Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 11 (1878-1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

Scans (1427.77 MB)

ebook (28.28 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 11

(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De gelijkheid in de woestijn.
(Een Turksche parabel.)

I.

Een talrijke karavaan had de schoone stad Caïro verlaten en was op weg naar de woestijn. Naast een derwisch, die op een kameel gezeten was, ging een arme man, gevolgd door een muilezel, die behalve eenige kleinigheden, een kruik vol water droeg.

Niet ver van hen zag men een rijkaard met veel praalvertoon een prachtigen schimmel berijden. Hij was omringd van slaven en lastdieren, welke laatsten beladen waren met een groote hoeveelheid mondbehoeften of wel met paviljoenen, die den Cresus tegen de hitte beschutten.

Na een langen marsch, dien de brandende zon nog vermoeiender had gemaakt, hield de karavaan halt. De slaven van den rijkaard sloegen aanstonds een tent op voor hun meester, die zich op zachte kussens uitstrekte om de keurige spijzen welke hem voorgezet werden, een voor een te proeven.

De arme man legde zich naast zijn muilezel op den grond neder. Hij had niets dan een versleten deken om zich voor den invloed van het weêr te vrijwaren, niets dan een korst brood om zich te voeden en slechts een weinig water om zijn dorst te lesschen. En dezen geringen voorraad moest hij nog met zijn muilezel deelen.

‘Ach,’ zegde hij tot den derwisch met een diepen zucht, ‘wat is God toch onrechtvaardig! Den rijke geeft Hij van alles in overvloed, Hij houdt alle zorgen verre van hem en kwelt hem nooit met den rampspoed en ellende die het deel van den arme zijn!’

‘Mor niet,’ zegde de derwisch, ‘hij alleen is gelukkig die tevreden is met zijn lot.’

II.

Weêr werd de tocht hervat. Doch. o ongeluk! de karavaan verdwaalde in de onmetelijke woestijn... Het was stikheet, er kwam gebrek aan water, de levensmiddelen verminderden merkbaar en, wat de verschrikkelijkheid van dezen toestand niet weinig; verhoogde, niemand kon berekenen wanneer de reis ten einde zou zijn.

De rijkaard, die niet gewoon was zich ontberingen op te leggen en zuinig te leven, had eerlang zijn voorraad verteerd; zijne slaven kwamen van gebrek om en met hen stierven de lastdieren die aan hunne zorgen waren toevertrouwd. De muilezel van den arme onderging hetzelfde lot.

De rijke, zoowel als de arme, moest zijn goed in de woestijn achterlaten; zij namen niets mede dan het weinige water dat zij nog in hunne kruiken hadden en het armzalig overschot hunner levensmiddelen.

‘Is de rijke meer dan gij?.... Bemint God hem meer dan u? Is God onrechtvaardig?’

Dat waren de vragen die de derwisch den arme deed. Deze bewaarde het stilzwijgen.

De rijke echter weeklaagde bitter. De beproeving welke hij te doorstaan had, was te zwaar voor zijne krachten, en reeds daags daarna, tegen het vallen van den avond, viel hij neder, zeggende:

‘Mijn laatste uur heeft geslagen; ik voel dat ik ga sterven, want ik kan niet verder meer.’

Hij was inderdaad door een hevige ziekte aangetast, doch hij stierf niet. Des anderen daags droegen hem de derwisch en de arme om de beurt, want zij hadden medelijden met hem. Maar des avonds zegde de rijke:

‘O, laat mij hier sterven, want ik heb niets meer te eten noch een enkelen droppel water om mijn drooge keel te laven.’

‘Bemint God den rijke meer dan u?’ vroeg de derwisch weêr aan den arme. ‘Is de rijke vrij van de zorgen en lasten des levens?’

En diep beschaamd sloeg de arme zijne oogen neêr.

III.

Toen den volgenden dag het sein tot 't vertrek gegeven werd, was de rijke zoo zwak dat hij niet kon opstaan.

‘Laat mij hier sterven,’ zegde hij tot zijne twee gezellen, ‘en neemt gij, ter belooning voor uwe liefdadigheid, dezen ring van mij aan.... Ach, konde dit kleinood in eenige droppels water veranderen!’

Niettegenstaande hunne krachten ook bijna uitgeput waren, droegen de arme en de derwisch weêr beurtelings den zieke.... Alle drie smeekten zij God vurig, hun ter hulp te komen. En ziet! Op het oogenblik dat de moed hun dreigde te ontzinken, bespeurden zij in de verte eene vruchtbare landstreek, welke de gidsen herkenden als de plaats van waar zij weêr op den rechten weg konden komen.

In dezen oasis was een frissche bron; men vond er palm-, dadel- en vijgeboomen.... O gewis! God had het gebed der pelgrims verhoord, en in heilige ontroering knielden zij dan ook neder om Hem hun dank te betuigen.

De arme en de derwisch brachten den zieke bij de bron; zij laafden zijne drooge keel en hernieuwden zijne krachten door middel van de sappige vruchten.

Toen vroeg weêr de derwisch aan den arme, wiens krachten ook terugkeerden:

‘Wel, zeg mij, is de rijke meer bij God bemind dan gij? Is God onrechtvaardig? Let hij op aanzien en stand?’

En de arme kruiste zijne handen over zijne borst, en het hoofd buigende, zegde hij met de diepste nederigheid:

‘Vergeef, o mijn God! vergeef de onwetendheid van een zwakken sterveling..... Ik erken mijne dwaling en mijne schuld... Neen, God van goedheid, Gij zijt niet onrechtvaardig; Gij zijt de Vader van al uwe kinderen. Allen zijn voor U gelijk, en uiterlijk goed maakt geen verschil bij U.’

‘Voorzeker,’ haastte zich de derwisch er bij te voegen, ‘en alleen door die goederen wel te gebruiken kan men gelukkig en tevreden zijn.’

En beiden gaven den ring terug dien de rijke hun geschonken had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken