Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De Diamant en zijne bewerking.

I.
De diamant.

Wat is het daerw' ons Geld soo dertel aan vermallen?
Niet als de klaerste steen, of 't hardste glas van allen.

Dat is zeker eene korte beschrijving, die onze Huygens (de dichter, wel te verstaan) van den diamant geeft, en men kan niet zeggen dat ze geheel onwaar is, vooral als men bedenkt dat ze van een dichter komt. Dichters toch hebben al wonderlijke dingen van diamanten verteld; sommigen beweerden dat de hemel er meê bezaaid was, anderen wilden dat de dauw de bloemen met diamanten sierde, die dan voorzeker van het zuiverste water waren, weêr anderen hielden vol dat ze door jonge meisjes geweend werden; en zoo zouden wij een aantal dichtorakels betreffende den diamant kunnen aanhalen, het eene al dichterlijker dan het andere.

Een oude diamantslijper gaf eens op de vraag, wat eigenlijk een diamant was, ten antwoord: water en vuur, en zoo als wij later zien zullen, had de man niet geheel ongelijk. Voor het oogenblik echter willen wij eene duidelijker en meer wetenschappelijke omschrijving, die wij, aan de hand van lieden, die het weten kunnen, dan ook zullen trachten te geven.

‘Diamant,’ zegt professor Baumhauer, ‘gewoonlijk onder de edelgesteenten gerangschikt, is niet anders dan zuivere koolstof.’

Het kostelijkste en schoonste edelgesteente, dat de mensch ooit uit den schoot der aarde heeft opgegraven, is alzoo in wezen niets anders dan de stof, waaruit onze schrijfpotlooden vervaardigd worden, niets anders dan het gewone roetzwart, dat zich uit eene slecht brandende vlam afzet, de zelfde stof, die men ook aantreft in zwartsel steenkolen en cokes, de zelfde stof eindelijk, die in verbinding met een aantal andere stoffen alles helpt samenstellen, wat op aarde leeft.

Het kost geen groote moeite, dit aan te toonen; want men hoeft daartoe slechts een diamant te verbranden - voorzeker eene kostbare proef, die niet ieder onzer van zin zal zijn te nemen. Newton beproefde het 't eerst en ontdekte dat diamanten zoo goed verbranden als eenvoudige steenkolen. Na hem waagde in 1694 de Florentijnsche Academie er een diamant aan, dien zij in het brandpunt van een grooten brandspiegel liet verbranden, en nadat Macquer, Lavoisier, Davy en andere natuurkundigen die proef herhaalden, is het overtuigend bewezen, dat diamant, zoo als vele andere schitterende zaken in deze wereld, niets anders is dan kool.

Maar wanneer dan de diamant uit eene stof bestaat, die zoo algemeen en in zulke massa in de natuur wordt aangetroffen, van waar dan zijn groote kostbaarheid?

Die kostbaarheid komt alleen hier vandaan, dat de mensch wel een diamant tot gewone koolstof kan maken, maar uit al de koolstof ter wereld geen enkelen diamant fabriceeren kan. Dat is eene kunst, waarvan de natuur het geheim tot nog toe voor zich heeft gehouden. Even als alle pogingen der alchimisten nooit tot een resultaat geleid hebben, evenzoo is het tot heden geen enkelen geleerden diamantenliefhebber gelukt, uit steenkolen of roetzwart diamanten te verkrijgen.

De natuur heeft zich niet alleen het monopolie van de diamantenvervaardiging voorbehouden, maar zij gaat daarenboven met hare productie allesbehalve kwistig te werk. Slechts weinige bevoorrechte landen, zoo als Centraal-Azië, Borneo, Siberië, Brazilië en sedert 1870 ook de Kaap de Goede Hoop heeft zij uitgekozen om er hare werkplaatsen te vestigen, die uit verweerde oude gebergten of ijzerhoudend zand en steengruis bestaan.

Daar treft men, dikwijls met eene saêmgebakken aardkorst van latere formatie omgeven, dikwijls ingesloten in een zeer kwartshoudend glimmen-

[pagina 179]
[p. 179]

schilfer, den diamant aan, zoo als de natuur ze aflevert, en er behoort al een zeer geoefend oog toe om in de doffe glanslooze lichaamkens, soms kleiner dan een speldeknop, en die dikwijls diep in de brokken van het moedergesteente zitten, de edelgesteenten te herkennen, die eenmaal op de borst, aan den vinger of in de ooren van aanzienlijke dames zullen schitteren. Het grootste deel toch van hetgeen de diamantmijnen opleveren, bestaat uit zeer kleine diamanten, of wel gekleurde of wel onregelmatig gevormde, allen daarenboven door hunne ruwheid onkenbaar. Maar zelden heeft de diamantzoeker de buitenkans een grooten, kristalhelderen en regelmatig gevormden diamant te vinden; hij is reeds blij als de gevonden steen een dier drie eigenschappen bezit.

Daar de diamant een kristal is, komt hij slechts in bepaalde hoekige vormen voor, die meer of minder volkomen gekristalliseerd zijn. Die grondvormen zijn de regelmatige octaëder of het achtvlak (fig. 1) en de dodecaëder of het regelmatig twaalfvlak (fig. 2), bij den werkman respectievelijk onder den eenvoudigen naam van tweepunt en vierpunt aangeduid.



illustratie
Fig. 1.




illustratie
Fig. 2.


Niet altijd zijn die vormen zuiver; integendeel, even als bij andere kristallen komen ook bij de kristallisatie van den diamant herhaalde afwijkingen voor, en is de vorm soms geheel onregelmatig, in welk geval hij voor de bewerking ongeschikt is. Dikwijls komen ook in de steenen zwarte of roode vlekken voor, waarvan de eerste bij den werkman onder den naam van zwarte greinen, de laatste onder dien van roode lappen bekend staan. Ook bersten of ledige holten worden soms in de diamanten aangetroffen, en die defecten respectievelijk met den naam van glessen en blazen bestempeld.

Is de diamant volkomen zuiver gekristalliseerd en van grooten of middelbaren om vang, dan heet hij een steen van het eerste water; maar daar in den regel de mijnen slechts diamanten van het tweede en derde water voortbrengen, is zulk een steen een hooge zeldzaamheid.

De zeldzaamheid der diamanten is voorzeker wel eene der grootste oorzaken van hunne kostbaarheid, maar hun glans draagt daartoe niet minder bij. De diamantglans toch overtreft de schittering van alle andere edelgesteenten; er is geen enkel kunst- of natuurproduct, dat in dit opzicht met den diamant kan wedieveren. Vooral bij kunstlicht spreidt hij, ten gevolge van zijn lichtbrekend vermogen, een oogverblindenden luister ten toon en doet hij alle kleuren van het prisma in bonte mengeling dooreen tintelen. Dat fonkelend kleurenspel, die onbeschrijfelijke gloed heet het vuur van den diamant, en als men zich herinnert, wat hierboven van zijn water gezegd is, zal men den diamantslijper, die water en vuur als de bestanddeelen van den diamant opgaf, niet ten eenenmale voor een leugenaar uitmaken.

Eene andere eigenschap van den diamant is zijne buitengewone hardheid, die hem zijn griekschen naam adamas (ontembaar), waarvan ons woord diamant is afgeleid, bezorgd heeft. Die hardheid maakt hem geschikt om alle andere harde lichamen, ook het fijnst geharde staal, te bekrassen, glas te snijden en bij het graveeren op edelgesteenten van dienst te zijn; maar zij belet tevens, dat de diamant met iets anders dan diamant bewerkt kan worden.

Alvorens wij tot die bewerking overgaan, dienen wij nog een woordje te zeggen van eene bijzondere soort van diamant, die onder den naam van carbon bekend is en tot heden alleen in Brazilië wordt aangetroffen. De carbon is nog harder dan de eigenlijke diamant, doch niet doorzichtig, zwartachtig grauw van kleur en zonder bepaalde vormen. Hij wordt niet bewerkt, maar evenals de geheel onregelmatig gevormde eigenlijke diamanten tot een poeier gestooten, boord genoemd, en als zoodanig door de werklieden bij het diamantslijpen aangewend. In den laatsten tijd echter heeft men den carbon ook tot andere doeleinden leeren aanwenden, zooals tot de vervaardiging van beitels voor metaaldraaiers, tot het graveeren op edelgesteenten, het rayeeren van molensteenen en het boren van gaten in harde steenmassa's.

Gaan wij na deze korte bespreking van den diamant en zijne eigenschappen tot zijne bewerking over, en nemen wij daartoe een kijkje in de vermaarde diamantslijperij van den heer Martin Coster te Amsterdam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken