Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 11 (1878-1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

Scans (1427.77 MB)

ebook (28.28 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 11

(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De vrouw van oom Jacob.
Uit het Engelsch.

(Vervolg en slot.)
III.

Toen wij des avonds alleen waren, deelde ons mijn vader de redenen meê welke oom Jacob tot zijn huwelijk bewogen hadden.

‘Zij is het eenige kind van Samuel Marten,’ zoo begon hij.

‘Van zijn compagnon?’ vroeg mijne moeder.

‘Ja; toen hij mij dit zegde, werd mij de zaak in eens helder. De oude Marten is een jaar geleden in Indië gestorven en toen is zij naar Europa teruggekomen.’

‘Daarom ziet zij er dan zeker zoo bruin uit,’ meende Netje; ‘ik vind toch, dat zij over 't algemeen zoo iets indiaan-achtigs over zich heeft.’

‘Zij is zeer rijk, en daar Jacob niet wist in wat voor handen zij vallen zou, dacht hij, dat het 't best was, dat hij zelf met haar trouwde, en zij van haar kant zag in, dat zij 't verstandigst deed door zijn voorstel aan te nemen. Jacob heeft zeer edel gehandeld en het is onze plicht haar met de meeste voorkomendheid te bejegenen, hetgeen zij ook ten volle verdient.’

‘Zegde zij iets van hare doofheid, papa?’

‘Neen, kind, en ik heb er ook niet over gesproken. Nu, het ongeluk is ook zoo groot niet. Hij zal er een des te rustiger leven door hebben. Eene vrouwentong..... Kom, kom, Mary, gij weet wel, hoe ik dat bedoel,’ zegde hij, naar mijne moeder ziende.

‘Ik heb niets gezegd, manlief,’ antwoordde mijne moeder.

Inderdaad, zij leidde mijn vader aan een zijden draad, die even sterk als ijzer was.

Na eenige dagen nam tante Janet de gewoonte aan, onmiddellijk na het ontbijt in de kamer te komen, die voor ons, meisjes, in 't bijzonder bestemd was, en er den ganschen voormiddag te blijven. Aanvankelijk bracht haar verschijnen een algemeen stilzwijgen te weeg, want al is iemand nog zoo doof, men kan zich in 't eerst niet losmaken van de gedachte, dat hij althans ten halve hoort wat er gezegd wordt, en tante Janet zag altijd zoo scherp om haar heen, dat wij in hare tegenwoordigheid onmogelijk vrijmoedig konden spreken.

Netje brak 't eerst het ijs en maakte eenige opmerkingen omtrent tante Janet's persoonlijkheid, en toen ik daarbij de arme vrouw nauwlettend gaê sloeg, drong zich steeds sterker de overtuiging aan mij op, dat zij geen woord verstond van 'tgeen wij spraken.

‘Gelooft gij wel, dat ik oprecht veel van haar houd?’ zegde Netje op een morgen, toen mijne moeder ons weêr aanmaande, tante meer oplettendheid te betoonen. ‘Zij is ontwijfelbaar zoo leelijk als een vogelverschrikker, maar ik ben toch vast overtuigd, dat zij een uitnemend goed hart heeft.’

‘Netje, gij moet zoo niet over tante spreken.’ zegde mijne moeder op berispenden toon; ‘wat gaat het u aan, hoe zij er uitziet; zij heeft zelf haar gezicht niet gemaakt.’

‘Dat weet ik wel, moeder-lief; maar ik kan er niets aan doen, dat ik iets zeggen moet, als ik een leelijk mensch zie.’

‘Haar gezicht hindert mij niet,’ zegde Jane, die een natuurlijken afkeer van tante had, ‘maar hare stem is afschuwelijk. Die klinkt precies, als wanneer ge een stuk wasdoek doorscheurt en het water loopt me in den mond bijeen als ik haar hoor spreken.’

Tante Janet zat middelerwijl rustig bij het vuur te breien.

‘Zij kan 't niet helpen, dat zij zoo'n stem heeft,’ zegde mijne moeder: ‘gij moet altijd de goede zijde van anderen trachten te vinden.’

‘Ik geloof, dat zij in 't geheel geene goede zijde heeft.’

Mijne moeder antwoordde niet, maar eenigzins ontstemd de nieuwe bladen vattende die op tafel lagen, begon zij daarin te lezen, terwijl zij tante datgene aanwees, wat zij meende dat haar belang kon inboezemen.

Onderwijl trad Tom binnen.

‘Netje,’ riep hij, ‘zie eens hier; ik heb een groot gat in mijn zak; wilt gij zoo goed zijn het dicht te maken?’

‘Met alle genoegen; maar kom toch wat dichter bij mij en sta stil, want ik heb mij al tweemaal geprikt.’

‘Hoe lang moet ik hier blijven staan?’ vroeg Tom.

‘Zoo lang gij verkiest,’ zegde mijne moeder.

‘Hoe is 't, in 's hemels naam, mogelijk, zulk een levend beeld pleizier aan te doen? Ik zou om geen geld van de wereld een enkelen dag zoo voortdurend met haar in dezelfde kamer willen zitten. Ik geloof, dat ik er waanzinnig van zou worden.’

‘Tom, het verdriet mij, u aldus te hooren spreken,’ zegde mijne moeder. ‘Tante heeft, wel is waar, niet veel innemends, maar zij is toch, daarvan hond ik mij verzekerd, een goede, brave vrouw, die alle achting verdient.’

‘En waarom wel? Omdat zij den ouden man ingepalmd heeft?’

‘Tom,’ zegde Netje, ‘denkt gij, dat tante haar eigen haar of een pruik draagt?’

‘Een pruik natuurlijk,’ antwoordde Tom op beslisten toon.

‘Tom, gij verveelt mij,’ riep mijne moeder; ‘ik verlang, dat gij onmiddellijk de kamer verlaat. Kom, Netje, laat tante eens eenige uwer aquarellen zien. Ik wed, dat zij veel van teekeningen hond.’

‘Zij ziet er ook juist als een kunstrechter uit,’ merkte Jane spottend op.

Netje zette zich een poos later voor de piano en na eenige oogenblikken in 't wilde gespeeld te hebben, zong zij een schotsch volkslied, dat zij over 't geheel zeer verdienstelijk voordroeg. Ik sloeg tante Janet met groote opmerkzaamheid gaê, en dacht, hoeveel de doove vrouw miste doordien zij de schoone akkoorden welke Netje aansloeg niet hooren kon. Toen meende ik eensklaps, dat er als een straal van bezieling over tante Janet's aangezicht vloog; maar 't was slechts voor een oogenblik; daarna nam het gelaat weêr de vroegere uitdrukking van koude onverschilligheid aan.

‘De arme vrouw!’ zegde mijne moeder; ‘ik wou, dat zij deze schoone schotsche liederen kon hooren.’

‘Ik geloof, dat haar die zeer koud zouden laten; mij dunkt niet, dat zij veel zin voor de romantiek moet hebben,’ sprak Jane.

IV.

Twee of drie dagen later kwam mijn vader binnen, toen tante Janet pas bij ons in de kamer was. Toen hij tante zag, wilde hij weêr heen gaan.

‘Wat moet gij hebben, Karel?’ vroeg mijne moeder.

‘Ik wilde u maar zeggen, kindlief, dat Jacob mij zoo even zijn voornemen heeft meêgedeeld van donderdag te vertrekken. Hij begint er ongerust over te worden, dat hij zoo lang van zijn zaken af is geweest.’

‘Janet heeft mij ook van haar vertrek gesproken.’

‘Nu, ik hoop dat gij alles gedaan hebt om haar heur verblijf bij ons aangenaam te maken, dat zij geheel voldaan van ons zal scheiden en ons spoedig weêr zal komen bezoeken. Ik kan nu wel niet zeggen, dat haar gezelschap zoo bijzonder vermakelijk voor mij is, want ik kan niet eens op mijn gemak eten, omdat ik mij bij iederen beet heesch moet schreeuwen, maar dat is nu eenmaal zoo.’

‘Ik heb haar heel gaarne tot gast,’ zegde mijne moeder, toen mijn vader de kamer uit was. ‘Zij is altijd tevreden, en heeft een goed, gevoelig hart.’

De donderdagmorgen brak aan. Oom Jacob was op zijn manier buitengewoon vriendelijk jegens ieder onzer en noodigde in 't bijzonder Netje en mij uit, tante in de stad te komen opzoeken, als zij hun nieuw huis zouden betrokken hebben.

Wij bedankten hem zeer, ofschoon ik niet geloof, dat iemand van ons er aan dacht, van zijne uitnoodiging gebruik te maken. Wij vergezelden tante naar heure kamer om haar bij 't aandoen van haar reistoilet behulpzaam te zijn. Tante zond, toen het aangetrokken was, de meid de kamer uit, omdat zij, gelijk zij zegde, uit beginsel nooit drinkgeld aan de dienstboden gaf.

‘Misschien geeft zij nooit aan iemand iets, als zij er buiten kan,’ merkte Jane op.

‘Daar vergist gij u toch in,’ antwoordde tante Janet, terwijl zij zich snel naar Jane heen keerde. ‘Het is niet uit gierigheid, dat ik nooit drinkgeld geef.’

‘Hoe is 't mogelijk,’ fluisterde Jane mij in 't oor, ‘dat zij mij heeft kunnen verstaan?’

‘Even goed als dat ik andere menschen versta,’ antwoordde tante Janet met de grootste bedaardheid. ‘Vaarwel, Mary,’ vervolgde zij, terwijl zij mijne moeder omarmde. ‘Gij zijt altijd uiterst goed voor mij geweest. Ik heb niet kunnen verwachten, dat gij mij voor een schoonheid zoudt houden, maar gij hebt mijn hart toch recht laten wedervaren, en meer kon ik niet verlangen. Geloof mij, dat ik u allen veel meer lief heb gekregen dan anders het geval zou zijn, nu wij drie weken te samen in den tempel der waarheid geleefd hebben.’

‘Gij zijt dus in 't geheel niet doof?’

Ik weet niet, wat zij antwoordde en wat er verder nog tusschen haar en mijne moeder gesproken werd, want wij gingen, zoo gauw als wij maar konden, de kamer uit en waagden ons zelfs niet buiten toen wij vader en oom Jacob afscheid van elkander hoorden nemen. Wij waren met stomheid geslagen, tot dat Netje eindelijk het stilzwijgen verbrak, zeggende:

‘Nu, wij hebben 't leelijk bij haar bedorven; wat moet zij kwaad op ons zijn!’

‘En waarom?’ vroeg Tom, die toen juist onze kamer binnen trad.

Wij vertelden hem alles.

‘Wel, wat maakt dat uit!’ riep hij uit,

[pagina 387]
[p. 387]

waarna hij door een langdurig gefluit liet blijken, hoezeer hij met de zaak verlegen was.

Hoe mijn vader over het geval dacht, hebben wij nooit gehoord. Hij sprak er nooit over, doch voor zooverre wij hem kenden, konden wij vermoeden, dat hij 't gedrag van tante Janet niet heeft kunnen rechtvaardigen.

‘Dat was een lage streek van tante,’ zegde Jane.

‘Ik kan hare handelwijze ook niet goedkeuren,’ antwoordde mijne moeder, ‘en ik zal er haar dan ook dikwijls over schrijven.’

 

Eenige dagen daarna kregen wij een brief van tante Janet.

‘Gij moet mij mijne list vergeven, Mary,’ schreef zij. ‘Ik erken, dat ik verkeerd, zeer verkeerd zelfs gehandeld heb. Indien gij echter alles wist, dan zoudt gij mij toegeven, dat de verzoeking om u allen te leeren kennen gelijk gij inderdaad zijt, bijzonder sterk voor mij moet geweest zijn. Kom eens spoedig over, dan zal ik u de geschiedenis van mijns vaders tweede vrouw vertellen, die gelukkig vóór hem gestorven is, en dan zult gij zien, welke gegronde redenen ik heb om de gansche wereld te mistrouwen.’

Geen halve week nadien kwam er een brief van oom Jacob.

‘Breng de meisjes meê, als gij komt, Mary,’ schreef hij, ‘en wees niet boos op Janet om de poets die zij u gebakken heeft. Laat vooral Netje niet thuis, die zij in 't bijzonder eene plaats in haar hart gegeven heeft.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken