Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

[Nummer 7]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

XI.
Het hol van den toovenaar.

Dorothy ging recht naar lady Margaret's kamer, om verschooning te verzoeken voor de stoornis en den overlast, die haar hond veroorzaakt had. Lady Margaret verzekerde haar dat de kinderen daar wel tegen konden, daar zij geen van allen erg schrikachtig waren en de hond niet meer gedaan had dan spelen. Alleen het arme konijntje was nog niet geheel van den schrik bekomen. Wel scheen het niet bezeerd, maar daar het de zoete klaver niet wilde eten, die de kleine Molly onder zijn neusje hield, bleek het toch dat zijne zenuwen te erg geschokt waren.

Dorothy verzocht daarop naar de kinderkamer gebracht te worden; want daar zij gewoon was met alle soorten van huisdieren om te gaan, wist zij heel goed wat het konijntje scheelde. Terwijl zij daar stond met het beestje in hare armen en het zacht over de witte vacht streek, schaarden de kinderen zich om haar heen; zij boog zich tot hen neêr, om vriendschap aan te knoopen en deed inmiddels haar best hun lieveling weêr bij te helpen. Naar gelang haar dit laatste gelukte, slaagde



illustratie
HET BETOOVERDE KASTEEL. - Oogenblikkelijk volgde een doordringend, langgerekt gesis.


[pagina 50]
[p. 50]

zij in het eerste. Onder het zoete galvanisme van hare streelende hand kwam het konijntje weêr zoover bij, dat, toen zij het een blaadje van de eerst versmade klaver voorhield, de gelijkzijdige driehoek van zijn zonderling mondje aanstonds in beweging kwam. Het blaadje verdween en toen het beestje weêr in zijn hok gezet was, ging het met zijn maal voort alsof er niets gebeurd was. De kinderen waren verrukt en nichtje Dorothy stond van dat oogenblik af hoog bij hen aangeschreven.

Tegen het avondeten nam lady Margaret haar weêr meê naar de eetzaal, waar zeer veel om de geschiedenis van de twee markiezen gelachen werd, daar lord Worcester wel twintig verschillende wendingen aan de lacherij wist te geven; altijd echter zoo goedhartig, dat Dorothy, in plaats van er door van haar stuk gebracht of gehinderd te worden, zich aangemoedigd gevoelde aan 't plezier deel te nemen. Toen het gezelschap opstond, leidde lady Margaret haar nogmaals naar hare eigen kamer, waar zij, aan een borduurraam werkende, eene poos heel minzaam met haar bleef spreken. Dorothy had gaarne ook iets te doen gehad, want zij kon niet tegen leeg zitten. Lady Margaret bemerkte dat zij niet op haar gemak was en zegde:

‘Ik vrees dat ik u vermoei.’

‘Het is alleen, dat ik niets te doen heb, mylady,’ antwoordde Dorothy.

‘Ja, ik heb van avond niets voor de hand liggen,’ hernam lady Margaret. ‘We moesten mylord eens gaan opzoeken; ik bedoel mijn eigen lort Herbert. Ik heb hem sinds het ontbijt niet gezien, en gij hebt hem in het geheel nog niet gezien. Ik ben bang dat hij voornemens is weêr spoedig van huis te gaan, daar hij haast schijnt te maken om het een of ander klaar te krijgen.’

Dit zeggende schoof zij het borduurraam ter zijde, en Dorothy verzoekende een mantel te halen, ging zij in de naaste kamer, waaruit zij een oogenblik later, in een kapmantel gewikkeld, weder te voorschijn kwam. Zoodra Dorothy terugkeerde, leidde zij haar naar een klein portaal, vanwaar een trap naar het plein voerde.

‘Ik zal hier nooit den weg leeren,’ zegde Dorothy. ‘Al was het alleen maar om de trappen; er zijn er meer dan ik in mijn hoofd kan houden.’

Lady Margaret glimlachte.

‘Harry heeft zich eens de moeite gegeven ze te tellen,’ zegde zij. ‘Ik herinner mij niet meer, hoeveel hij er wel had; maar ik weet wel dat hij zegde, da ter minstens dertig steenen trappen waren.’

Een verbaasde uitroep was Dorothy's antwoord. Niet minder werd zij getroffen door het gezicht van de reusachtige gebouwen, die zich thans in de schemering nog ontzagwekkender vertoonden; zij vergat de tegenwoordigheid van lady Margaret en stond eene wijl voor zich uit te zien.

De schemering maakte allengs voor volslagen duisternis plaats. Er was geen maan, en in het donker rezen de kolossale gevaarten geheimzinnig en majestueus ten hemel. Het scheen alsof de groote torens zich uit eigen macht tot in de wolken verhieven. De geheele steenhoop stond daar als een kort begrip der geschiedenis van een oud geslacht, de eenig overgebleven getuige uit een verwijderd verleden.

Zij verschrikte eenigszins toen zij van hare verbazing bekwam. Lady Margaret had bedaard staan wachten, tot zij haar weder volgen zou. Dorothy vroeg verschooning, maar hare meesteres glimlachte en zegde:

‘Ik heb geen haast, kind. Ik zie gaarne een ander denzelfden indruk ondervinden, als dien ik had, toen ik voor de eerste maal stond, waar gij nu staat. Kom meê, dan zal ik u wat anders laten zien.’

Zij leidde haar langs den zuidelijken kant van het plein, tot zij aan het einde der kapel kwamen, tegen over welke een booggewelf den rechten muur brak en het kolossale gevaarte der citadel liet zien, het eenig gedeelte van het kasteel, behalve de keuken, dat nog bestand was tegen de verbeterde aanvalswapenen: zelfs poeier, toen nog ver van volmaakt, en in lomp, onhandelbaar en onzeker geschut gebruikt, was nagenoeg machteloos tegen over die muren van meer dan tien voet dikte.

Er is reeds opgemerkt, dat een der eigenaardigheden van Raglan was, dat een afzonderlijke gracht zijne sterkte omgaf. Van het kasteel leidde eene gothische steenen brug over deze dertig voet breede gracht naar de citadel, en de beide dames gingen die brug over. Na nog een groote steenen trap te zijn voorbij gegaan, kwamen zij aan de deur van een gewelfden kelder, die later tot eene bergplaats was gebruikt en thans tot een zeer verschillend doeleinde werd gebezigd. Hij zag er althans zonderlinger uit, dan hij er in eenig vroeger tijdperk kon hebben uitgezien; hij had iets onverklaarbaar geheimzinnigs.

Toen Dorothy de deur was binnen getreden, bevond zij zich in een ruim vertrek, waarvan zij den vorm moeilijk kon onderscheiden in het weinige licht, dat door de spleten drong der gesloten deuren van een ontzaglijk groot fornuis. Zij hoorde een naar gezucht en gesteun als van een wezen in doodsangst. Dorothy had zulke goede zenuwen als eenig ander meisje; maar toch gevoelde zij eenigen schrik toen zij alleen aan de deur stond en in de donkere schemering staarde, waarin hare gezellin haar eenige schreden was voorgegaan.

Toen hare oogen aan de duisternis gewoon waren geworden, kon zij beter zien; maar aan alle kanten bemerkte zij raadselachtige voorwerpen, die haar als folterwerktuigen voorkwamen; doch daartoe waren zij te vreemd en grillig gevormd. Vooral één voorwerp trok hare aandacht zoowel door zijne grootte als door zijn ingewikkelden vorm. Het was een groot wiel, van twaalf of vijftien voet middellijn met ongeveer vijftig speeken, aan elk waarvan een groot gewicht hing. Het stond niet ver van den muur tusschen twee sterke palen. Het zonderling en dreigend voorkomen van dat werktuig werd nog grootelijks verhoogd door zijne eigen schaduw op den muur, die met het voorwerp zelf ineenvloeide. Dorothy bezag dat alles met zulke oplettendheid, dat zij verschrikte toen lady Margaret zegde:

‘Wel, juffer Dorothy! gij ziet alsof gij in het voorgeborgte der hel waart afgedaald! Daar is mylord Herbert om zijne nicht te verwelkomen.’

Naast haar stond een man van iets minder dan middelmatige gestalte; maar daar hij met den rug naar het fornuis stond, was dit het eenige wat Dorothy van hem zien kon, behalve dat hij een werkmanspak droeg, zijn hoofd en zijne armen bloot waren en hij eene lange ijzeren staaf met een gekromd einde in de hand hield.

‘Ja, wees welkom, nichtje Vaughan!’ zegde hij hartelijk, doch zonder haar zijne hand te reiken, die hoewel eene eerlijke, bekwame en welgevormde hand zijnde, op dit oogenblik niet geschikt was voor de aanraking van die eener dame. Er was iets in zijne stem dat Dorothy bekend voorkwam, maar zij kon toch niet zeggen aan wien of wat het haar herinnerde.

‘Zijt gij gekomen om nog een les te nemen op den kruisboog?’ vroeg hij met een glimlach.

Toen bemerkte zij dat hij dezelfde was die zij in de kamer bij den handboog had aangetroffen. Zij liet een kort ‘o!’ van verwarring hooren, doch liet onmiddellijk daarop volgen:

‘Het spijt mij dat ik niet wist, dat gij het waart, mylord. Anders zou ik misschien nu reeds in staat zijn den pijl en boog ter verdediging van het kasteel te hanteeren.’

‘Het is nog niet te laat, hoop ik,’ hernam de werkman-lord. ‘Ik moet bekennen, dat ik teleurgesteld werd, toen uwe weetgierigheid niet verder ging. Ik had gehoopt ten laatste eene dame te hebben gevonden, die in dergelijke dingen belang stelde. Want mylady Margaret hier geeft niets om al wat ik doe, en zou liever willen dat ik mijne handen schoon hield, dan naar het mechanisme van het perpetuum mobile zocht.’

‘Voorzeker, Edward,’ zegde zijne vrouw. ‘Ik zou u liever met schoone handen in mijne kamer zien, dan dat gij in dien vuilen kelder werkt en wroet, met geen ander gezelschap dan dat akelige stoomwerktuig, dat den geheelen nacht staat te brieschen en te stampen.’

‘Telt gij Kasper Koudenhof dan voor niets?’

‘Althans voor niet veel.’

‘Dan doet gij hem onrecht.’

‘Ik mag hem niet goed lijden; hij heeft altijd geheimen met u en daar houd ik niet van.’

‘Dat het geheimen voor u zijn, is uwe schuld, Margaret. Hoe kan ik u in mijne geheimen inwijden, als gij uwe ooren niet wilt open doen om te hooren?’

‘Ik wenschte dat uwe lordschap mij wilde onderwijzen!’ zegde Dorothy. ‘Misschien zou ik geen vlug, maar in allen gevalle een weetgierig en nederig leerling zijn.’

‘Wat met genoegen wordt aangehoord, wordt gemakkelijk onderwezen,’ zegde lord Herbert.

‘Daar hebt ge het al, dacht ik het niet?’ riep lady Margaret uit. ‘Gij zendt uwe onleerzame leerlinge weg, zoodra gij eene leerzame vindt.’

‘En waarom niet? Ik heb u nooit iets kunnen leeren.’

‘Nu zijt gij onbillijk, Edward.’

‘Kom kom, ik lachte maar. Hoe zoudt gij mijn leerling kunnen zijn in iets dat ik u kan onderwijzen? Ik ben de uwe in al wat edel en goed is.’

‘Nu, ik stem er in toe dat gij Dorothy uwe kunstenarijen leert. Maar kom dan van avond vroeg in de huiskamer; ik zal u het schoonste engelsche liedje zingen, dat ik ken.’

Maar haar echtgenoot liep op dat oogenblik van hare zijde weg, sprong onder het geroep van ‘Kasper! Kasper!’ naar het fornuis, stak zijn ijzeren staaf in de duisternis boven zijn hoofd uit, greep met het gekromde einde iets vast en begon er hard aan te trekken. Een man, die als een hond op de stem zijns meesters ergens uit een hoek van de donkere ruimte te voorschijn gekomen was, deed hetzelfde aan den anderen kant. Oogenblikkelijk volgde een doordringend, langgerekt gesis en werd het vertrek met een witten rook vervuld, terwijl het gesis allengs tot geloei overging. Lady Margaret werd bang en liep naar buiten en stond niet eer stil, voor zij de brug over en het booggewelf door was. Dorothy volgde, doch meer bedaard, niet door schrik gedreven, maar met weerzin eene plaats verlatende, waar zooveel was, dat zij nog niet begreep.

Zij waren gevlucht voor het geluid van den eersten oudvader der stoommachines, wiens wieg dat middeleeuwsche, acht eeuwen oude slot was.

Toen Dorothy dien avond naar bed ging, was zij doodmoê. Het scheen haar als was het een maand geleden sinds zij in haar eigen bed op Wyfern geslapen had, zoovele nieuwe zaken had zij dien dag gezien. Gedurende den nacht werd zij elk oogenblik nu van het een, dan van het ander wakker. Het getrappel der paarden, het gerammel hunner kettingen, het scheen alles vlak in hare nabijheid te zijn. Zij meende Markies van verre te hooren huilen en zegde bij zich zelve:

‘Het arme beest kan niet slapen! Ik zal mylord vragen hem bij mij in de kamer te mogen hebben.’

Vervolgens luisterde zij eene wijl naar het zachte geruisch van het water, dat uit den muil van het witte paard omhoog spoot. Plotseling vernam zij een ander gehuil, doch dat was niet van den hond. Telkens deed het zich bij tusschenpoozen opnieuw hooren, gemengd met verschillende andere. Dorothy had nooit

[pagina 51]
[p. 51]

het gebrul van een wild dier gehoord, maar de gedachte dat er zulke beesten op Raglan gehouden werden, deed haar besluiten dat het gehuil van hen moest komen. Zij was echter zoo vermoeid, dat zelfs akeliger geluiden dan deze haar niet wakker zouden hebben gehouden; maar zij bleef ze toch nog hooren in hare droomen.

XII.
Verschillende menschen.

Lord Worcester was zoodanig met Dorothy ingenomen - deels wegens den goeden voorraad plezier, dien zij met haar hond hem bezorgd had - dat hij teleurgesteld was, toen hij vernam dat zij voortaan niet aan zijne tafel, maar bij de huishoudster zou eten. Naar hij zelf zegde, bemoeide hij zich echter niet met zaken, die de vrouw des huizes aangingen, en inderdaad zou lady Margaret haar moeilijk derwijze boven hare andere vrouwen hebben kunnen begunstigen, van welke ééne ten minste haar meerdere en de anderen even na waren als zij.

Dorothy vond niet veel smaak in het gezelschap harer nieuwe gezellinnen, maar zij had, behalve aan tafel, waar zij haar als eene indringster behandelden, niet veel met haar noodig. Iederen dag vertoefde zij eenigen tijd bij lady Margaret, en vond in haar zulk een gelukkig temperament, zulk een opgeruimde inborst, dat zij haar weldra leerde liefhebben en bewonderen. Nu eens moest zij haar iets voorlezen, dan weêr met haar arbeiden en bijna iederen dag vond zij gelegenheid zich een poosje te oefenen op het klavier.

Er stond een klein orgel in de kapel, waarop de blinde jonge Delaware, de zoon van lord Worcester's stalmeester, overschoon kon spelen, en menigmaal begaf zij zich tusschen licht en donker naar het huiselijk heiligdom, zoo niet altijd om te bidden, dan om naar de muziek te luisteren. Want tot nog toe gaf zij geheel en al toe aan de gewoonten van het vrije leven, dat zij tot heden geleid had, althans voor zoover de kasteelmuren dit toelieten, en deze waren van grooten omvang, daar zij grasperken, kreupelhout, boschjes, bloem- en moestuinen, boomgaarden, vischvijvers, kleine meertjes met fonteinen, eilandjes en zomerhuisjes omsloten, ongerekend nog de boerderij en een klein park, waarin men het schoonst geboomte van het land aantrof.

De edelvrouwen, waarmeê Dorothy, door hare betrekking tot het huishouden, te doen had, waren drie in getal. De eene was eene bejaarde, eenvoudige, vrome dame, die op geen van die drie hoedanigheden aanspraak maakte. De tweede was eene korte, lompe, goedaardige, glimlachende, zestigjarige met een rond gelaat. De derde was slechts een paar jaar ouder dan Dorothy, en was nog al schoon, behalve wanneer zij begon te spreken, in welk geval er eene vreemde tegenstelling in hare trekken viel waar te nemen. Zij had, zoo als ze zelve zegde, van het eerste oogenblik, dat ze Dorothy had gezien, afkeer tegen haar opgevat. Zij kon dat effen en strak gezicht niet verdragen, zegde zij. Die buiten opgegroeide deern verbeeldde zich klaarblijkelijk meer te zijn dan wie ook in het kasteel. Zij was overtuigd dat dit meisje streken had en klikken zou.

Had Dorothy bij de eerste kennismaking eenigen eerbied voor de oudere brieven der dames, eenige gretigheid om zich bij haar aan te sluiten getoond, dan zouden dezen zich waarschijnlijk wel minzaam tot haar neêrgebogen hebben; maar dat lag zoo niet in haar aard, en daardoor kwam het dat juffer Dougthy haar met statige onverschilligheid behandelde, dat juffer Broughton haar met vrome vermaningen lastig viel en dat juffer Amanda haar haatte. De eerste verwaarloosde haar, en de tweede beschouwde haar met medelijden, zonder dat Dorothy er veel van bemerkte; maar wanneer juffer Amanda haar met half gesloten slangenoogen aanzag, ontmoette haar blik een wijd geopend, vragend oog, waarvoor Amanda de wimpers neêrsloeg, terwijl zij minstens vijf vadem diep zonk in den afgrond van wezenlijken haat.

Aan tafel was het drietal gewoonlijk in een druk gesprek gewikkeld, - niet dat zij boezemvriendinnen waren; want twee der dames waren het nooit in iets eens geworden, behalve in verachting voor de zachtzinnige juffer Broughton. Maar als zij zich te samen in de tegenwoordigheid harer meesteres bevonden, legden zij tegen over Dorothy en tegen over elkander eene beleefde oplettendheid aan den dag.

Ook lady Elisabeth en lady Anne, de vrouwen der jongere zonen van lord Worcester, hadden hare edelvrouwen, ofschoon maar drie in het geheel, die ook bij de huishoudster aten, doch eenigszins afgezonderd van de anderen. Zij waren, ofschoon op een afstand, gunstiger tegen over Dorothy gestemd.

Maar deze laatste was, zoo als wij reeds gezien hebben, van nature meer geschikt om zich aan weinigen te hechten, dan aan velen te behagen; en haar hart zette zich op lady Margaret, die zij weldra als eene moeder zou beschouwd hebben, wanneer deze zich niet als eene oudere zuster jegens haar gedragen had. Lady Margarets ongekunstelde houding had inderdaad weinig van die eener matrone; wanneer haar gemaal de kamer binnen trad, scheen zij onmiddellijk jonger te worden en hare manier van doen werd ongeveer die van een speelsch meisje. Wel is waar was Dorothy te midden van de hartelijkheid harer ontvangst door de waardigheid harer manieren getroffen geworden; maar zij bevond weldra dat lady Margaret die waardigheid alleen deed gelden tegen over hen, die zij minder kende of minder vertrouwde, en dat zij dien sluier steeds liet vallen in den kring dergenen, die zij beminde. Voor hare edelvrouwen verscheen zij nooit anders dan met zekere terughouding, merkbaar in hare afgemeten bewegingen, hare langzame spraak en juiste zinwendingen; maar zoodra er eene maand verloopen was, bemerkte Dorothy met genoegen, dat die terughouding aanstonds verdween, zoodra zij met haar alleen gelaten werd.

Zij zocht spoedig gelegenheid hare meesteres bekend te maken met de verre bloedverwantschap tusschen haar en Scudamore, er bijvoegende dat zij hem alleen van aanzien kende, daar zij hem slechts éénmaal, voor zij op het kasteel kwam, gezien had. De jongeling maakte van zijnen kant van de eerste geschikte gelegenheid gebruik om haar in lady Margaret's tegenwoordigheid toe te spreken, en weldra wist het geheele kasteel dat zij neef en nicht waren.

‘Rowland is niet kwaad,’ zegde lady Margaret eens tot Dorothy, bij gelegenheid dat het gesprek over den jonkman liep; ‘maar ik kan niet begrijpen hoe hij zoozeer in de gunst is gekomen van mylord Worcester. Als het nog bij mijn echtgenoot was, zou ik er mij niet over verwonderen; die heeft het zoo druk met allerlei werktuigen en dingen, dat hij evenmin tijd als natuurlijke neiging heeft, om iemand te wantrouwen, die hem ronduit toespreekt. Maar mylord Worcester weet zeer goed dat er zelden twee dingen meer van elkander verschillen dan de menschen en hunne woorden. Dat wilde ik intusschen niet van uw neef zeggen: hij is geen huichelaar - hij bedoelt geen kwaad, maar hij tracht, voor zoover ik kan vinden, ook niet oprecht te zijn. Hij is aangenaam in den omgang; zijne opgeruimdheid, zijne kwinkslagen, zijne gevatheid in het antwoorden, zijne hoffelijkheid en wat al niet meer, maken hem tot mylord's gunsteling; en deze heeft hem steeds behandeld op eene manier die veel in hem verklaart. Hij is vlug en toch traag, goedaardig maar zelfzuchtig, edelmoedig maar beschouwt vermaak als van het eerste belang - ofschoon ik, om de waarheid te zeggen, nooit gehoord heb dat hij iets onteerends zou bedreven hebben. Maar in één woord, hij heeft geen plichtsbesef. Vergeef mij, Dorothy, zoo ik streng voor hem ben. Ik kan mij min of meer vergissen, maar zóó begrijp ik hem; en als het u verwondert, hoe ik zoo goed in staat ben hem te beoordeelen, dan heb ik u maar te zeggen, dat ik dit inderdaad niet zou kunnen, als ik niet van mijn echtgenoot geleerd had, menschen en zaken tot in hun binnenste te doorzien.’

‘Maar, mylady,’ waagde Dorothy te zeggen, ‘hebt ge mij zoo even niet gezegd dat mylord juist door zijne goedheid gemakkelijk bedrogen wordt?’

‘Wel opgemerkt! Het is waar, doch alleen als hij geen reden tot wantrouwen gehad heeft. Laat hem eens grond tot achterdocht gevonden hebben, en zijn oog is zoo scherp als het licht in het doordringen en ontcijferen.’

Tot nog toe had Dorothy den gemaal van lady Margaret niet anders dan in het donker gezien; hij was in den laatsten tijd dikwijls afwezig, daar Zijne Majesteit hem tot generaal van Zuid-Wales had benoemd, en hij dientengevolge talrijke troepen onder zijn commando had, meerendeels door hem zelf of door zijn vader bekostigd.

Eindelijk kreeg Dorothy hem ook eens in het licht te zien, en zij maakte van die gelegenheid gebruik om hem met al de belangstelling van een weetgierig en nadenkend meisje op te nemen. Hij was van eene reis thuis gekomen, had van kleederen verwisseld en eenig voedsel gebruikt, en verscheen thans in de kamer zijner vrouw, naar hij zegde, om zich wat te koesteren. Toen hij binnen trad, wilde Dorothy, die aan het borduurraam harer meesteres zat, terwijl deze eenige vlaamsche kanten zat te herstellen, van hare plaats opstaan en het vertrek verlaten. Maar hij verzocht haar te blijven zitten en voegde er opgeruimd bij:

‘Gij moet toch eens zien, nichtje, dat ik geen roofdier ben, 't welk de duisternis zoekt. Ik kan ook het daglicht verdragen. - Komaan, mylady, hebt gij niets om uw krijger bezig te houden? Niets nieuws te vertellen? Hoe maakt het mijne kleine Molly?’

Gedurende het gesprek der echtelieden had Dorothy eene uitstekende gelegenheid om lord Herbert gade te slaan. Eerst zag zij een schoon, welgevormd voorhoofd, met oogen, welker opmerkelijke helderheid scheen voort te spruiten uit eene mengeling van mannelijk vertrouwen met vrouwelijke gemoedelijkheid. Zij waren donker, niet zeer groot en vol licht. Hij had eenigszins een arendsneus. Een zachte, zorgvuldig ter zijde geborstelde knevel liet een paar goedaardige lippen zien, die zich elk oogenblik tot een glimlach schenen te zullen plooien. De knevels en een klein vlokske haar onder den mond was al baard wat hij droeg.

Niettegenstaande die mode hem lastig moest zijn bij zijn werktuigkundigen arbeid, droeg hij zijne haren tot op de schouders afhangende. In zijne jeugd waren zij dik en krullend geweest; thans waren zij dunner, doch krulden nog aan het eind. Zijne handen waren klein, met de lange vingers, die den kunstenaar aanduiden, terwijl zijn duim, vierkant aan den top en met het eerste gelid een eind naar achteren gebogen, die van een werkman was. Dat die handen hard en eenigszins ontkleurd waren, verwonderde Dorothy niet, daar zij wist wat er meê gedaan werd.

Dorothy vatte ook voor lord Herbert eene groote achting op en die vermeerderde nog toen zij later bemerkte, welk een treffenden eerbied hij tegen over zijn vader aan den dag legde. Hij luisterde met aandacht naar al zijne aardigheden, lachte er hartelijk om en scheen ze zelfs te genieten, als ze soms niet veel bijzonders waren; hij sprak altijd tot hem met een diep ontzag en toch met gemakkelijkheid; hij haastte zich al zijne verlangens te voldoen en voorkwam zelfs Scudamore; in één woord hij gedroeg zich meer als een oppassend jongeling dan als een man van over de veertig. Hun vertrouwelijke omgang, waarbij het gezag van den eene en de gehoorzaamheid van den ander van weers-

[pagina 52-53]
[p. 52-53]

zijden met liefde erkend werd, was treffend om te zien.

Nadat man en vrouw eene wijle met elkander gesproken hadden, zette de eerste zich op een rustbank, waarvoor de kussens door de bekwame hand der overleden gravin, zijne moeder, geborduurd waren, en zijne echtgenoote zette zich naast hem op een smallen stoel met hooge rugleuning; zij ging voort met het herstellen harer kant en er kwam eene pauze in het gesprek; daarop zag zijne lordschap op en scheen opnieuw de tegenwoordigheid van Dorothy op te merken.



illustratie
HET TOEDIENEN VAN DE LAATSTE HH. SACRAMEN
TEN AAN DEN H. LODEWIJK, NAAR DOUILLARD.


‘Wel, nichtje,’ zegde hij, ‘hoe hebt gij het gemaakt sinds wij elkaar voor een veertien dagen zagen?’

‘Heel goed, mylord, ik dank u,’ antwoordde Dorothy, ‘zoo als uwe lordschap, die weet wie ik dien, wel kan nagaan. In die twee korte weken heeft mylady mij met zooveel goedheden overladen, dat ik wel tevreden moet zijn.’

Er volgde een oogenblik stilte; daarop zegde lord Herbert luid lachend:

‘Hoort ge dat, Margaret? Gij moogt uw nichtje wel voor dat schoone compliment bedanken.’

‘Nu ik dank u, Dorothy,’ zegde hare meesteres, ‘ofschoon ik overigens niet van complimenten hoû. Maar als zij ongedwongen en uit het hart voortkomen, zoo als het uwe, houden zij op complimenten te zijn.’

‘Juist zoo,’ zegde lord Herbert. ‘Ga nu het avondmaal gebruiken, mylady. Ik heb zoo even pas mijn middagmaal genuttigd, en wil eens gaan zien hoe Kasper het maakt.’

‘Ik verlang geen ander avondmaal dan mijn Herbert,’ hernam lady Margaret. ‘Ge zult toch niet naar die akelige werkplaats gaan?’

‘Ik heb tegenwoordig thuis zoo weinig tijd...’

‘Dat gij dien nog ver van uwe vrouw moet doorbrengen? - Ga gij maar naar de eetzaal Dorothy.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken