Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Nuttige wenken en opmerkingen over land- en tuinbouw.

Landbouw.

Het bewaren van aardappelen. Het voornaamste punt, waarop men bij die bewaring het oog moet houden, is dit: laat de gerooide aardappelen goed droog worden. De aardappelen toch bevatten zelve zeer veel water, dat zij na de rooiing door verdamping, of zooals men het in sommige streken ook wel noemt, door ‘zweeting’ voor een gedeelte trachten te verliezen. Hierbij komt nog dat het weêr in den rooitijd der late soorten dikwijls zeer regenachtig is, zoodat de aardappelen na de rooiing behalve het water, dat zij zolve bezitten, nog bovendien geheel doorweekt zijn van 't gevallen regenwater. Het grootste deel van dit verzamelde vocht nu moeten zij kwijt raken, vóór men ze in de winterbewaarplaatsen brengt, wil men ze ten minste niet zien rotten. Ik zal er nu wel niet op behoeven te wijzen hoe verkeerd het daarom is, zoo als ik dikwijls zag, dat men de gerooide

[pagina 56]
[p. 56]

knollen rechtstreeks van het veld naar de kelders of knilen brengt. Wat wonder dat hij, die ze zoo behandelt, in den winter en in het voorjaar steen en been klaagt over het bederven zijner aardappelen en hun slechten smaak? Neen, niet alzoo beware men zijne winteraardappelen! Schudt ze vooreerst liever op eene drooge en luchtige plaats, hetzij binnen- of buitenshuis, gedurende eenige dagen neêr, overdek ze voor den invloed van het zonnelicht, dat ze eene groene kleur zou geven en van den smaak berooven zou, met wat stroo of ruigte, zet ze gedurig met eene houten schop om ter bevordering der verdamping en breng ze eerst dan in de bewaarplaatsen, als zij zoo volkomen mogelijk zijn droog geworden. Zorg er nu verder voor dat de aardappelen droog blijven. Houd dus den kelder vrij van vocht, leg den kuil op eene hooge en drooge plaats aan. Maak de hoopen in den kelder niet te groot, geef de kuilen niet te veel diepte, geen te grooten inhoud. Eene laag, gemaakt van steen koolof houtasch, kort gestampte houtskool of gips en gebracht op de plaats in den kelder of op den bodem van den kuil, waarop de aardappelen komen liggen kost weinig en is toch bij uitnemendheid er voor geschikt om ze droog te doen blijven. Ook is het zeer aan te raden laagjes van de genoemde stoffen tusschen de knollen te vlijen of er de openingen meê te vullen. Men houde den kelder vervolgens zoo lang mogelijk luchtig en koel; eerst als de vorst invalt, brenge men hierin verandering. In de kuilen dekke men de aardappelen in het eerst niet te warm: eene laag gaaf en droog stroo er over gelegd en die overdekt met de helft der aarde, welke uit den kuil is gekomen, is vooreerst voldoende. Eerst later, als de vorst zich strenger doet gevoelen, brengt men er de overige aarde overheen en strooit hierover wat ruigte. Zoo de verdamping in de kelders soms mocht blijven voortduren en hieruit dus blijken, dat de aardappelen nog vochtdeelen afscheiden, dan vlijt men er een laagje stroo overheen om dien waterdamp op te vangen. Is het stroo nat geworden, dan verwijdere men het om het door versch te vervangen zoolang tot de verdamping is geëindigd. Doet men dit niet, dan verdikt zich die waterdamp tot water in de bovenste lagen der aardappelen; deze worden hiervan nat en gaan zeer licht rotten. Wanneer de winteraardappelen op deze manier worden behandeld, blijven ze volkomen gaaf en behouden zoo lang hun smaak tot zij in het vroege voorjaar hunne bewaarplaatsen moeten verlaten. Hierop en op de verdere bewaring tot den zomer kom ik in februari terug.



illustratie
paviljoen-waterval in cement.


Groenteteelt.

Late andijvie. Het gebeurt niet zelden dat menschen, die voor eigen gebruik groenten telen, sommige soorten te vroeg, andere te laat zaaien. Inzonderheid is dit het geval met het zaaien van andijvie. Het gevolg dezer verkeerde zaaiingen is, dat de eersten hunne planten alle zaadstengels zien maken, als de tijd van bleeking daar is en dat de laatsten in dezen tijd van het jaar volop andijvie hebben maar te klein van stuk om die planten op de gewone wijze, welke ik vroeger behandelde, te kunnen bleeken. Men laat dan ook die late andijvieplanten maar gewoonlijk aan hun lot over en lang duurt het in den regel nooit of de nachtvorsten van november hebben ze totaal vernield. Er bestaat echter een zeer eenvoudig middel om deze andijvieplanten, hoe klein ze ook mogen wezen, zonder opbinding niet alleen volkomen te bleeken, maar ze ook tevens voor den vorst te beschermen. Dit eenvoudige middel is het volgende: Zoodra de eerste nachtvorsten zich doen gevoelen, verzamelt men de grootste en gaafste blaêren van koolsoorten. Het is onverschillig van welke koolsoort de blaêren zijn: blaêren van savooikool zijn even goed als die van witte- of roodekool. Het komt er slechts op aan, dat die blaêren groot genoeg zijn om de andijvieplanten te bedekken. Op het midden van den dag nu legt men bij droog weêr over elke andijvieplant een dergelijk blad, dat haar geheel overdekt. Men strooit vervolgens over de met blaêren overdekte planten aarde en dit wel zoolang tot het bed, waarop de andijvie staat, het aanzien heeft van met molshoopen belegd te zijn. Na verloop van eenige dagen is de aldus behandelde andijvie geheel geel geworden en voor de keuken geschikt, terwijl de overdekking beschadiging door den vorst onmogelijk maakt. Is men voorzien van dakpannen, dan kan deze bewerking ook hiermeê geschieden, zoo men soms geene koolblaêren kan machtig worden. Hoe platter de andijvieplanten zich over de aarde uitspreiden, hoe beter dat de bewerking gelukt; spichtig opgeschoten planten laten zich op deze wijze minder goed behandelen, wijl zij licht breken bij de overdekking en later, als gevolg dier kneuzing, gaan rotten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken