Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

[Nummer 6]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

IX.
Het kasteel Raglan.

Lady Margaret ontving hare gasten met eene hartelijkheid, die bijna in tegenspraak kwam met haar deftig voorkomen. Door de terughouding, die wèl of kwalijk begrepen besef van waardigheid zoo dikwijls teweeg brengt, scheen de aangeboren hoffelijkheid van haar ierschen aard heen; want zij was eene O'Brien, de dochter van graaf Thomond, en haar voorkomen verloochende haar celtischen oorsprong niet.

‘Wees welkom, lieve nicht!’ zegde zij, haar halverwege de kamer reeds de hand toestekende en met statigen gang op haar toetredende. ‘En ook gij, eerwaarde heer,’ ging zij voort, terwijl zij zich tot den geestelijke wendde. ‘Naar ik hoor zijn wij aan u deze welkome aanwinst verschuldigd; hoe welkom die is, kunnen alleen dames begrijpen, die even als wij opgesloten zijn.’

Dorothy was reeds bijna geheel op haar gemak en de oude heer was niet minder ingenomen met de hoffelijke minzaamheid der dame.

Verlangend, naar zijne parochie terug te keeren, die reeds te veel door zijne ziekte geleden had, bedankte de eerw. heer Matthews voor hare uitnoodiging om het middagmaal te



illustratie
DE INTREDE IN HET KLOOSTER, NAAR J.J. ROUGERON.


[pagina 42]
[p. 42]

blijven gebruiken, dat weldra opgedragen zou worden, daar het nu kwart voor elven was, zoo als haar horloge, dat zij in een ring aan den vinger droeg, haar zegde. Hij nam dan afscheid en vertrok met een bediende, die het paard moest terug brengen, indien zij althans zoo gelukkig waren aan de Puriteinen te ontkomen, die gewis beide paarden zouden opeischen. Op het oogenblik stonden intusschen de zaken van den koning het voordeeligste en de naam van den graaf van Worcester had in den omtrek een goeden klank. Dorothy's paard viel dezelfde gastvrijheid als zijne meesteres te beurt en het verkreeg eene plaats in de stallen onder de middagschaduw van den toren der boekzaal.

Zoodra de geestelijke vertrokken was, deed lady Margaret eene zilveren bel klinken, die in een standaardje hing op eene tafel naast haar.

‘Breng juffer Dorothy Vaughan naar hare kamer, help haar daar en geleid ze dan weêr hierheen,’ zegde zij tot de dienstmaagd, die op het geluid der bel verscheen. ‘Wees zoo goed u een weinig te haasten, nichtje,’ ging zij voort, ‘want mylord Worcester is zeer nauwgezet op de orde van de huishouding, en ziet niet gaarne iemand de eetzaal binnen komen, wanneer hij gezeten is. Het is zijn verlangen dat gij van middag aan zijne tafel eet. Later moet ik u bij mijne andere edelvrouwen plaatsen, die in de kamer der huishoudster eten.’

‘Zoo als gij het goedvindt, mylady,’ hernam Dorothy, eenigszins teleurgesteld en tevens eenigszins verlicht.

‘Aanstonds zal de bel geluid worden,’ zegde lady Margaret, ‘en een kwartier daarna zullen wij allen aan tafel zitten.’

Zij was zelf reeds gekleed - in een licht blauw satijnen kleeding, met een wijden rok en een nauwsluitend puntlijf, van voren vastgemaakt met verscheidene dubbele haken, met robijnen bezet.

Hare wijde mouwen, versierd met stervormige diamanten knoopen, lieten de armen tot aan de ellebogen bloot, en om haar hals hing een kort snoer groote paarlen.

‘Gij hebt zeker niet veel tijd noodig om u te kleeden, nichtje,’ zegde de dame minzaam, toen Dorothy terug kwam.

‘Och neen, mevrouw,’ antwoordde deze; ‘voor mij is er maar ééne kleur en ik vrees dat ik sterk zal afsteken tegen de rijk gekleede dames van Raglan. Maar ik kon wel wat meer werk van mijn toilet gemaakt hebben, indien ik de bel niet gehoord had voor ik begon, en niet had gevreesd reeds de eerste maal voor mylord te verschijnen als eene overtreedster der wetten van zijn huis.’

‘Daar deedt gij wel aan, nichtje Dorothy; alles gaat hier volgens vaste regels; alles is orde en nauwgezetheid in dit huis. Want mylord's vader, ofschoon overigens de beste man van de wereld, is daar sterk op gesteld; hij wil, zooals hij zelf zegt, koning in zijn eigen koninkrijk zijn, ongetwijfeld met het oog op een koning, die het niet is. Ik zou zoo niet met u spreken, indien gij waart als andere dames, die ik ken; maar er is iets in u, dat mij bijzonder bevalt en dat, naar ik geloof, bescheidenheid aanduidt. - Toen ik voor het eerst in dit huis kwam, gaf ik, als niet aan zulke nauwgezetheid gewoon, mylord menigmaal reden tot ontevredenheid; want niet zelden kwam ik de eetzaal binnen, niet alleen wanneer er reeds gebeden was, maar zelfs somtijds als het eerste gerecht al was weggenomen. Mylord wreekte zich daarover door mij de “wilde Iersche” te noemen.’

Hier lachte zij heel vriendelijk.

‘De eenige die hier doet wat hij wil,’ hervatte zij, ‘is mijn echtgenoot. Zelfs lord Charles, die onze slotvoogd is, moet nauwgezet op zijn tijd passen; maar wat mijn gemaal betreft....’

De bel luidde voor de tweede maal. Lady Margaret stond op en Dorothy's arm vattende, leidde zij haar door een langen donkeren gang naar eene nagenoeg vierkante zaal, waar twee tafels gedekt stonden voor ongeveer dertig personen. Aan de deur en langs de wanden vonden zij eene menigte heeren, van welke sommigen eenvoudig, anderen rijker gekleed waren en waaronder Dorothy in het voorbij gaan haar verren neef Scudamore herkende. Of hij haar zag en herkende kon zij niet zeggen. Vervolgens eene kleine kamer doorgaande, traden zij de eetzaal binnen, waar een aantal heeren en dames zaten te praten. Tot eenigen richtte lady Margaret het woord en stelde hun Dorothy voor; anderen groette zij met een gemeenzaam knikje; weêr anderen ging zij met eene statige buiging voorbij. Vervolgens zegde zij:

‘Dames, ik zal u aan tafel voorgaan. Mylord de markies ziet ons niet gaarne over den tijd komen, te meer nu hij zelf door iets opgehouden is.’

Zij, die in de kamer van den markies aten, volgden haar. Nauwelijks had zij het boveneinde der tafel bereikt, of de markies trad binnen, gevolgd door al zijne edellieden, waarvan sommigen heen gingen, daar hun dienst afgeloopen was, terwijl anderen bleven om hem, zijn gezin en meestal ook eenige adellijke gasten aan tafel te bedienen.

‘Ik ben van daag de achterblijver, mylady,’ zegde hij opgeruimd, toen hij met zwaren stap de kamer in kwam. ‘O!’ ging hij voort, toen lady Margaret, Dorothy bij de hand houdende, op hem toetrad. ‘Wie is dat eenvoudige meisje onder de bescherming mijner wilde Iersche? Ongetwijfeld ons nichtje Vaughan, van wier lof onze waardige slotkapelaan mij de ooren heeft doen tuiten.’

Hij reikte haar de hand en heette haar welkom op Raglan.

De graaf van Worcester had een waardig voorkomen, van de type zoo als wij ons de groote mannen uit het tijdvak van koningin Elisabeth voorstellen. Hiermeê was zijn zwaarlijvige persoon niet bijzonder in overeenstemming, al waren zijne bewegingen ook niet geheel ontbloot van die natuurlijke bevalligheid, die hem in alles kenmerkte. Daarbij was zijn kleed van eene ruwe wollen stof, die voorzeker geen enkel edelman in het land droeg en die meer voor een boer geschikt scheen. Ofschoon hij eerst even over de zestig telde, was de glans zijner oogen reeds eenigszins verdoofd, terwijl zijne stem stooterig en haperend was geworden - de gevolgen der ziekelijkheid, die hem sinds verscheidene jaren kwelde en welker ongemakken hij met een onverstoorbaar goede luim verdroeg.

Op het oogenblik dat hij binnen trad, had de voorsnijder in het kleinere vertrek een wenk gegeven aan een man, die aan de trap stond, en nauwelijks was zijne lordschap gezeten of hij bracht - ofschoon de keuken aan de overzijde van het binnenplein lag - den eersten schotel binnen, gevolgd door zijne kameraads, elk met een anderen beladen.

Lady Margaret deed Dorothy aan hare zijde zitten; de andere plaats naast haar bleef onbezet.

‘Waar is toch lord Herbert, mylady?’ vroeg de markies, zoodra de slotkapelaan het gebed verricht had. ‘Weet gij of, wanneer en waar hij eet? Het is nu al drie dagen dat hij niet aan tafel komt, en toch is hij binnen het kasteel. Gij weet wel, mylady, dat ik hem niet op denzelfden voet behandel als een ander; maar ik houd er toch niet van. Weet gij wat hem van daag ophoudt?’

‘Ik weet het niet,’ antwoordde lady Marget. ‘Ik heb hem sinds van morgen maar even gezien, en als hij er nu uitziet zoo als toen, vrees ik dat gij hem eerder van tafel zoudt drijven, dan hem uitnoodigen naast u te komen zitten.’

Dit zeggende bemerkte lady Margaret eene bijzondere uitdrukking op het gezicht van Scudamore, die achter zijns meesters stoel stond.

‘Uw page, mylord, schijnt er iets van te weten; als gij hem eens wildet ondervragen....’

‘He, Scudamore!’ zegde de markies zonder zijn hoofd om te draaien. ‘Wat hebt gij van mylord Herbert gezien?’

‘Zooveel als er van hem te zien was, mylord, antwoordde Scudamore. ‘Hij kwam juist van den kruitmolen, en zijn gezicht en handen zagen er uit, alsof hij driemaal door den schoorsteen der groote zaal getrokken was.’

‘Ik zou liever zien dat ge uwe scherts voor u hieldt of ze meer te pas aanwenddet. Het zal lang duren eer gij uwe blanke vingers voor koning of vaderland zult vuil maken,’ zegde de markies noch boos, noch vroolijk. ‘Schenk mij nog wat rooden wijn in,’ voegde hij er bij, ‘en houd uwe kwinkslagen voor uwe kameraads, jongen.’

Dorothy wierp onwillekeurig een blik op haar neef. Zijn gelaat was rood als vuur, maar naar het haar toescheen, meer uit ingehouden pret dan wel van schaamte. Zij bespeurde weldra sedert haar verblijf in het kasteel dat de markies, in de schatting der overige huisgenooten, zijn best deed om Scudamore door toegevendheid te bederven. Dit oordeel sproot echter gedeeltelijk uit naiever voort, ofschoon de markies werkelijk in dit opzicht de teugels wel wat slap liet hangen. De jongeling was levendig en vlug en was tot heden trouw gebleken; zijne geestigheden konden er bij door, en een zekere naïeveteit in spraak en manieren deden ze aardig uitkomen; maar zijn lach was somtijds boosaardig, en in dit geval kon Dorothy de verdenking niet afweren, dat hij zijn meester in zijn vuistje uitlachte, hetgeen haar op hare beurt deed blozen. Scudamore zag het en gaf er een eigen uitlegging aan.

X.
De twee markiezen.

Na het middagmaal bracht lady Margaret Dorothy naar hare zitkamer terug, waar zij een onderzoek instelde naar hare kundigheden en bekwaamheden. Bevindende dat zij kon borduren, de spinet bespelen, een lied zingen en goed kon voorlezen, kwam zij tot het besluit dat het landelijk opgebrachte meisje eene groote aanwinst was, die nog in waarde zou toenemen, wanneer de dag mocht komen dat zij een eentonig en lang gerekt beleg hadden te doorstaan. Ten laatste bemerkende dat zij er vermoeid uitzag, zond zij haar weg tot het avondeten, dat om half zes zou opgedragen worden.

Inderdaad vermoeid van de reis, maar meer nog van de menigte en verscheidenheid der voorwerpen, van het gepraat en de vele vragen, waarop zij een passend antwoord had moeten geven, zocht Dorothy hare kamer op. Maar dit was geen gemakkelijk werk in het groote gebouw, waar zij geheel onbekend was. Bij het groot aantal deuren vreesde zij telkens eene verkeerde open te doen, tot zij eindelijk voor eene open deur kwam, waardoor zij in een klein vertrek keek, dat klaarblijkelijk niet tot bewoning ingericht was. Zij trad binnen. Door een kruisvormig schietgat viel juist genoeg licht, om de kale muren, met grove stukken kalk tusschen de steenen, de groote zoldergebinten en midden op den vloer een grooten hand- of kruisboog van zonderling maaksel te onderscheiden. Zij had nog nooit zulk een wapen gezien, maar zij wist er genoeg van om aanstonds te gissen wat het was. Er waaide door het schietgat een frissche lenteadem en zij zag de boomen buigen onder den wind, hoorde hun verwijderd geritsel en zag de groene velden in de zon schitteren.

Gedeeltelijk door haar omgang met Richard, haar eenigen speelmakker, die veel practisch vernuft bezat, had zich in Dorothy eene zekere belangstelling voor mechanische vormen en inrichtingen ontwikkeld. Zij kon zulk een voorwerp dan ook niet zien liggen, zonder eene sterke neiging te gevoelen om zich van zijn mechanisme, beweging en uitwerking op de hoogte te stellen. Zij naderde het wapen omzichtig en nieuwsgierig, alsof het een levend voorwerp was, dat misschien kon opspringen en op haar toevliegen, bezag het eenige oogenblikken met oogen, waarin eene menigte onuitgesproken vragen lagen opgesloten, en waagde het toen dat gedeelte aan te raken, dat een hantvatsel scheen. Tot haar schrik volgde een geweldige slag, die den geheelen toren deed daveren.

[pagina 43]
[p. 43]

Of zij een pijl, een ijzeren bout of een steen had afgeschoten kon zij niet zeggen; want zij had zelfs niet eens opgemerkt of de boog gespannen was geweest. Zij deinsde achteruit, niet alleen van schrik, maar ook uit schaamte, dat zij haar verblijf op het kasteel aldus inwijdde met last te veroorzaken, toen eensklaps een minzame lach achter haar, haar nog meer deed schrikken. Met een bonzend hart bemerkte zij in het halfdonker een man, die achter den handboog tegen den muur stond en haar gade sloeg. Hare eerste gedachte was weg te loopen, daar de deur open stond; maar zij bedacht zich en meende eene verontschuldiging te moeten inbrengen, alvorens zij heen ging. Zij kon niet zeggen wat voor persoon daar voor haar stond, daar er geen licht genoeg was om de trekken van zijn gelaat te onderscheiden.

‘Ik verzoek u verschooning,’ zegde zij, ‘ik vrees last veroorzaakt te hebben.’

‘In het minst niet,’ hernam de man met eene aangename stem en op eenigszins schertsenden toon.

‘Ik had nog nooit een grooten kruisboog gezien,’ ging Dorothy voort. ‘Ik dacht dat dit er een moest zijn, maar was zoo lomp, niet eens te zien of hij gespannen was en dat dit het handvatsel was of de trekker, - hoe noemt gij het ding, waarmeê gij hem afschiet?’

De man, die haar eerst voor een der meiden had aangezien, bemerkte thans aan hare spraak en haar toon dat zij eene dame was.

‘Het is een lomp ouderwetsch ding,’ hernam hij, ‘maar ik neem het niet weg eer ik er iets beters voor in de plaats kan stellen; en het zou moeilijk zijn een slangstuk hier boven te brengen, daar gelaten nog welke onaangename buurman het hier zou zijn voor de kamers der dames. Ik was juist bezig er proeven meê te nemen, en denk dat er nog veel meê uit te voeren is, misschien meer en met minder onkosten dan bij het gebruik van buskruit, dat heel duur en moeilijk te maken is, veel plaats beslaat en altijd als een onbestendige, half verraderlijke vriend binnen de muren is, om niet te spreken van de duurte van het geschut; voor één kanon kan men tien zulke houten dingen krijgen. Zie eens welk een zware ketting door uw schot gebroken is! Wil ik u eens laten zien hoe het ding werkt?’

Hij sprak zacht, gemakkelijk en snel, nu en dan eenigszins aarzelend, alsof hij meer tot zich zelven, dan tot een ander sprak. Noch zijn toon, noch zijne manieren waren die van een ondergeschikte, maar Dorothy's geschokte zenuwen hadden hare bescheidenheid eenigszins vermeerderd en met een beleefd: ‘Neen, heer, ik dank u; ik moet weg,’ verliet zij het vertrek.

Thans uit vrees voor erger wat stouter geworden, opende zij de eerste deur de beste, die gelukkig de hare bleek, en met een gevoel van verlichting, zoowel als van vermoeidheid en huiverigheid zette zij zich in de hooge vensterbank en keek op het binnenplein. De schaduw der citadel was thans haar middagbezoek gaan brengen aan het andere plein, en die van de poort viel op de kapel en gedeeltelijk op het witte steenen paard, dat thans geen muziek maakte, en op welks kop, door het traliewerk boven de poort heen, een heldere lichtstraal viel.

Het plein was stiller en rustiger dan des morgens; slechts nu en dan ging er iemand eene deur in of uit, langs de muren of over de met tegels gemaakte paadjes door het grasperk. Een groote pauw stapte langzaam, met statigen tred, en zijn groenen hals met rhythmische regelmaat bewegende, over het beschaduwde gras. Op het oogenblik dat hij in het zonlicht trad, spreidde hij zijn waaiervormigen staart uit, draaide langzaam rond, als het levend beeld der ijdelheid, en vertoonde aan alle kanten zijne honderden blauw- en groengouden oogen.

Eenige witte en blauwgrijze duiven met een zachten metaalglans op den gevederden krop, maar niet met die zonderlinge vormen van de uitheemsche rassen, welke tegenwoordig zoo in de mode zijn, pikten de kruimels op onder het raam der kinderkamer of vlogen met klapperende wieken van het eene dak op het andere.

Maar ook van het andere plein kwamen talrijke verschillende geluiden. Het geraas der exercitie had sinds lang opgehouden, maar des te duidelijker hoorde men thans het geklop van klinkende hamers, nu eens een, dan weêr twee of meer tegelijk. De lichtste hamer was die van den wapensmid, de zwaardere waren die van de grofsmederij, waar hoefijzers werden gesmeed, paarden beslagen, sloten en kettingen gerepareerd, ijzeren bouten werden vervaardigd, in één woord al het ijzerwerk in het kasteel gemaakt of hersteld werd, van den ketel van den kok af tot de scharnieren en kettingen der draaibruggen toe.

De smidse lag ver van de plaats waar zij zat, buiten het tweede binnenplein, maar over dit plein en door de groote zaal, die beide pleinen scheidde, kwam al het geklinkklank en getingeling met muzikale welluidendheid tot haar oor. De hamer van den wapensmid was het helderst en vroolijkst en bood de meeste afwisseling aan. Daarmeê mengde zich soms het gekraak en geknars van het houten rad aan den waterput op het tweede plein of het geplomp van den emmer in de diepe schacht. Zij meende zelfs de droppels te kunnen hooren, die er bij het ophalen afvielen, maar dat was verbeelding. Aan alle kanten gonsde het gewoel der menschelijke bedrijvigheid - het gebabbel der bedienden in de dienstbodenzaal, het gekraai in de kinderkamer, het trappelen der paarden, het gekletter van harnassen, het geratel der kettingen van vastliggende honden, het stampen van zware laarzen, het geloei van het vee en nog honderd andere geluiden, die Dorothy zoo vreemd in het oor klonken, dat zij er onmogelijk een naam aan wist te geven; ongerekend nog het zingen in de wachterskamers bij de poorten en het gekrakeel in de keuken. Dit laatste echter was alleen hoorbaar, als de keukendeur openstond; want - hetzij dat de bouwmeester de keuken het gewichtigste deel van het geheele gebouw had gevonden, hetzij dat de grond op die plaats er zich beter toe leende - de keukenmuren waren dikker dan die van eenig ander deel van het kasteel, uitgenomen die der citadel.

Terwijl zij naar die verschillende uitingen van leven en bedrijf zat te luisteren, met een onbestemd gevoel van verlatenheid en gevangenschap, ontsnapte een wit konijntje aan de armen zijner meesteres, de kleine Mary Somerset, lady Margaret's eenig kind, een vroolijk, maar tenger meisje van nog geen drie jaar oud. Het diertje vloog als een sneeuwbal over het beschaduwde groen, een oogenblik daarna door een knappen jongen van dertien jaar en twee jongere meisjes in vliegende haast gevolgd, waarachter de kleine Mary kwam aanschommelen.

Dorothy zag dat tooneeltje aan, toen plotseling het vroolijk geroep en gelach voor kreten van schrik plaats maakte, en zij opeens een grooten bulhond, waar vandaan wist zij niet, recht op het konijntje zag toespringen, dat oogenblikkelijk doodstil bleef zitten. Maar Henry Somerset, die er maar een of twee stappen van af was, bereikte het vóór den hond en ving het in zijne armen op. De sprong van den hond deed hem omver tuimelen en hij rolde met het konijntje, dat hij in zijne armen geklemd hield, over het gras.

Middelerwijl was Dorothy halverwege de trap afgekomen: op het oogenblik dat zij den hond zag, was zij ter hulp aangesneld. Toen zij het portaal uitkwam, was Henry weêr op de been en liep met het konijntje in de armen naar huis, gevolgd door den bulhond. Klaarblijkelijk had de hond het beestje geen zeer gedaan, maar hij kon kwaad worden. Weldra zag zij, zoowel tot hare verrassing als teleurstelling, dat het haar eigen hond was.

‘Markies! Markies!’ riep zij, hem bij zijn naam noemende.

Oogenblikkelijk liet hij het konijntje varen en sprong op zijne meesteres toe. Zij greep hem bij den nek, en op het zien van haar verstoord gelaat kroop de hond voor hare voeten en deinsde achteruit voor de hand, die hem bedreigde.

Op hetzelfde oogenblik werd een tralievenster boven de poort opengeworpen en zegde eene stem:

‘Hier ben ik. Wie heeft mij geroepen?’

Dorothy keek op. De kinderen waren met hun geredden lieveling verdwenen. Er was niemand behalve zij op het plein, en daar zag zij den markies, half uit het venster hangende en in het rond ziende.

‘Wie heeft mij geroepen?’ herhaalde hij - naar Dorothy dacht op toornigen toon.

Op eens begreep zij het geval en wist van verlegenheid niet waar zij blijven zou. Maar zij was niet gewoon te aarzelen, als er iets moest gedaan worden. Den hond bij den nek vast houdende, want zijn halsband was hij kwijt, sleepte zij hem halverwege naar de poort, keerde toen haar hoogrood gelaat naar den markies en zegde:

‘Ik ben de schuldige, mylord.’

‘Bij St. Joris! gij zijt een braaf meisje, en er heeft, voor zoover ik weet, niemand schuld dan die los gebroken rekel.’

‘En de meesteres van dien rekel. Maar, mylord, het is geen rekel; het is een trouwe hond.’

‘Wat! is het beest van u, lieve nicht? Dat is meer dan waarop ik gerekend had.’

‘Hij is van mij, mylord. Ik heb hem aan den ketting achter gelaten, toen ik dezen morgen van Wyfern vertrok. Dat hij los gebroken en mij hierheen gevolgd is, verwondert mij niet; want hij heeft de oogen van een hazewind en den neus van een bloedhond. Maar het verwondert mij hem in het kasteel te vinden.’

‘Dat moet onderzocht worden,’ zegde de markies.

‘Het spijt mij, dat hij zich zoo slecht gedragen heeft, mylord. Hij heeft mij groote verlegenheid veroorzaakt. Maar hij heeft meer verstand dan andere honden en begrijpt dat ik u om vergiffenis voor hem vraag. Misschien paste hij juist slecht op, om bij mij gebracht te worden; want thuis durft niemand hem straffen behalve ik.

De markies lachte.

‘Maar als gij zoo volkomen baas over hem zijt, waarom riept ge dan mij te hulp?’

‘Ik vraag verschooning, mylord. Ik riep u niet.’

‘Wel, ik hoorde mij wel twee-of driemaal roepen!’

‘Och, mylord. Ik noemde hem Markies; zoo heet hij. Iedereen kent Markies in den omtrek van Redware.’

Het dier spitste de ooren en sprong op, telkens als zijn naam genoemd werd. Hij begreep wel dat het heele gesprek hem en zijne misdrijven betrof.

‘Welzoo!’ zegde zijne lordschap, met een glinsterend oog, ‘dat geeft aanleiding tot verwikkelingen. Twee markiezen op Raglan! Twee koningen in Engeland! Dat kan zoo niet. Wat zullen wij doen?’

‘Ik zal hem naar huis terug brengen, mylord. Ik kan hem niet met iemand anders meêgeven; want hij zou niet meêgaan. En ik vrees dat zij hem ginds niet aan den ketting zullen kunnen houden. In dat geval zou ik ook naar huis moeten gaan en in Gods naam de gevaren maar moeten trotseeren, als zij komen.’

‘Dat is niet noodzakelijk, daar gij tusschen ons beiden kunt kiezen; - ofschoon ik toegeef dat een markies op vier beenen de voorkeur verdient boven een markies met twee. - Maar als gij zijn naam eens veranderdet?’

‘Dat zal niet gaan, vrees ik, mylord. Hij is al zijn leven Markies geweest.’

‘En ik ben eerst zes maanden markies! Klaarblijkelijk heeft hij dus meer recht op den titel. Maar er zouden telkens vergissingen tusschen ons beiden plaats hebben, want ik kan er niet toe besluiten, van de eer afstand te doen, die Zijne Majesteit mij waardig gekeurd heeft. Dat zou overigens eene beleediging voor Zijne Majesteit zijn, en daar mag ik niet aan denken, om al de honden niet, zoowel binnen als buiten het parlement. Neen. Het zou daaren-

[pagina 44]
[p. 44]

boven partijschappen binnen het kasteel doen ontstaan. Neen; één van ons beiden moet sterven.’

‘Dan moet ik maar heengaan,’ zegde Dorothy met eene bevende stem; want al klonken de woorden van den markies schertsend, toch vreesde zij voor haar trouwen vriend.

‘Ho ho! laat de oudste markies eenvoudig sterven; hij heeft van zijn titel genoten, ik nog niet. Geef hem maar aan Tom den Zot, dan kan hij hem in de gracht verdrinken. Hij zal met eere begraven worden - onder zijns mededingers geliefkoosden appelboom in den boomgaard. Wat kan een hond meer verlangen?’

‘Neen, mylord,’ antwoordde Dorothy. ‘Wilt gij mij veroorloven heen te gaan? Als ik mijn paard maar wist te vinden!’

‘Wat! zoudt ge het zelf kunnen zadelen, nichtje Vaughan?’

‘Zoo goed als de beste stalknecht in uwe lordschaps stallen. Het spijt mij u te mishagen; maar in den dood van mijn hond kan en zal ik niet bewilligen. Ik vraag u verschooning, mylord.’

De laatste woorden gingen van een ingehouden snik vergezeld; want zij twijfelde niet meer of het was hem ernst.



illustratie
HET BETOOVERDE KASTEEL.- Zij naderde het wapen omzichtig en nieuwsgierig.


‘Het is voorzeker niet vereerend voor een markies, die door den koning benoemd is, achter te moeten staan bij een markies, die door eene juffer tot die waardigheid is verheven. Ik vrees dat gij tot de Rondhoofden zijt overgeloopen en het met 't parlement houdt. Maar neen - dat kan niet, want gij zijt bereid uw nieuwen neef voor uw ouden hond te verzaken. Of liever, uw ouden neef voor uw jongen hond.... Maar ge zoudt alleen naar huis rijden! Er zwerven booze lieden rond, kind. Dit zoele weêr brengt ze voor den dag even als de muggen.’

‘Ik zal niet alleen zijn, mylord. Markies zal goed voor mij zorgen.’

‘De markies verplicht zich tot niets buiten zijne muren.’

‘Ik bedoelde den hond, mylord.’

‘Ziet gij wel hoe lastig het is. Maar als ge volstrekt niet. tusschen ons beiden wilt kiezen - en om de waarheid te zeggen ben ik nog niet geheel voorbereid om te sterven - moeten wij tot het onvermijdelijke besluiten. Ik zal een der knechts roepen om hem naar de smederij te brengen en hem daar een behoorlijken halsband te laten maken, een dien hij niet kan afschudden

[pagina 45]
[p. 45]

als dien hij thuisgelaten heeft, en een ketting.’

‘Ik zal zelf meê moeten gaan, mylord. Zij zullen hem anders nooit kunnen houden.’

‘Welk een duivel hebt gij in mijn vreedzaam huis gebracht! Ga in Godsnaam met hem meê, en denk er om, dat ge zelf een hok voor hem uitkiest. - Gij wilt hem toch zeker niet op uw kamer hebben, juffer?’

Dorothy dacht heimelijk dat dit de beste plaats voor hem zou zijn, maar zij was al blij genoeg dat zijn leven gespaard zou worden.

‘Neen, mylord, ik dank u,’ zegde zij. ‘Ik dank uwe lordschap hartelijk.’

De markies verdween van het venster. Thans kwam de jonge Scudamore van de trap naast de poort het plein op, ging de groote zaal door, en kwam weldra met een knecht terug. Deze wilde den hond bij den nek grijpen, maar een soort van hondevloek, - een dof gebrom - en een waarschuwend woord van Dorothy deden hem de hand terug trekken.



illustratie
DE ZEESLAG VAN LEPANTO, NAAR DORÉ.


‘Pas op,’ zegde zij, ‘hij is gevaarlijk. Ik zal zelf met hem gaan, als gij mij den weg wilt wijzen.’

‘Zoo als het u belieft, juffer,’ antwoordde de man en leidde haar over het plein.

‘Hebt ge geen woordje voor uw neef over, juffer Dorothy?’ vroeg Rowland, toen de man een paar schreden vooruit was.

‘Neen, heer Scudamore,’ antwoordde Dorothy, niet voor dat wij straks in tegenwoordigheid van mylord Worcester of van mylady Margaret gesproken hebben.’

[pagina 46]
[p. 46]

Scudamore bleef achter, volgde haar een oogenblik en verdween toen. Dorothy volgde den bediende door de groote zaal, welker ruimte en hoogte, gevoegd bij den glans der gekleurde glazen, haar bijna ontzag inboezemde; vervolgens over het tweede binnenplein tot aan den voet van den boekerijtoren, dicht bij de twee torens, die den hoofdingang flankeerden. Hier leidde een trap naar beneden, door den muur naar een lager terrein, waar de timmer- en andere werkplaatsen, de smederijen, stallen en dergelijke gebouwen stonden.

Toen Dorothy de smidse binnen trad, werd toevallig haar eigen paardje beslagen, en Markies en hij wisselden tot groet een gejank en gehinnik, terwijl de smids vreemd opkeken bij de schitterende verschijning eener jonge dame in hun donker gebied. De meesterknecht liet oogenblikkelijk alles staan om een ouden ijzeren band, zoo als er veel lagen, voor den hond in orde te maken, waarbij de tegenwoordigheid van Dorothy wel noodig bleek. Zij zelve moest hem eigenhandig den band omdoen; want op het geluid van den ketting begon hij geweldig te brommen. Toen die ketting door middel van een ijzeren bout aan een hondehok bevestigd was en zijne meesteres afscheid van hem nam, ging zijn gebrom in het klagendst gehuil over; maar toen zij hem eindelijk verliet, werd hij woedend uit beleedigde genegenheid. Na de sterkte van den ketting beproefd te hebben door twee- of driemaal zoo wild op te springen, dat hij telkens op zijn rug terechtkwam, schikte hij zich in het onvermijdelijke en kroop treurig naar zijn hok, terwijl Dorothy naar hare kamer terug ging, die haar reeds als eene cel voorkwam.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken