Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 11 (1878-1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

Scans (1427.77 MB)

ebook (28.28 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 11

(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De hond van Josephine.

(Vervolg en slot.)
II.

Leve de keizer! Er was iets ongeloofelijks geschied: uit de onbeteugelde driften van de bloedigste der revolutiën was het meest onbepaalde despotisme ontstaan. Frankrijk was het middelpunt der beschaafde wereld geworden, en had een middelpunt ontvangen waar die wereld zich voor neêrboog, aan wiens lippen zij hing, bewonderend en hatend tevens. Die man was Napoleon.

Frankrijk noemde hem met fierheid den zijne - de fortuin had hem tot zijn lieveling verkozen, kort geleden had hij de schitterendste overwinningen behaald; - Parijs juichte en jubelde en ging zich op allerlei wijzen te buiten.

Slechts de Tuilerieën, Frankrijks keizerwoning, schenen door een donkere schaduw omhuld. Wel schitterden de zalen van de uniformen en edelgesteenten der hovelingen, wel ratelden door de poorten de prachtigste equipages en werd de etiquette ten strengste in acht genomen, doch er heerschte eene ongewone stilte: een ieder gevoelde dat er een groote gebeurtenis zou plaats hebben. Het gerucht fluisterde den winden een woord toe; deze droegen het verder over stad en land en zoo kwam het gaande weg op elks lippen. Dat woord heette: Scheiding.

In een boudoir, dat de meeste sierlijkheid met den fijnsten smaak vereenigde, zat Frankrijks keizerin: Josephine de Beauharnais; een zwartzijden sleepkleed omvatte hare bevallige gestalte en een diamanten speld was het eenige sieraad dat heur weelderig haar tooide. De weduwe van generaal Beauharnais had niets van hare bekoorlijkheid verloren, doch de uitdrukking van zorgelooze opgeruimdheid, die anders in den regel haar gelaat verhelderde, was op dezen oogenblik er van geweken; hare wangen waren bleek en hare roodgeweende oogen op den grond gericht.

In een zijsalon bevonden zich de hofdames; zij was alleen - alleen met hare gedachten en sombere vermoedens.

Haar hoofd rustte op hare hand en scheen in een diep gepeins verzonken; van tijd tot tijd vertoonde zich een bittere trek om hare lippen, namelijk dan wanneer zij, op het punt van in tranen los te bersten, die met geweld onderdrukte.

Zij werd uit hare mijmering gewekt door een kleinen, grijzen, ruigen hond, die zijne pooten op hare knieën legde en zijne glanzende, zachte oogen op de haren vestigde.

Josephine streelde hem. ‘Mijn goed beestje,’ zegde zij zachtkens, ‘wilt gij mijn trooster zijn? Weet gij niet, dat ook gij, even als uwe meesteres, een voorwerp geworden zijt van Napoleons verkoeling? Gij hebt mij naar den troon vergezeld. gij zult mij ook in de eenzaamheid der verbanning volgen, wanneer hij den moed heeft te uiten wat in het diepste van zijn hart sluimert. En toch, het kan bijna niet; hij weet, dat het mij den dood zou aandoen.’

Zachtkens ruischten de zware gordijnen die het zijsalon van 't boudoir der keizerin scheidden. Hortense, de dochter van Josephine en de gemalin van den broeder haars stiefvaders, de koningin van Holland trad binnen. Ook haar gezicht was bleek en droeg sporen van tranen.

Met eene uitdrukking van de innigste deelneming zag zij op hare keizerlijke moeder neêr. Deze richtte zich op en ging hare dochter te gemoet.

‘Wees welkom, goede Hortense,’ zegde zij met hare zachte welluidende stem; ‘ik ben toch nog niet zoo ongelukkig als ik het noodlot beschuldigde mij gemaakt te hebben. Mijne kinderen mengen hunne tranen met die hunner moeder en daardoor zijn deze minder pijnlijk. Gij hebt geweend, Hortense!’

‘Lieve, beste moeder’ - de beide vrouwen sloten elkander in hare armen - ‘zoo even heeft mij Eugène verzocht om u meê te deelen dat de keizer u alleen wil spreken. Het zal een gewichtig onderhoud zijn. Ieder oogenblik kan hij komen.’

‘Ik weet wat het doel is van zijn bezoek. Ik ken de gevoelens die hem bezielen, al heeft hij die nog zoo goed trachten te verbergen. Nu, Napoleon moge komen. Ik ben voorbereid op een doodelijken dolksteek. Laat de hofdames zich uit het salon verwijderen, opdat niemand getuige zij van ons gesprek.’

‘God moge u bijstaan, moeder; wees sterk en denk dat de kroon u ten minste niet ontnomen kan worden.’

‘Sterk tegenover Napoleon?’ hernam Josephine. ‘Doch ik zal het beproeven. Ga nu heen, want ik hoor de wacht, de keizer verlaat zijne vertrekken.’

In de verte deed zich inderdaad het geroffel van trommen en het geroep der schildwachten hooren. In de voorzaal ontstond een luid gewoel.

Haastig drukte Hortense een kus op het voorhoofd harer keizerlijke moeder en ging daarna langs denzelfden kant heen van waar zij gekomen was

‘Neem Chérie meê,’ riep Josephine haar na. ‘De keizer kan het dier niet uitstaan, en ik wil hem niet noodeloos lastig maken - gauw, ik hoor hem komen.’

Zij bukte zich om den hond op te heffen en hem aan hare dochter over te reiken, doch het dier vluchtte onder een sofa en alle pogingen om hem daar van daan te krijgen waren vergeefs.

In de voorzaal weêrklonk een vaste stap: de keizer naderde.

[pagina 283]
[p. 283]

‘Weg, weg,’ riep Josephine. ‘Napoleon wil hier niemand ontmoeten. Laat Chérie maar zitten, mogelijk houdt hij zich stil en merkt de keizer hem niet op.’

Hortense verwijderde zich, en pas waren de goudlakensche gordijnen weêr vereenigd, toen Napoleon het boudoir zijner gemalin binnen trad.

De beheerscher van den halven aardbol verkeerde blijkbaar in een zekere verlegenheid; zijn voorhoofd was gefronst en zijn marmerbleek gezicht vertrok zich zenuwachtig. Josephine snelde hem te gemoet, doch hij drukte haar niet in zijne armen, zooals hij gewoon was; hij bepaalde zich tot eene koele hoofdbuiging.

‘Ik wensch u ongestoord te spreken, mevrouw,’ zijne stem klonk eenigzins schor. De keizerin boog zich, zeggende: ‘Hortense heeft zoo even de hofdames het salon doen verlaten; wij zijn alleen, sire.’

‘Alleen? En wat hoor ik dan?’

Van onder de sofa liet het hondje een luid gebrom hooren.

‘Vergeef mij, sire, het is Chérie maar, hij wilde niet heengaan; maar het diertje zal u niet storen. Stil, Chérie.’

‘Gij weet dat ik het leelijke beest niet lijden kan en hadt mij zijn aanblik dus kunnen sparen. Voor mij is het een afzichtelijk gedrocht en zoo dikwijls ik het zie, bekruipt mij de lust om het den hals te breken; ik laat het alleen omdat ik weet dat het dier uw gunsteling is.’

Josephine verbleekte. ‘Sire,’ zegde zij op bijna smeekenden toon, ‘doe Chérie toch geen kwaad, als ik u bidden mag; het is immers reeds genoeg dat zijne meesteres zooveel smart gevoelt over....

‘Josephine!’ viel Napoleon haar in de rede, terwijl hij hare hand vatte, ‘Eugène heeft u zeker, gelijk ik hem bevolen heb, medegedeeld, met welk doel ik hier ben gekomen?’

‘Eugène had den moed niet zijne moeder den dolk in het hart te stooten,’ was het antwoord der keizerin.

Napoleon zag somberder dan ooit. ‘Zoo moet ik dan het vermoeden, dat uit uw antwoord spreekt, zelf bestatigen,’ zegde hij op doffen, nauw hoorbaren toon en luide vervolgde hij: ‘Josephine, gij zijt jaren lang mijn alles geweest, mijn trots, mijn geluk; gij waart alleen niet de moeder van mijn zoon.’

Josephine liet een zachten kreet hooren en ijskoud werd de hand die Napoleon nog altijd in de zijne hield.

‘Er is een woord,’ ging Napoleon voort, ‘dat mij niet alleen in mijne droomen voor den geest komt, den glans van al mijne feesten verduistert en mij zelfs in de ure mijner schoonste overwinning vervolgt, maar ook, zich belichamend, als een vreeselijk monster boven Frankrijk zweeft, een vergif, dat mijne aanhangers verzwakt, mijne vijanden kracht en hoop schenkt: ‘toekomst’ heet dat woord. Ik ben de eerste van mijn vorstenhuis en de laatste tevens.

‘Sire,’ bracht Josephine aarzelend in 't midden, ‘Eugène....’

‘Is de zoon mijns harten, doch hij is niet gesproten uit mijn bloed. - Josephine, de Paus heeft zijne toestemming verleend.... mijn rijk eischt gebiedend een erfgenaam.... wij moeten scheiden.’

‘Napoleon!’ riep zij, luid snikkend, terwijl zij haar echtgenoot, die te vergeefs zijne eigene ontroering en den pijnlijken indruk van het oogenblik trachtte te bestrijden, krampachtig om den hals viel.

Als wilde hij, de geweldige, met het lot twist zoeken, hij sloeg met gebalde vuist op de kostbare, met mozaïek ingelegde tafel die binnen zijn bereik stond, terwijl hij uitriep:

‘Ellendig noodlot, moeten wij dan altijd voor uwe macht buigen?’

Het kostbare hout vloog in splinters uiteen, doch op hetzelfde oogenblik deed van onder de sofa een woedend geblaf zich hooren. Chérie, de bulderende stem van Napoleon hoorende, meende dat zijne meesteres bedreigd werd; hij sprong op den keizer toe, en het beenbekleedsel van den overheerscher grijpend, drongen zijne tanden even in het vleesch des grooten overwinnaars.

Napoleon voelde de pijn en eene doodsche bleekheid overtoog zijn gelaat. Met een onduidelijken uitroep van toorn greep hij het dier bij den nek en slingerde het met alle macht tegen den muur. Bewegingloos bleef het liggen, terwijl zijn bloed het witte met gouddraad doorweefde tapijt kleurde.

Josephine stond een poos als aan den grond genageld; haar blik dwaalde beurtelings van den hond naar het strakke gelaat van haar keizerlijken gemaal.

‘Napoleon,’ zegde zij met gesmoorde stem, ‘ongelukkige, uw kwade engel leidde uwe hand; laat mij bij u blijven, om door mijne tranen en gebeden zijne macht te bezweren. Het ongeluk komt over u!’

De Corsicanentrots van Bonaparte bruischte op.

‘Het ongeluk!’ riep hij, ‘ik zal er mede worstelen en al wat mij in mijne vlucht wil tegenhouden, vernietigen als dit schepsel. - Josephine, het kan niet anders, tot weêrziens in den staatsraad.’

Hij keerde zich om en ging heen. Josephine knielde weenend naast het hondje neêr om te onderzoeken of het nog leefde. Op hetzelfde oogenblik wierp het trouwe dier een laatsten oogslag op zijne meesteres en stierf toen, terwijl Frankrijks keizerin beweegloos nederzeeg.

 

Daags daarna werd in den staatsraad Napoleons echtscheiding afgekondigd. Josephine verliet voor altijd Parijs om op het slot Malmaison hare dagen te eindigen. Met haar verdween Bonaparte's gelukkig gesternte, zoo dat de voorzegging der zigeunerin in vervulling ging.

Nog lang na den dood der algemeen geachte vrouwe van Malmaison, toonde men op het slot als eene relikwie een opgezet hondje en verhaalde men dat de gewezen keizerin er menigmaal geruimen tijd in weemoedigen ernst bij bleef verwijlen - het was de hond van Josephine!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken