Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het Drankverbruik onzer Vaderen.

V.

Een der treurigste gevolgen van het drankmisbruik onzer dagen is voorzeker het schrikbarend toenemen van het buiten huis leven, die de maatschappij, welke in het huisgezin haar sterksten grondslag vindt, met den dag ondermijnt. Tegen over dat meer en meer veid winnend herberg- en koffiehuisloopen roemt men gewoonlijk de huiselijkheid onzer vaderen, en terecht; want wij gelooven in ernst dat de Nederlanders van voor een paar eeuwen veel huiselijker waren dan wij. De talrijke familiefeesten, die men in den kring van vrienden en magen vierde, - al nam men dien kring ook wat te ruim om van den ‘huiselijken kring’ te kunnen spreken - schijnen er althans voor te pleiten.

Na de feesten en feestjes, die betrekking hadden op het vrijen en trouwen, en die, van het groenmaken af tot de navreugd?oe, een geheelen cyclus van festiviteiten vormden, had men de kinderbieren met het begankenismaal, het doopmaal, de tand-, eerste-jaar- en speenmalen; vervolgens de verjaar- of naamdagen, de koperen, zilveren en gouden bruiloften, en eindelijk de begrafenis-, lijk- en troostmalen.

Men zou zich echter vergissen, zoo men meende dat al die huiselijke feestvieringen de uithuizigheid uitsloten; want tegen over al die plechtigheden, welke van het genoeglijk familieleven onzer vaderen getuigen, staan ten minste even zoo veel feesten, die buitenshuis gevierd werden.

Reeds de eerste dag van het jaar was van ouds een dronkemansdag, waarbij het vooral op de straat zeer luidruchtig toeging, dank zij de gewoonte om ‘'t Nieuwejaar te singen ofte spelen bij der straten ende voor der goede luyden deuren.’ Nauwelijks was die vreugde achter den rug, of men had Driekoningendag, Koperen Maandag (Koppermaandag) en Blikken Dinsdag, waarop dan weêr spoedig de vastenavond plezieren volgde; want al had men in het noorden met het oude geloof ook het vastengebod afgeschud, de vroolijkheid van den vastenavond had men wel willen behouden, even als men de overige wereldsche feesten, aan vroegere kerkelijke plechtigheden verbonden, met toenemende luidruchtigheid bleef vieren.

De predikanten mochten daartegen inbrengen wat zij wilden; de veel gebruikte Voetiaansche catechismus mocht de vraag: ‘Behooren alle vrome ende Godtsalige christenen haer selven van zoodanige feesten der papisten te onthouden?’ met ja beantwoorden; de oude vaderlandsche vierdagen bleven in zwang en werden telkens het voorwendsel tot drinken en plezier maken.

Maar we zijn de rij der feesten nog niet ten einde; na de ‘vastelavondpret’ kwam de Paasch- vreugde; de luidruchtige feestelijkheden van den Meiboom en de Pinksterbloem openden dan den zomer met zijne kermissen, landjuweelen, schutters- en gildefeesten, terwijl St.-Maarten en Sinterklaas het jaar sloten.

Bij zulk een overvloed van dagen van uitspanning, die altijd tot dronkemanspartijen leidden, zou men zich allicht verbeelden, dat er althans op gewone tijden eenige ingetogenheid zou geheerscht hebben. Het tegendeel blijkt echter uit de veelvuldige predikaties tegen het herberg loopen in het algemeen en de ontheiliging van den zondag in het bijzonder.

‘Zij houden den dagh des Heeren ende andere verordonneerde preeckdagen,’ aldus klaagt een Protestantsche predikant uit dien tijd, ‘gelyck de heidenen de feestdagen van het vuylste gespuys van hare góden. Men gaat 's morgens in de kereke, onder de namiddaegsche predicatie begeven sy haer tot kaetsen, balslaen, kloot- werpen, kaertspelen, ende tot diergelycke ydele en quade exercitie, ende 's avonts in de herberge. Daer gaet 't veeltje, daer hoort men gesangen uyt Sodom, ende niet uyt Zion, vleeschelyck ende niet geestelyck, ter eere van Bacchus ende Venus, tot vermaeck van het vleesch, de werelt ende den duyvel, en maecken alzoo een vreugde, waerdoor dat God wordt vertoornt ende waerop dat de duyvel danst.’

‘Wat is er al menigeen,’ zoo verzucht een ander, ‘die liever in ‘ttaphuys als in de kerek sit! Och! hij kent dat geestelick wijnhuis niet, die dranek is hem te schrael; hij is liever daer men de beste wijn en 't verste bier verkoopt; hij hoort liever de fioel in de herbergh als de harpe Davids; het gesnater van die spotachtige tafelbroers als de stem van den predikant. Wanneer vindt men doelen, herbergen en andere scholen des duyvels voller als op de sondagh? Dan krielen se als een kouw vol gevogelte, als of ‘teen lichte saecke waer. Zoo vindt men't in steden en dorpen.... T heeft Godt uyt den hemel verdroten, syn dagh tot een buyck- en drinekdagh misbruyckt te sien.’

En waar geene vermaningen hielpen, beproefde men het met bedreigingen, zoo als de volgende:

[pagina 387]
[p. 387]

‘Hoort eens, dronckaerts, seght mij, soo gij gaende na de herbergh, wist dat uw wedervaren sonde, na wel gedroncken te hebben, niet water of melck alleen, maar bier en wijn, na uw lust, ‘tgeen de overste van 't heyrleger des konincks Jabins gebeurde van Jaël, dat de duyvel u een doodelicke nagel door het hooft soude boren, soudt gij niet van soo een gelagh schouw zijn, daer gij sulck een dreygend onheil voorsaeght? Soo gij wist dat de dood in de pot was, soudt gij se met sulcken smaeck, als leckende na den laetsten druppel, kunnen uytdrincken?’

Noch vermaningen, noch bedreigingen schijnen echter iets tegen die algemeene losbandigheid te hebben kunnen uitrichten, evenmin als de stedelijke bepalingen op het openen en sluiten der taveernen en de boeten en lijfstraffen op de dronkenschap. Volgens Schotel althans was bepaaldelijk in de XVIIde eeuw het kroegloopen en dobbelen meer dan buitensporig. Ja, hij aarzelt niet er bij te voegen: Wij kennen geen tijdvak in ons volksbestaan, waarin onze natie en bepaaldelijk de jeugd zoo aan den drank en het spel was verslaafd.’

En onder de jeugd heeft men hier niet alleen de volwassen jongelingen te verstaan, maar zelfs schoolknapen, die de schoolbank met de bierbank verwisselden, blijkens de volgende dichterlijke klacht:

 
Is de schole afgeloopen,
 
Is de jonge uit de kooy,
 
Dan naer buyten om te stroopen,
 
Of te rollen in het hooy,
 
Dan aen 't smijten en het smeren,
 
Dan aen 't dobblen en de caert,
 
Dan aen 't suypen en het teeren,
 
En het johlen met de waert.

Wat echter de uithuizigheid een grooten stap vooruit bracht tot den vorm, waaronder wij ze thans kennen, was - vreemd genoeg - het in gebruik komen van koffie en thee op het einde der XVIIde eeuw; en wat nog opmerkelijker is, ook in dezen was de vrouw - met uw welnemen, goedgunstige lezeres! - de oude Eva, waardoor de zonde (hier van het leven buiten'shuis) in de wereld kwam. De vrouwen maakten het zich allengs tot eene gewoonte, gezamenlijk zoogenaamde theesaletten te houden, waarop zij zich onder het genot van een twintig a veertig kopjes thee met kwaadspreken en dergelijke vrouwelijke bezigheden amuseerden.

 
Men nood malkander op een theetje, die voort met geselschappen werdt gedronken.
 
Vraagen de mans, vrouw waar ben je geweest, daar een theetje werd geschonken.

Gewoonlijk wachtten echter de mans de thuiskomst hunner vrouw niet af, om die vraag te doen; maar zochten, als zij den huiselijken haard verlaten vonden, hun troost in de toen in voege komende koffiehuizen en tabakscollegiën. Waar de vader om die reden de deur uitliep, bleven de zoons natuurlijk niet op het huis passen, en - wat dient er meer gezeid? Het plezierig huiselijk samenzijn was gedaan, ‘de oude eenvoudigheid week voor hoovaardij, de hoovaardij huwde met spilzucht, de standen begonnen zich te vermengen, daar 't geld tegen hoogheid werd opgewogen, de religie verslapte, de gehoorsaemheyt der kinderen aan Godes gebot en de eerbiet voor de ouders en kerkelijke en wereldlijke regenten nam meer en meer af.’

Met deze woorden, die ons eensklaps van het verleden naar het tegenwoordige overbrengen, daar zij met het oog op onze dagen geschreven schijnen, kunnen wij gevoeglijk onze beschouwingen over het drankverbruik onzer vaderen eindigen. Wij meenen voldoende te hebben aangetoond, wat wij in ons eerste kapittel beweerden, dat namelijk in ‘den goeden ouden tijd’ het drankmisbruik minstens even ernstig, zoo niet erger was dan tegenwoordig. En na bovenstaande regelen bij ons laatste argument voor die stelling te pas gebracht te hebben, zouden wij geneigd zijn ze hier nogmaals te laten volgen als eene waarschuwing tegen de uithuizigheid, die plaag onzer hedendaagsche maatschappij.

Jan Rombout.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken