Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vlaamsch leven.

‘Men ziet de Vlamingen zelden vereenigd tenzij bij een geopend graf!’ zegde weleer de dichter Van Duyze. Hij bedoelde met die woorden, dat de dwaze politiek, die op deze beweging sedert 1830 het ‘verdeel en gij zult heerschen’ toepast, de kampers immer in twist houdt; doch dat zij in den grond nog zooveel achting voor elkander hebben, dat zij, zoo mogelijk, ‘elkanders’ begrafenis zouden bijwonen.

Die stekelige waarheid werd den 25 september dezes jaars gelogenstraft; de Vlamingen kwamen op dien dag bijeen, niet om ‘elkanders’ begrafenis bij te wonen; maar om allen, tot welke partij ook behoorende, hunnen hoofdman, Hendrik Conscience, te vereeren, die zijn zoogezegd honderdste boekdeel, Geld en Adel, had uitgegeven.

In hoeverre dit werk nu juist het honderdste boekdeel van den vruchtbaren schrijver is, zullen wij niet beslissen. Dat honderdste boekdeel was eigenlijk maar een voorwendsel: men wilde den gemoedelijken man eens duchtig vieren, en met hem en door hem, in het hartje van het verfranschte Brussel, eene klinkende betooging houden.

En gelukt is zij, die betooging! Toen de Franschgezinden dien ontelbaren stoet Vlamingen zagen, mochten zij met bitterheid de historische spreuk herhalen: il en pleut donc de ces flamands.

 

Uit alle gouwen van Nederland kwamen de Vlamingen op, doch vooral uit Antwerpen, het vlaamsch midden bij uitstek en dat ook het zuiverst de vlaamsche traditiën bewaard heeft. 't Was een fiere stoet, waarboven de leeuwenvlag wapperde, die zich in Brussels straten bewoog, de monumentale Beurs opvulde en 's avonds de gothische zaal van het stadhuis innam, om dáár eene taal te spreken die zeker meer met den bouwvorm overeenkwam, dan het dartele fransch.

In Conscience's tuin ving de feestviering aan met eene toespraak, kantate, toejuichingen en handdrukken. De kinderen, die de kooren zongen, hebben daar bloemen voor den grijzen verteller gestrooid, gelijk het volk hem in de straat met hoed en stem toejuichte; gelijk de meer verfijnden hem, uit de vensters der bovenverdiepingen, met bloemen bestrooiden; gelijk de geleerden hem deftig ter Beurze onder woorden en geschenken begraafden, gelijk hij officieel, door mannen in 't zilver, 's avonds in de gothische zaal werd gehuldigd.

‘Alle swas daar zeker wel gothisch!’ zegde een Brusselaar, die het vlaamsch en de Vlamingen als eene soort van verouderde gedenkteekens beschouwt, ‘O ja,’ antwoordde een vroolijke Antwerpenaar, ‘niet alleen de paraplu's, maar zelfs de champagne, dien men er dronk, was gothisch.’

 

De verfranschte Brusselaar heeft weinig of liever geen begrip meer van al wat vlaamschnationaal is. Voor hem bestaat er geen België, ouder dan 1830. Al wat hem omringt, is aan Frankrijk ontleend: zijne taal - ten minste eene soort van parodie dezer taal - zijne zeden, zijne gebruiken, zijne instellingen en opschriften.

Hij leeft in en door Parijs en nog wel in en door het meest verkankerde deel der wereldstad. Initiatief heeft de Brusselaar niet: hij volgt Parijs na, en sedert eenigen tijd ook Berlijn en Munchen. Het woord taveerne en drinkhal zou hij niet aangenomen hebben, omdat het eigen en vlaamsch is, doch nu die woorden langs den vreemde binnen komen, vinden zij ook gereedelijk toegang.

De liederen van den Brusselaar zijn die welke uit een Parijzer café-chantant overwaaien; zijne boeken, die welke het naaktste realism in Parijs doet geboren worden; zijn theater is het Offenbachism der wereldstad; zijne beroemdheden, de lichtekooien, danseressen en zangeressen der Seine-boorden.

Buiten datgene wat Frankrijk voortbrengt, kent hij niets: de duitsche, engelsche, nederlandsche letterkunden zijn hem totaal vreemd. Hoe wilt gij dat zoo'n schepsel iets begrijpe van nationale letterkunde, van eigen taal en zeden?

Het was niettemin in het midden van die bevolking, over het algemeen verbasterd tot in de nieren, dat de Vlaming het waagde feest te vieren en openlijk te komen verklaren, dat de vlaamsche beweging, dat de vlaamsche letterkunde bestonden en niet geneigd waren den doodendans meê te maken, die onze franschgezinden sedert 1830 hebben gesprongen.

 

Hendrik Conscience, die zoo wat 72 jaar oud moet zijn, heeft in zijn uiterlijk weinig o. niets meer van het historisch geworden portret door Franck gegraveerd, en vroeger in zijne werken verschenen. De haren zijn wit, het voorhoofd gerimpeld, het oog gebalkt en wat hem voor velen bijna onkennelijk maakt, is de volle witte baard.

De fransch-belgische schrijver George Eekhoud, maakt in zijne levensbeschrijving van den dichter, een welgelijkend portret van hem: ‘Een Antwerpsch toonzetter nam mij bij den arm, zeggende: “Kom, ik zal u aan Conscience voorstellen,” en hij geleidde mij bij een grijsaard met eenigszins gewelfden rug, maar nog zeer opgewekt; de man was middelmatig van gestalte, had breede schouders, beweeglijke trekken, open voorhoofd, maar door het werk des nadenkens boven de wenkbrauwen en de slapen gerimpeld. De gelaatskleur was nog frisch; het oog, grijs-blauw, vinnig en diep, scheen protest aan te teekenen tegen de kenmerken van den ouderdom rond hetzelve. Lange verzilverde en achteruit gestreken haren en een grijs-witte welgevulde baard kenmerkten verder dat denkend en welwillend wezen. Die zeventiger was zonder eenige gezochtheid gekleed. Met de ellebogen op de leuning van een naast hem staanden stoel rustende, en van tijd tot tijd met welbehagen een teug nationaal bier drinkende, kwam hij mij voor als een goede vlaamsche buitenman.’

Wel verschillend inderdaad van den man, die dertig jaren geleden, omringd door eene groep jongeren: schilders, beeldhouwers en dichters, door onze Kempen dwaalde en zich daar soms aan de luidruchtigste vroolijkheid overgaf!

 

Eenvoudig van hart en zeden is Conscience altijd gebleven. Hij was nooit de man der staatkundige worstelingen; hij bewondert die welke zich moedig daarin wagen, doch hij staat van verre en behoudt tot in zijne grijsheid, zijn in zeker opzicht kinderlijk goed hart.

Voor de hooge wereld is hij gewis niet geschapen; zij hindert hem en wij gelooven zelfs dat hij zoo niet bang is voor dames uit die wereld, dan toch in elk geval zich liever niet dan wel, in haar gezelschap bevindt. Van soirées en gala-diners heeft hij bepaald eenen afschrik, ofschoon hij zich zeer beschaafd, in de beide talen, weet uit te drukken.

Zijn gesprek is echter stralend, fonkelend van vernuft, tintelend van geest, als hij de beschaafde taal mag verlaten, zich in het Ant-

[pagina 64]
[p. 64]

werpsch dialect uitdrukken, en omringd van Antwerpsche vrienden, onder het dampen van de pijp en het drinken van een goed glas gerstenbier, over vroeger dagen spreken kan.

Wie hem ooit zijn militair leven, de veldtochten van 1830, heeft hooren vertellen, zal moeten bekennen, dat geen enkel zijner beste bladzijden, in geest, bij die vertelling halen kan. Le ton fait la chanson mag men hier vooral zeggen.

Conscience is en blijft Antwerpenaar in den vollen zin des woords, Antwerpenaar van den ouden stempel. De veranderingen, die de geest des tijds aan zijne geliefde geboortestad toebracht, moeten hem grieven, doch wat hij daar nog immer ongeschonden terugvindt, zijn vlaamsche harten die met het zijne in harmonie kloppen.

 

Conscience is een groot vriend van reizen; ook, als het schoone jaargetij blijde zonnestralen en geurige bloemen brengt, zult gij hem zelden in zijne woning, in het Wiertz-Museum, aantreffen; gij ontmoet hem dan met een of twee vrienden, in het Walenland, in het Luxemburgsche, aan den Rhijn, bij de visschers aan de Panne of in het levendige Blankenberghe; doch daar, gelijk in het gewone leven, zondert hij zich af, zoekt alleen Vlamingen op, dwaalt alleen of met hen in de duinen, of vischt hier of daar op een afgelegen uithoek, binnenwaarts de duinen.

 

De werken, die het meest zijnen roem vestigden, waren de eersten der lange reeks, die van 1837 tot 1855 verschenen: in deze rij merken wij op die onnavolgbare tafereeltjes uit het oud Antwerpen, zoo als Hoe men schilder wordt, Wat eene moeder lijden kan, Siska van Roosemael, Avondstonden, Lambrecht Hensmans, Houten Clara; ook in deze rij verschenen de droomende en soms wat conventionneele heideschetsen, als zijn Loteling, Rikketikketak, Arme edelman, Baas Ganzendonck, De plaag der dorpen.

In diezelfde reeks staan zijne twee vaderlandsche romans, die onder opzicht van geschiedenis niet altijd onberispelijk kunnen zijn, maar als opvatting en uitwerking inderdaad als vaderlandsche epopeeën mogen aangeteekend worden, namelijk de Leeuw van Vlaanderen en de Boerenkrijg.

Sterker onder historisch oogpunt zijn gewis Jakob van Artevelde en de Kerels, doch zij hebben dat boeiende niet van de twee eerstgemelde verhalen: trouwens het groote en langwijlige verhaal ligt minder in de macht van Conscience, dan het kleine: hij schept gemakkelijker juweeelen dan monumentale torens.



illustratie
FONTEIN VAN NIEUW DELFTSCH AARDEWERK.




illustratie
DE EMMA- EN DE KRATERVAAS (NIEUW DELFTSCH AARTEWERK.)


Van 1856 tot 1881 zijn de door hem uitgegeven werken even talrijk, meer bewerkt, doch niet altijd zoo frisch als die der eerste periode; onder de schoonsten, tellen wij Moeder Job, de Omwenteling van 1830, Bavo en Lieveke, de Baanwachter, Een O te veel, De keus des harten, De Oom en de Schat van Felix Roobeek.

 

Zal Conscience nu de pen laten rusten en zich bij het ronde cijfer honderd bepalen? Wij gelooven het niet. Hij is geen man van rust, en zijn geest is nog te frisch, te levendig om in het niets-doen voldoening te vinden. Daarenboven de pen neêrleggen is moeielijk. Tollens zong ook eens in zijne Laatste Gedichten, dat hij den zang aan anderen liet en zich nog eene poos in het publiek zou neêrzetten om te luisteren - en wij mochten ons, na die verklaring, nog in het verschijnen van twee bundels verheugen. Hoe het zij, wij weten dat Conscience nog een werk in twee boekdeelen in portefeuille heeft, zijne levensgeschiedenis, doch hij weigert deze voor het oogenblik in het licht te geven. Dit werk zal, denken wij, slechts na zijnen dood verschijnen. Dat is voorwaar te lang wachten voor het publiek!

Ego.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken