Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 11 (1878-1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

Scans (1427.77 MB)

ebook (28.28 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 11

(1878-1879)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De bloedwet.

Het is zonderling dat men deze barbaarsche wet bij vele volken aantreft, die overigens volstrekt niet tot elkaar in betrekking staan. De vendetta is niet, zoo als men algemeen denkt, eene plant, welke alleen op het eiland Corsika bloeit; zij schiet eveneens weelderig op aan de kusten van Afrika en in de hooge dalen van Caucasië, bij de Arabieren en de Kabylen, zoowel als bij de Circassische bergbewoners.

Indien een Kabyle vermoord wordt, is het eerste wat de moeder aan haar kind leert: den naam van den moordenaar zijns vaders uit te spreken. Zoodra het kind man is geworden, geeft zij hem een geweer en zegt: ‘Ga uw vader wreken!’

Indien zij slechts eene dochter heeft, vertelt zij aan ieder die het hooren wil, dat zij voor haar kind geen bruidschat verlangt, doch dat de hand harer dochter aan dengene wordt geschonken, die den moordenaar van haar vader doodt.

Op Corsika wordt het bloedig hemd van het slachtoffer bewaard. Van tijd tot tijd laat men de kinderen of de naaste bloedverwanten dit hemd zien om hun haat aan te wakkeren en in hen het verlangen naar wraak levendig te houden. Wanneer de kinderen tot de jaren van verstand gekomen zijn, geeft men hun met zekere plechtigheid het laatste kleed van hun vader. Dit noemt men het bloederfdeel.

Hij, die het zou weigeren, is voor altijd onteerd.

Hetzelfde is het geval in Caucasië.

Wanneer een familielid vermoord is, komen de familie en de vrienden bijeen. Indien er geen directe erfgenaam is, verbinden zij zich onder eede om den moordenaar te vervolgen, totdat hij onder hunne slagen valt. De eer der familie hangt van het vervullen van dien bloedigen plich; af, en allen doen wat zij kunnen om hun slachtoffer te treffen.

Een andere trek van overeenkomst vindt men in Algerië en in Caucasië, namelijk het recht der vrouwen om in de bloedige worstelingen tusschen beide te komen en genade te verleenen aan den ongelukkige, die haar het behoud van zijn leven vraagt.

In het eerste geval behoeven zij zich slechts ongesluierd en met hangende haren tusschen de worstelaars te werpen, en de overwinnaar zal het niet durven wagen zijn vijand den genadeslag toe te brengen. Elke man, wiens leven bedreigd wordt, is onschendbaar, indien hij in de kamer eener vrouw vlucht of met den vinger een harer kleedingstukken aanraakt.

De Kabylische vrouwen zijn zoo fier op het genot van dit voorrecht, dat zij daaraan dikwijls hun eigen wraakgevoel opofferen. Men verhaalt dat eene jonge weduwe, die den strijd harer broeders tegen den moordenaar van haar man bijwoonde, onophoudelijk hare wrekers aanmoedigde om hun slachtoffer goed te treffen. Door haar geschreeuw aangezet, wierpen zij den schuldige eindelijk op den grond en zwaaiden hunne messen, om hem in het hart te treffen. Op dit uiterste oogenblik had de ongelukkige de tegenwoordigheid van geest om den voet der vrouw vast te klemmen en uit te roepen:‘Anaya! ik roep uwe anaya (uwe hulp) in!’

De weduwe bedekte hem met haar sluier en de messen werden weggeworpen.

Behalve deze uitzonderingen toont zich de Kabyle en de Caucasiër onverzoenlijk in het toepassen der bloedwet. Vooral de Caucasiër is daarin aan een wild dier gelijk. Zijn muzelmansche haat jegens de Kristenen is verschrikkelijk. Op het graf van een door een Kristen gedooden broeder plaatst hij een teeken, en dit teeken neemt hij niet weg, alvorens hij dezen dood door dien van een vijand gewroken heeft. Hoevele Russen zijn reeds aan die wraak opgeofferd!

Vooral als hij in zijne familie aangetast, wanneer een zijner bloedverwanten op het slagveld gevallen is, kent zijne woede geen palen meer. Dan breekt hij met alles; zijne vrouw en kinderen zijn zelfs niets meer voor hem. Hij wordt als het ware door het delirium, tremens der wraak bezeten. Hij is een wild dier, een bloeddorstige tijger.

Het volgende feit moge daarvan als een bewijs dienen:

[pagina 388]
[p. 388]

In de hooge dalen die door de Argun besproeid worden, woonde een grijsaard van den stam der Circassiërs.

Hij had twee zonen, die zijne vreugde en zijn geluk waren en die beiden in een gevecht tegen de Russen vielen. Toen men hem dit droevig bericht bracht, lag hij ziek te bed. Oogenblikkelijk stond hij op, nam zijn geweer van den muur, stak den dolk in zijn gordel en verliet in weêrwil der tranen van zijne vrouw de hut.

Op dat oogenblik keerden de Russen van eene expeditie tegen Schamyl terug. De nacht was koud, de soldaten der voorposten zaten rondom een groot vuur, welks vlammen hun somber schijnsel door de boomen wierpen. De oude bergbewoner die spoedig de positie verkend had, kroop op handen en voeten naderbij.



illustratie
de vaandeldrager, naar rembrandt.


Niet ver van het bivak stond een vlierboom, die zeer dik was en tusschen welks takken een man zich gemakkelijk kon verbergen. Hij klauterde naar boven.

De zon begon reeds op te komen, de horizon werd reeds purper, er was geen oogenblik te verliezen. De bergbewoner legt aan en schiet. De commandeerende officier valt dood te midden zijner soldaten, die opspringen en zich verspreiden in de richting, van waar het schot was gevallen. Te vergeefs zochten zij het terrein rond, zij vonden niets.

Eenige uren verliepen. De soldaten zitten weêr

[pagina 389]
[p. 389]

rondom het vuur en velen zijn ingeslapen. Eensklaps knalt een tweede schot. De onderofficier was doodelijk getroffen.

Tegen den avond velt een derde schot den schildwacht, dien men op veertig passen van den vlierboom op post had gezet. Maar ditmaal had den de soldaten gezien van waar het schot kwam. De woedende soldaten wierpen zich op den vreeselijken vijand, sloegen hem, bonden hem aan handen en voeten stevig vast en lieten hem aldus liggen, blootgesteld aan de guurheid van het klimaat.

Den volgenden dag begaf men zich vroeg op weg om den nabij gelegen post te bereiken. De weg was lang en de zon brandend. De tong kleefde aan het verhemelte van den dorst. Gelukkig ontdekte men eene bron, waaraan men zich kon laven. De gevangene vroeg ook om eenige droppels water; men antwoordde hem met schoppen en slagen; een soldaat ging zelfs zoover om hem het gezicht open te krabben.



illustratie
de schrijfles, naar p. seignac.


Bij die beleediging sprong de oude op, als of hij door een adder gebeten was. Zijn gelaat werd paars en blauw, zijne oogen puilden uit hunne kassen, een wit schuim stond op zijne lippen.

Hij wist zich echter te bedwingen en uitte geen enkele klacht.

Eindelijk was de vermoeiende tocht ten einde en kwam men aan een van de talrijke posten die aan de grenzen van het land liggen. Het

[pagina 390]
[p. 390]

was een soort van huis uit planken opgetimmerd. In eene lage kamer bevonden zich vele gevangenen, die ruggelings twee aan twee stevig aan elkaar gebonden waren. Daar werd ook de oude Circassiër in geworpen. Drie schildwachten bewaakten de gevangenen: de een aan de deur der kamer, de twee anderen buiten.

Het detachement kampeerde niet verre van daar in de open lucht. De nacht was aangebroken en de soldaten zaten weêr rondom het reusachtige vuur, welke hitte hen spoedig deed inslapen.

Twee der schildwachten van den post hadden insgelijks eene plaats bij het vuur gezocht. Was hun makker niet voldoende om de gevangenen te bewaken, die zich bijna niet konden bewegen?

De oude Circassiër was er intusschen in gelukt zich te ontdoen van de koorden waarmede hij gekneveld was. Op welke wijze?

Hij had zich eerst naar den muur gerold en daar de koorden, waarmeê hij gebonden was, een voor een tegen een steen doorgezaagd. Welk een geduld, welk eene kracht bij een grijsaard! Hij dacht slechts aan zijne wraak, eene wraak zoo als die de Circassiër alleen kent.

Toen hij vrij was, kroop hij naar de deur en beloerde daar den schildwacht. Op het oogenblik dat deze voorbij de deur liep, greep hij hem bij den strot en neep dezen met zulk eene kracht dicht, dat de oude in minder tijd dan wij noodig hebben om het te zeggen een lijk in zijne handen hield.

Vervolgens nam hij den sabel van zijn slachtoffer en sneed er de koorden van zijne medegevangenen meê door. Te vergeefs wilden zij hun bevrijder met zich voeren. Hij weigerde te vluchten. Hij vond dat de dood zijner beide zonen niet genoegzaam gewroken was. Hij zegde dat de bloedwet haar laatste woord nog niet gesproken had.

Hij kruipt naar de plaats waar de geweren staan. Met het geduld en de behendigheid van een wilde brengt hij ze een voor een naar het huis; vervolgens verzamelt hij steenen, takken en struiken, en stapelt dit alles voor den ingang der deur. Aldus gebarricadeerd en met alle geweren onder zijn bereik opent hij het vuur.

De soldaten springen op en willen naar hunne wapenen grijpen. Zij zijn verdwenen! En toch waren zij gisterenavond nog daar. Dit brengt hen in verwarring en in hun schrik schrijven zij dat alles aan den duivel toe.

De dapperste naderen het huis met den sabel in de vuist, doch de meesten worden neêrgeschoten of trekken vol schrik terug.

De oude Circassiër vuurt zoolang hij kan. Vervolgens stormt hij naar buiten met een dolk gewapend en zwaait daarmeê in het rond zoo als dat een bergbewoner doen kan. Hij wilde zich een doortocht banen, doch plotseling bevond hij zich tegenover een officier, die met versterking aanrukte.

Het was een Georgiër. Een verschrikkelijk gevecht ontstond tusschen de twee Caucasiërs, doch de oude Circassiër valt weldra uitgeput neêr en ontvangt den dood dien hij had gezocht.

Drie dagen later stierf zijn tegenstander aan de bekomen wonden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken