sprake. Reeds van verre had ik hem, door het licht van een lantaarn, onder welke hij stond, gezien: de beenen gekromd, trappelend van koude, zijn verkleumde vingers trachtende te verwarmen door ze in den mond te houden, zijn dun, o, zoo dun kieltje in den wind fladderend, was hij een beeld der diepste ellende.

Niet zoodra zag de kleine mij aankomen, of hij verliet zijn standplaats en kwam, door koude verkleumd en daardoor gebrekkig gaande, mij te gemoet. Met een zwak en bevend stemmeke bood hij mij een dooske lucifers te koop aan; ‘toe, mijnheerke, koopt u als 't u belieft een dooske, wij zijn zoo arm en hebben den geheelen dag nog niets te eten gehad!’

Ofschoon ik, hoe warm ook toegetakeld, last had van de koude en ik dergelijke koopliê, zoowel groote als kleine, mannelijke zoowel als vrouwelijke meer gezien en hunne op medelijden berekende aanroepingen dikwijls gehoord had, gaven houding, stem en voorkomen van dit jongske zoozeer een geheele lijdensgeschiedenis te kennen, dat ik niet aarzelde even stil te staan om hem een aalmoes toe te reiken. Ik wachtte mij echter wel hem te ondervragen, overtuigd, alsdan een verhaal van allerlei rampen en wederwaardigheden te hooren, en daar ik onmogelijk iedereen kan helpen, meende ik voor hem genoeg gedaan te hebben met het geven van een paar zilverstukskes.

Mijn jas, die ik door in mijn zak te tasten had losgemaakt, weder toeknoopend, vervolgde ik met versnelde schreden mijn weg en dacht niet meer aan het arme jongske.

Er rees namelijk voor mijn geest een zwarigheid op, die de gedachte aan den kleinen luciferskoopman geheel verdrong. Mevrouw Van Beek had mij wel het straatje aangeduid, waarin ik vrouw De Vries zou vinden, maar verzuimd mij het nummer van het huis op te geven, een verzuim, dat het voor mij, die geen armendokter ben en dus deze wijk alléén bij naam ken, zeer lastig maakte. Eindelijk kwam ik in die gezegde straat, die aan beide zijden een twintigtal huiskes lang was en doorsneden werd door vier of vijf dwarsstraatjes. In welk van die veertig huiskes moest ik zijn? Ik ontwaarde niemand, aan wien ik het konde vragen en besloot dus in het herbergje op den hoek navraag te doen.

Dit herbergje was voor die buurt zeer goed verlicht en had, om het nieuwsgierig oog te beletten een blik naar binnen te slaan, voor deur en venster blauw-geschilderde blindekens, waarop in witte letters te lezen stond: ‘Werkmans welvaren, wijn, bier en sterkendrank.’

Er waren geen bezoekers, schoon een paar vuile jenever-glazen op de toonbank bewezen, dat er nog kort geleden dáár waren.

Op het gerucht dat de deur bij het openen maakte, kwam een man in blauwen kiel en zwarte broek gekleed, van uit het woonvertrek achter den winkel. Mij ziende, scheen hij te begrijpen, dat ik niet kwam om met den inhoud van zijn flesschen kennis te maken; hij ging dan ook niet achter, maar vóór de toonbank staan en nam zijn muts bedremmeld af, zonder nochtans iets te zeggen.

[pagina 396]
[p. 396]

‘Vriendje,’ begon ik, ‘zoudt ge me ook kunnen zeggen, waar vrouw De Vries woont?’

De man zag mij strak aan, staarde toen naar den vloer, gedurig mompelend: ‘Vrouw De Vries,... De Vries,...’ en bracht ten laatste zijn rechter wijsvinger aan 't voorhoofd.

‘Wacht,’ sprak hij eensklaps, terwijl hij uitging en op den dorpel bleef staan, naar mij ziende, als om mij uit te noodigen zijn voorbeeld te volgen.

Toen ik buiten naast hem stond vervolgde hij, zijn rechter wijsvinger vóór zich uitstrekkend: ‘Ziet ge dáár dat tweede dwarsstraatje aan uw linkerhand?’

Ik kon in deze slecht verlichte wijk niet zoo dadelijk ‘ja’ zeggen; na echter eenigen tijd in het schemerduister getuurd te hebben, kon ik bevestigend antwoorden.



illustratie
ONZE PREMIEPLAAT ‘OP DE KERMIS,’ NAAR O. EERELMAN.


‘Goed zoo,’ sprak hij: ‘nu, als ge dat voorbij zijt, dan is 't het vierde of vijfde huiske: - heel secuur ben ik er niet van.’

Ik dankte den man en begaf mij in de aangewezen richting, terwijl ik den herbergier nog hoorde roepen: ‘links, het vierde of vijfde huiske, hoor!’

Ik besloot eerst het vierde huiske binnen te gaan, dáár te vragen of ik bij vrouw De Vries was, en mocht ik een ontkennend antwoord ontvangen, het vijfde te betreden, zijnde dàt dan het doel mijner bestemming.

Ik trad binnen en had de vraag: ‘woont hier ook vrouw De Vries?’ op de lippen, toen ik, een

[pagina 397]
[p. 397]


illustratie
DE NIEUWE LEDEN VAN HET BELGISCHE MINISTERIE.
JULES BARA,
minister van Justitie.
SAINCTELETTE,
minister van Openbare Werken.
Generaal RENARD,
minister van Oorlog.
FRÈRE-ORBAN,
minister van Buitenlandsche Zaken, Hoofd van den Ministerraad.
ROLIN-JACQUEMYNS,
minister van Binnenlandsche Zaken.
GRAUX,
minister van Financiën.
VAN HUMBEEK,
minister van Openbaar Onderwijs.


[pagina 398]
[p. 398]

blik slaande in dat vertrek, besloot te blijven of ik àl dan niet terecht was.

Het vertrek was geen vier meters in 't vierkant groot. Het was er koud en ik zag geen schijn van vuur. Op de tafel stond een glaaske, waarin op een weinig olie een nachtpitje brandde. Bij het schijnsel van dat nietig lichtje zag ik een vrouw zitten, net, maar armoedig gekleed en oogenschijnlijk 38 à 40 jaar oud. Hare gelaatstrekken waren regelmatig, doch ingevallen, en hare donkere oogen stonden hol en waren onnatuurlijk groot. Beter gevoed en gekleed zoude die vrouw schoon zijn te noemen, nù echter was zij een levend beeld der diepste ellende. Op haar schoot lag een kindje van 10 à 11 maanden, zóó bleek, zóó roerloos, dat ik bij den eersten oogslag niet kon zeggen of het nog leefde, dan wel reeds dood was. Verder kon ik bij het flauwe licht niets duidelijk onderscheiden. Wèl zag ik, toen mijne oogen een weinig aan het schemerduister waren gewend, een schraagkribbe en een bedstede, maar of één dier twee of wel beide schamele legersteden op dat oogenblik in gebruik waren, kon ik niet met zekerheid bepalen. De vrouw was noch verrast door, noch verlegen met mijne komst, klaarblijkelijk was zij in een staat van gevoelloosheid, waarin men zich over niets verwondert; een toestand, die, wanneer de geest niet is gekrenkt, vaak het gevolg is van naamloos lijden.

‘Goeden avond, moeder, hoe gaat het?’ sprak ik, als ware ik met haar bekend, ofschoon ik haar heden voor het eerst zag.

Zij keek mij met hare groote, donkere oogen strak aan, als scheen zij het gesprokene wèl gehoord, maar niet begrepen te hebben; eindelijk schudde zij treurig het hoofd, zonder nochtans te spreken.

‘Is dat kindje ziek?’ vroeg ik verder: ‘ik ben geneesheer en wil u gaarne helpen.’

Inmiddels was ik tot bij de vrouw genaderd, die, op 't hooren van het woord ‘geneesheer’ eene beweging met haar schoot maakte, waardoor het kind naar mij werd toegekeerd, terwijl zij mij zwijgend, maar met hoop in 't oog aanstaarde.

Ik zocht, doch vond geen polsje, het was zeker, het wicht was stervend.

‘Het kindje is gevaarlijk, zeer gevaarlijk ziek, goede vrouw, ja, ik mag u niet vleien, dat gij het in 't leven zult behouden,’ sprak ik aarzelend.

Geen teeken van verwondering of droefheid, alleen drukte het oog niet meer ‘hoop’ uit.

‘Hebt ge nog meer kinderen?’ waagde ik te vragen.

Toen zij ‘ja’ knikte, vestigde zich haar kwijnende blik zóó smartelijk op mij en vervolgens op de schraagkribbe, dat ik er van ontroerde.

Ik nam het nachtlichtje van de tafel en begaf mij naar de kribbe.

Geheel ontsteld liet ik het licht bijna uit de hand vallen. In die kribbe lag een bleek, doch aanvallig meisje van 3 à 4 jaar gerust te slapen naast haar dood broertje van ongeveer 6 jaar.

Naar allen schijn was het knaapje reeds eeinge uren overleden, het was geheel koud en verstijfd.

Ik had van veel tegenspoed gehoord, vele treffende gevallen van armoede gelezen, doch zulk een maat van ellende had ik mij nooit kunnen voorstellen.

Ik durfde geen verdere vragen doen uit vrees even verpletterende antwoorden, als tot dus verre ontvangen, te zullen hooren.

Eindelijk vroeg ik: ‘Hebt ge geen man?’ en terwijl ik deze vraag deed, wendde ik mij met het lichtje naar de bedstede en zag daarin een man met geelachtige gelaatskleur; zijn zwarte baard, die in langen tijd niet geschoren was, maakte zijn ingevallen wangen nog holler en deed de waskleur er van nog meer uitkomen. Hij lag roerloos en met de oogen gesloten, onder het hoofd een bos sroo, waarover een lap, het lichaam bedekt door een stuk tapijt. Ik voelde zijn pols, die zwak, doch regelmatig sloeg; die man had zeer waarschijnlijk een zware ziekte gehad, was nu herstellende, doch wanneer de ingesluimerde levensgeesten niet werden opgewekt en door versterkende middelen onderhouden, zoude hij aan uitputting bezwijken. Ik behoefde niet te vragen of er iets (hetzij spijs of drank) in huis was om den lijder toe te dienen, er was gebrek aan alles.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken