Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]

[Nummer 5]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

VII.
Oorlog.

Toen Richard na zijn nachtelijk avontuur te huis kwam en zijn vader verhaalde wat hem op het kasteel Raglan wedervaren was, kon deze zijne verontwaardiging niet bedwingen en berstte in scheldwoorden tegen den graaf los; want de partijzucht deed hem in het onbeschaamd gedrag van den wachter een gevolg van den geest van diens meester zien.

Zoodra zij den volgenden morgen ontbeten hadden, leidde hij zijn zoon naar eene kamer onder het dak en toonde hem daar een overvloedigen voorraad van allerlei wapenen, welke in dien tijd gebruikelijk waren, en die hij met het oog op de uitbersting van den oorlog, waarvan thans het gerucht liep, sedert jaren verzameld had. Waarschijnlijk was het ook uit voorzorg tegen dezen tijd, dien hij lang had voorzien, dat hij zelf de opvoeding van zijn zoon had willen leiden en hem vooral tot den wapenhandel en alle mannelijke uitspanningen, als jagen, rijden, worstelen, had aangemoedigd.

Het overige van den morgen bracht Richard door met zich een helm en borst-, arm- en dijstukken voor eene wapenrusting uit te kiezen. Vervolgens gaf hij den kleermaker van het dorp last een wammes van dik, sterk en toch zacht en buigzaam leêr te maken om onder zijn harnas te dragen.



illustratie
HET BETOOVERDE KASTEEL. - Het overige van den morgen bracht Richard door met zich een helm en borst-, arm- en dijstukken voor eene wapenrusting uit te kiezen.


[pagina 34]
[p. 34]

Daarna volgde de uitrusting van Lady, en die van de twintig mannen, die zijn vader hem uit zijn onderhoorigen dacht meê te geven, en voor welke hij reeds ruimschoots kleeding en wapenen in voorraad had.

Met al die bemoeiingen hadden de oude en de jonge Heywood het zeer druk, te meer daar de trouwe Stopchase, die anders bij dergelijke werkzaamheden de meeste bedrijvigheid aan den dag legde, ten gevolge van zijn val, niet zoo veel als anders doen kon. Deze schreef het dan ook aan den invloed des duivels toe, dat hij juist thans, nu zijn hulp en raadgevingen het minst gemist konden worden, ongeschikt tot het werk gemaakt was.

Inmiddels verliep de eene week, ja de eene maand na de andere, zonder dat Richard Dorothy te zien kreeg, al vertoonde hij zich ook nog zoo dikwijls aan hare woning onder voorwendsel van naar den toestand harer moeder te komen vernemen. Slechts eene enkele maal liet zij zich zien en dat was nog slechts om hem te zeggen, dat hij niet verwachten moest haar in het vervolg te zullen spreken.

‘Ik wil ronduit spreken, Richard,’ had zij er bij gevoegd, ‘en u eerlijk zeggen dat, al liet de ziekte mijner moeder er mij ook den tijd en den lust toe, ik toch niet genegen zou zijn den omgang met u voort te zetten; onze wegen loopen zoover uit een, dat ik u thans, nu wij elkander nog hooren en spreken kunnen, voor goed vaarwel moet zeggen.’

Er lag geene verstoordheid, alleen eene koele treurigheid in haar toon, terwijl hare houding zoo statig was als sprak zij met iemand met wien zij nooit op vertrouwelijken voet had gestaan. Maar die treurigheid schreef Richard aan de ziekte harer moeder en volstrekt niet aan de veranderde verhouding tusschen hen beiden toe.

‘Ik vertrouw toch, juffer Dorothy,’ zegde hij eenigszins bitter, ‘dat gij wel zoo billijk zult zijn om te gelooven dat ik met een goed geweten doe wat ik doe. Na al hetgeen er tusschen ons is voorgevallen, verlang ik niet meer.’

‘Wat zou de beste der menschen nog meer kunnen verlangen?’

‘Ik, die in 't geheel geene aanspraak maak tot dezulken gerekend te worden....’

‘Het doet mij genoegen dit te weten,’ wierp Dorothy er tusschen.

‘.... durf toch nog hopen, dat een scherper en vriendelijker oog dan het uwe een goed geweten ten grondslag zal zien liggen aan die handelingen, welke gij, Dorothy, ongetwijfeld sterk veroordeelt.’

Was dit de knaap, dien zij om zijne oppervlakkigheid veracht had?

‘Uw geweten dreef u zeker om mijn neef Rowland de knie te verbrijzelen?’ vroeg zij.

Richard zweeg een oogenblik. Die steek was te wreed.

‘Aarzel niet het te zeggen, als dat uwe overtuiging is,’ voegde zij er bij.

‘Neen,’ antwoordde Richard. ‘Ik vertrouw dat het niet zulk eene ernstige zaak is, als gij zegt. Maar hoe het zij, niet mijn geweten, maar nijd en toorn dreven mij tot die afkeurenswaardige daad.’

‘Zaagt gij de zaak op dat tijdstip aldus in?’

‘Neen, zeker niet; anders zou ik nu niet schuldig zijn aan iets, waarover ik thans een ernstig leedwezen gevoel.’

‘Dan zal misschien de dag komen, waarop gij, terugziende op hetgeen gij thans doet, ook daarover hetzelfde leedwezen zult gevoelen. - God geve het!’ voegde zij er met een zucht bij.

Dit zeggende, reikte zij hem hare hand tot afscheid.

‘God richte tusschen u en mij, Dorothy!’ zegde Richard plechtig, terwijl hij hare hand drukte.

Zij trok hare hand terug en verliet de kamer. Een oogenblik stond hij op de deur te staren, waardoor zij verdwenen was, als kon hij zich nog niet voorstellen, dat zij voor goed was heengegaan. Maar weldra kwam hij tot het besef dat Dorothy wezenlijk en onherroepelijk met hem gebroken had, en de smart onderdrukkende, die hem van het hart naar de keel drong, verliet hij het huis, ijlde de overlommerde laan uit, die naar den zonnewijzer voerde, wierp zich daar in het gras onder de taxis-haag, weende en verlangde naar den oorlog.

Maar het was nog ver van den oorlog af. De herfst kwijnde weg en maakte voor den winter plaats. Regenbuien kwamen neêr over de stoppelvelden, en het roodbonte vee waadde door het slijk naar en van de weide; de hemel werd bleek en waterig en de aarde werd dor en kaal; de winden werden scherp en schenen norsch; de beekjes stroomden schuimend naar de rivieren en de rivieren rolden bruisend naar den oceaan. Vervolgens droogde de aarde een weinig op en de vorst kwam en maakte ze hard; de sneeuw viel en bleef liggen, smolt weg en kwam weêr terug. Maar juist uit dien dooden winter herleefde weêr de nieuwe lente.

En gedurende al dien tijd hoorde men geruchten omtrent den naderenden oorlog, en de menschen werden van alle kanten hardvochtiger en meer besloten tot den strijd - eenigen uit zelfstandige meening, anderen uit partijgeest, weêr anderen uit vooroordeel, afkeer en verbittering, velen uit plichtbesef, dat echter ook hier en daar min of meer met zucht tot voordeel of andere bijbedoelingen vermengd was. Allen waren in angstige verwachting van de uitbersting, die elk oogenblik kon plaats hebben. Bij elk nieuw gerucht vroeg men zich af of dit al het eerste gerommel van den donder was, of slechts het ratelen van de wielen der regeering.

Den bewoners van Raglan scheen het intusschen een onheilspellend teeken toe, toen in november de tijding kwam dat het parlement het huis van den graaf van Worcester te Londen met eene wacht omringd en doorzocht had, om te zien of het geene personen herbergde, verdacht van hoog verraad - lord Herbert ongetwijfeld op de eerste plaats, daar diens godsdienstige overtuiging en moedig, onafhankelijk karakter hem al aanstonds als een vurig verdediger van zijn koning aanwezen.

Daarop volgde de tijding dat de katholieken in Ierland de wapenen voor den koning hadden aangegord.

Richard hield zijne wapenrusting al vast blinkend, dresseerde zijne merrie, oefende zich zelven en zijn paard, las en sprak met zijn vader en wachtte soms met, soms zonder geduld den loop der gebeurtenissen af.

Ten laatste, in het vroege voorjaar, nam de koning de wijk naar York, waar zich eene lijfwacht van edellieden uit den omtrek om hem schaarde. Richard zag zijne karabijn en zijne pistolen na.

In april sloot de stad Hull hare poorten voor den koning, die ze wilde binnen trekken, en Karel I verklaarde terecht haar gouverneur voor een verrader. Het parlement noemde op zijne beurt deze verklaring eene inbreuk op zijne rechten. Richard schafte zich een nieuwen gordel aan.

De zomer ging in allerlei geschillen tusschen koning en parlement voorbij, tot eindelijk het parlement door Essex de stad Portsmouth deed belegeren, waarna de koning Essex voor een verrader verklaarde en het parlement die verklaring een schimpschrift noemde. Richard liet zijne merrie opnieuw beslaan.

Op zekeren dag in augustus werd de koninklijke standaard met het opschrift: Geef den keizer wat des keizers is, te Nottingham ontplooid. Richard besteeg zijne merrie, nam afscheid van zijn vader en vertrok met Stopchase en negentien andere mannen, allen degelijk uitgerust, om het parlement, in den persoon van graaf Essen, zijne diensten te gaan aanbieden. Met die handeling had hij dus feitelijk de partij der opstandelingen gekozen en zijn wettigen koning den oorlog verklaard.

VIII.
Dorothy's toevluchtsoord.

Tegen het einde van den zomer begonnen lady Vaughan's krachten af te nemen en ten laatste werd zij zoo zwak dat Dorothy zelden hare kamer kon verlaten. Het vertrek van Richard Heywood om zich bij de opstandelingen aan te sluiten deed haar innig leed. De tijding van de volslagen nederlaag der troepen van het parlement bij Edgehill helderde haar gelaat nog een enkele maal op door den weêrschijn van aardsche vreugde, die echter spoedig door het zeer verschillend nieuws, dat er op volgde, werd uitgewischt; daarna viel zij nog sneller af. Vrouw Rees zegde aan Dorothy dat zij bij de eerste vorst bezwijken zou; maar zij hield het nog verscheidene weken uit. Op zekeren morgen wenkte zij hare dochter nader te komen, daar zij haar iets te zeggen had.

‘Dorothy,’ fluisterde zij, ‘ik zou gaarne den eerwaarden heer Matthews spreken. Laat hem roepen. Ik weet wel, dat het een moeilijke tijd voor hem is om te reizen, daar hij een oud en zwak man is; maar hij zal niet weigeren mij te komen opzoeken, al was het maar om mijn echtgenoot zaliger, dien hij als een broeder lief had. Ik kan niet in vrede sterven voor ik met hem beraadslaagd heb, hoe het best voor uwe veiligheid te zorgen, tot de ophanden storm heeft uitgebulderd.’

Zij kon niet meer zeggen.

‘Maak u niet meer ongerust over mij dan gij over u zelve zoudt doen, moeder,’ zegde Dorothy. ‘Gij weet dat vader Matthews altijd zegt: de een is niet beter dan de ander.’

Zij kuste de hand harer moeder, verliet de kamer en zond een bode naar Llangattock uit.

Vóór de waardige man aankwam, was lady Vaughan sprakeloos; maar door hare teekenen en blikken gaf zij voldoende te kennen, dat zij Dorothy in zijne hoede aanbeval, en stierf.

Dorothy was verplet, maar bedaard. Er werden weinig woorden tusschen haar en den priester gewisseld vóór de begrafenis was afgeloopen. Toen spraken zij over de toekomst. Haar beschermer wenschte het huis aan de zorgen van den ouden trouwen dienaar over te laten en Dorothy met zich naar Llangattock te nemen; doch hij twijfelde eenigszins wegens den slechten staat der wegen in den winter, en ten andere wegens de onzekere, ja gevaarvolle positie der geestelijkheid, die misschien binnen kort zonder dak of schuilplaats zou zijn. Al vreesde hij niets voor zich zelven, zoo moest hij zich toch om Dorothy op het ergste verdacht houden; en één ding was zeker, namelijk dat de omstandigheden eerst slechter moesten worden, wilden zij verbeteren.

Maar er werd hun meer tijd tot beraad gegeven dan zij wel wenschten. De eerw. heer Matthews had bij de begrafenisplechtigheid eene kou gevat en was genoodzaakt zijne terugreis uit te stellen. De kou ging in eene soort van koorts over en verscheidene weken lang lag hij machteloos te bed. Gedurende dien tijd had de onverwachte slag van Brentford plaats, waarna de koning, die daardoor op eens meer had verloren dan hij tot nog toe gewonnen had, de wijk naar Oxford nam, sterk verlangend de onderhandelingen weêr te openen, waaraan het gevecht een einde gemaakt had.

Het land bevond zich thans in treurigen staat. De partijen stonden scherp tegen over elkander. Roof en plundering werden dagelijksche zaken, en dat niet alleen als de nasleep der regelmatige legers en der kleinere troepen, die allerwegen het land doortrokken; maar voornamelijk ook als gevolg van de onbeschaamdheid der benden stroopers en fortuinzoekers, die de huizen binnen drongen, de reizigers overvielen en zich aan alle soorten van misdaden overgaven. Vandaar dat het bijna even gevaarlijk werd in een onversterkt huis te blijven als op reis te gaan; en gedurende den winter

[pagina 35]
[p. 35]

hadden Dorothy en de geestelijke menigen schrik uit te staan, die den moed van het meisje op de proef stelde en de genezing van den ouden man belette. Op zekeren morgen, nadat de woning des nachts weêr bedreigd was geworden, sprak eindelijk de eerw. heer Matthews Dorothy bij het ontbijt aldus aan:

‘Ik begin te vreezen, Dorothy, dat binnen kort alleen versterkte huizen veilige schuilplaatsen zullen zijn. Ik denk er al over, of het niet beter zou zijn zulk eene schuilplaats voor u te zoeken. Gij weet, dat sir Roger Heywood u een veilig onderkomen op Redware heeft aangeboden, om daar betere dagen af te wachten.’

‘Betere dagen!’ riep Dorothy uit, ‘als er ooit zulke dagen mochten aanbreken, als hij door betere zou verstaan, is zijn huis de laatste plaats, waar ik mij dan zou willen bevinden.’

‘Er is natuurlijk geen denken aan, u bij Puriteinen onder dak te brengen,’ hernam de priester. ‘Maar daar hebt ge het kasteel Raglan, bij voorbeeld; dit zou eene veilige wijkplaats voor u zijn, en ik twijfel niet of de bewoners zouden u met genoegen hunne deur openzetten. De Somersets zijn immers nog aan u verwant!’

‘Ja, maar heel ver; ik althans zou den graad van bloedverwantschap niet kunnen opgeven.’

‘Dat doet dan ook trouwens weinig ter zake. De Somersets zijn genoeg om hunne gastvrijheid en kristelijken zin bekend, om ons zekerheid te geven, dat wij ons bij hen aan geene weigering zullen blootstellen. Vandaag nog zal ik aan den slotkapelaan schrijven, die een oud bekende van mij is. Bedank gij intusschen sir Roger Heywood voor zijn edelmoedig aanbod.... Gij hebt er immers niets tegen, Dorothy?’

‘Het spreekt van zelf, dat ik liever met u naar Llangattock was gegaan. Maar daar dit zoo goed als onmogelijk is, kan ik niet beter doen dan mij geheel naar uwe wijze schikking te voegen.’

Dorothy schreef een koel, maar beleefd antwoord op de uitnoodiging van Richard's vader, er bij voegende dat zij hoopte eene schuilplaats op het kasteel Raglan te vinden. Middelerwijl had de eerw. heer Matthews een brief naar den slotkapelaan gezonden en op zekeren voorjaarsmorgen, terwijl de sneeuw nog hier en daar op de oneffenheden der heuvels lag, kwam de geestelijke zijn ouden vriend te Wyfern opzoeken. Hij kwam met de uitnoodiging voor juffer Dorothy Vaughan om haar intrek op het kasteel te nemen als eene der edeldames van lady Margaret.

Dit aanbod werd met erkentelijkheid aangenomen, en zoodra de eerw. heer Matthews zich genoeg hersteld dacht om de vermoeienissen eener reis te doorstaan, spoorde hij Dorothy, die eenigszins aarzelde met de toebereidselen tot haar vertrek, tot meerderen spoed aan, opdat hij haar onder dak mocht gebracht zien, alvorens hij zelf de terugreis naar Llangattock aanvaardde, waarnaar hij met ongeduld verlangde.

Het was een liefelijke lentemorgen, toen zij gezamenlijk te paard naar Raglan vertrokken. De zon zag als een jong vader op de kinderen van moeder aarde neêr, die uit hunne bedjes kwamen loeren, om hem na den langen winternacht welkom te heeten. De kraaien waren zoo druk bezig, met hunne groote bekken in de zachte roodachtige aarde te wroeten, dat zij geen tijd hadden om te kwakken. Het wit en rood gevlekte vee stak helder af tegen het frissche groen der weiden. De kale boomen begonnen allengs weêr teekenen van ontluikend leven te geven. Een zacht windje blies over de vochtige velden, maar wanneer er een wolk over de zon schoof, was het koud. De wegen waren slecht, maar de paarden waren er aan gewend en zetten hun weg voort met de zorgeloosheid, die van ondervinding getuigt. De winter kon nog wel eens voor een keer terug komen, maar deze dag was een dag van de lente met al hare beloften. Aarde en lucht, veld en hemel waren vol vrede. Maar het hart van Engeland was ontsteld - ontsteld door driften zoowel ten goede als ten kwade - ontsteld ten gevolge van rechtmatige verontwaardiging en onbeschaamd verzet, van bandelooze vrijheidszucht en liefde tot recht en orde.

Geen rechtschapen hart kon ongestoord juichen over het ontwaken der schoone natuur bij de gedachte dat een der schoonste velden wellicht spoedig rood gekleurd zou worden door het bloed der verslagenen. Dorothy had daarenboven nog andere redenen tot treurigheid. Zoo zij haar hart recht uitgesproken had, zou zij hebben moeten bekennen dat zelfs het verlies harer moeder niet de eenige oorzaak was, waarom zij thans het zoet der lente niet zoo als anders kon genieten. Haar kwelde ook de gedachte dat de speelmakker harer jeugd, de jongeling, dien zij te vergeefs poogde te vergeten, zich met al de geestdrift der ontwakende mannenkracht in den strijd geworpen had tegen de wetten en het rechtmatig gezag, en daarmeê tegen de geheele maatschappelijke orde.

Ten laatste zag zij de torens van het kasteel Raglan voor zich oprijzen en een beklemmend gevoel maakte zich van haar meester: zij naderde het onbekende. In eene afzondering groot gebracht, die sommigen eenzaamheid zouden noemen, aan eenvoud en huiselijkheid gewoon, kon zij zekere vrees niet bedwingen bij het vooruitzicht, in dien kring van deftigheid en strenge etiquette te treden, als werkelijk het gezin was van den markies, die inderdaad met vorstelijke praal en waardigheid op het erfgoed zijner vaderen zetelde. Zij wist weinig van de gebruiken der groote wereld, en was als vele jongelieden bevreesd dat zij zich aan zeker gebrek in vormen zou schuldig maken, waardoor zij onopgevoed of minstens lomp zou schijnen. Sedert hare moeder gestorven was, had zij eene zekere beschroomdheid gevoeld, die haar vroeger ten eenen male vreemd geweest was.

‘O,’ zegde zij, ‘als moeder maar bij mij was!’

Eindelijk bereikten zij de baksteenen poort, werden binnen den buitensten muur toegelaten, volgden denzelfden weg, dien Scudamore en Heywood ingeslagen waren, namelijk dien langs de gracht, welke de eigenlijke sterkte of citadel omgaf, en kwamen ten laatste aan de westelijke poort. De valdeur ging omhoog om hun toegang te verleenen en zij reden onder het booggewelf van den ingang door. Toen de eerw. heer Matthews zich tot Dorothy wendde om haar met haar gelukkige aankomst geluk te wenschen, bemerkte hij dat zij er bleek en ontdaan uitzag.

‘Wat scheelt u, mijn kind?’ vroeg hij haar zacht, want de wachter stond vlak bij hen.

‘Het komt mij voor als trad ik eene gevangenis binnen,’ antwoordde zij met eene lichte siddering.

‘Kom kom! Is God niet overal?’

‘Ja, maar ik was zoo gewoon in vrijheid rond te loopen, en deze muren en torens....’

‘O, dat is de buitenkant maar, juffer,’ viel de wachter haar in de rede. ‘Van binnen zal het u wel meêvallen.’

Terwijl hij nog sprak, gingen hunne paarden van zelve door de poort, die Eccles wijd open geworpen had, en brachten hen naar het Fonteinplein. Hier veranderde inderdaad het tooneel! Al wat Dorothy tot hiertoe gezien had, was slechts de dreigende buitenkant der sterkte, maar thans waren zij in het hart van het gebouw en zagen het dus, zoo als het zich aan zijne inwoners vertoonde. De lentezonneschijn vervulde den halven binnenhof, terwijl de andere helft onder de schaduw lag van de kolossale citadel. Van alle kanten zagen vriendelijke vensters op het plein uit, en in vele kozijnen zaten kinderen en vrouwen, die met, glimlachende gezichten naar de bezoekers keken, wier komst door de ratelende kettingen der valpoorten was aangekondigd; en door de deuren gingen, hier eene dame in staatsiekleedij, daar een edelman in halve wapenrusting, ginds weêr een knecht of eene dienstmeid uit en in. Nagenoeg in het midden van het vierkante plein, juist buiten de schaduw der sterkte, stond schitterend in den zonneschijn, het reusachtige wit marmeren paard, uit welks neusgaten de fontein oprees, die aan het plein zijn naam gaf. Tegen over de poort, waardoor zij binnen gekomen waren, stond de kleine kapel met hare spitsboogvensters, en verderop lag de schilderijengaanderij met hare groote ramen. Ver boven het dak dier gebouwen stak dat van de groote zaal met zijn schitterende lantaarn uit. Van het tweede binnenplein, aan gene zijde der groote zaal gelegen en waarop de hoofdingang uitkwam, bereikte het geluid van zware voetstappen, bij regelmatige tusschenpoozen, het gekletter van wapenen en het luid commando van den bevelhebber hun oor: daar exerceerden de troepen der bezetting.

Van elke der vele deuren, die op het plein uitkwamen, leidde een pad van gekleurde tegels recht door het frissche grasperk naar de marmeren fontein in het midden, in welks bekken het neêrvallende water de zonnestralen, die het boven had opgevangen, vast scheen te houden. Het murmelend geruisch vormde een zonderling en weemoedig contrast met de krijgshaftige geluiden, die van het andere plein kwamen.

Slechts een oogenblik hadden zij den tijd om al die zaken op te merken; want weldra grepen twee mannen hunne paarden bij den teugel, terwijl twee anderen op het fluitje van den wachter kwamen aangeloopen, om hen te helpen afstijgen. Nauwelijks hadden zij den voet op den grond gezet of er kwam een andere bediende, die hen naar een portaal uit gehouwen steen geleidde. De deur stond open en liet eene wel wat steile, maar breede en schoone trap zien, die tusschen twee muren recht naar boven ging.

Boven aan de trap vonden zij den edelman, die meer bijzonder aan lady Margaret's dienst verbonden was, en die hen met veel hoffelijkheid ontving en hen naar een klein vertrek ter linkerzijde geleidde, terwijl hij hunne komst aan lady Margaret ging boodschappen. Een oogenblik later kwam hij terug, om hen naar hare kamer te brengen.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken