Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

[Nummer 23]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

XXXVIII.
De gekwetste.

Eene maand na den slag bij Naseby en terwijl de koning nog op Raglan vertoefde, werd de gewonde Rowland Scudamore doodziek op het slot thuis gebracht. Juffer Watson ontving hem met tranen in de oogen en hij werd naar hetzelfde torenkamerke gebracht, waaruit Richard had weten te ontsnappen, opdat zij bestendig in zijne nabijheid zou zijn. De arme jongen was maar eene schaduw van hetgeen hij geweest was, en scheen eerder als eene schim te zullen verdwijnen, dan op de gewone manier te sterven.

Hij had dan ook behoefte aan eene zorgvuldige en aanhoudende verpleging, die hem intusschen zoo weinig ontbrak, dat er eer gevaar voor overmaat van verzorging, dan voor gebrek aan hulp ontstond. Was hij tot hiertoe alleen door den markies bedorven, thans, nu hij voor de zaak des konings doodelijk gewond was, betoonde het geheele kasteel hem eene toewijding, die zelfs een meer degelijk jongmensch geschaad zou hebben.

Hij had veel bloed verloren, voor hij van het slagveld opgenomen was, had aanhoudend



illustratie
HET BETOOVERDE KASTEEL. - Dorothy was in de kamer harer meesteres, toen de koninklijke bode binnen trad.


[pagina 178]
[p. 178]

koortsen, leed aan diepe neerslachtigheid en beterde maar uiterst langzaam. De markies kwam hem dikwijls bezoeken, vol medelijden met den anders zoo vroolijken jongeling, die thans tot het uiterste gebracht was. Hij sprak den koning over hem aan en ook deze wilde hem een bezoek brengen.

Toen Rowland den koning zag, bloosde hij; er schoten tranen in zijne oogen, hij kuste de hand die Zijne Majesteit hem toestak en sprak met zwakke stem:

‘Vergeving, sire: als ik beter had doorgereden, zou de zege misschien aan u geweest zijn. Ik bereikte den prins niet.’

‘Het was Gods wil,’ zegde de koning, die zich toen eerst herinnerde dat hij hem naar prins Rupert gezonden had. ‘Gij deedt uw best, en meer kan een man niet doen.’

‘Neen, sire,’ hernam Rowland, ‘had ik slechts eerlijk doorgereden.... ik wil zeggen, was ik maar eerlijk aan de merrie gekomen, die ik bereed, ik zou Uwe Majesteits boodschap wel overgebracht hebben’.

‘Wat meent gij?’ vroeg de koning.

‘Ha!’ zegde de markies. ‘Ge hebt dus met Heywood te doen gehad. ‘Hij wilde zijn eigendom terug hebben? Had ik het u niet gezegd! O, die merrie, Rowland! die merrie!’

Maar Rowland moest al zijne krachten inspannen om niet in zwijm te vallen; want het bloed was naar zijn hart terug gevloeid, en hij kon niet antwoorden.

‘Gij hebt uw plicht gedaan als een dapper en trouw ridder,’ hernam de koning om hem te troosten. ‘Daar twijfel ik niet aan, en al kan ik u de gezondheid niet terug geven,’ ging hij voort, terwijl hij zijn zwaard trok en het over de borst van den jonkman legde, ‘ik zeg u, zoo gij moogt opstaan, sta dan op als sir Rowland Scudamore.’

Het bloed stroomde Rowland naar het gelaat, maar vloeide bijna even spoedig terug.

‘Ik verdien die eer niet, sire,’ mompelde hij. Maar de markies sloeg de handen van genoegen in elkaar en riep:

‘Zie, mijn jongen, dat is eerst een koning om te dienen! Sir Rowland Scudamore!’

Rowland spande al zijne krachten in om een paar woorden van dankbetuiging tot Zijne Majesteit te stamelen en toen zijne bezoekers hem verlaten hadden, zuchtte hij:

‘Eer zonder verdienste. Had de Rondhoofd mij niet opgehouden, dan zou ik Rupert bereikt en den koning eene overwinning bezorgd hebben.’

Den volgenden morgen kwam de markies hem opnieuw bezoeken.

‘Hoe vaart sir Rowland Scudamore?’ vroeg hij.

‘Mylord,’ hernam Scudamore op smeekenden toon, ‘breek mijn hart niet door mij aan de onverdiende eer te herinneren.’

‘Hoe! durft gij, jonkman, uw oordeel tegen over dat des konings stellen?’ riep de markies uit. ‘Sir Rowland zijt gij en sir Rowland blijft gij, en als sir Rowland zal de aartsengel u roepen als gij ten oordeel moet komen.’

‘Tot mijne eeuwige schande,’ voegde Scudamore er bij.

‘Wat! hebt gij dan uw plicht niet gedaan?’

‘Ik beproefde het, maar faalde, mylord.’

‘Dat overkomt zoowel den beste als den slechtste.’

‘Ik bedoel niet alleen dat ik mijn doel miste, maar dat ik faalde door eigen schuld.’

En nu verhaalde hij den markies de geschiedenis van zijne ontmoeting met Richard, die bij besloot met de woorden:

‘En thans is het leven mij niets meer waard.’

‘Kom, gekheid!’ zegde de markies. ‘Gij zijt moedeloos ten gevolge uwer ziekte en uitputting.’

‘Gij troost mij, mylord.... een weinig. Maar de gestolen merrie, mylord?’....

‘Ja, daarop kan ik niets zeggen. Dat was niet wel gedaan en er was dan ook geen zegen bij. Maar troost u met de gedachte dat dit nu voorbij is, en denk niet dat zulke kleinigheden groote gevolgen hebben. De slag van Naseby Ware toch verloren geweest, al waren er ook honderd boodschappen naar prins Rupert gezonden. - Het leven u niets meer waard, mijn jongen! Laat dat aan oude menschen zoo als ik over. Het leven moet u veel waard zijn; want gij hebt nog menig jaar voor u.’

‘Ik wenschte dat de Rondhoofd maar een weinig dieper gestoken en mijn hart getroffen had,’ zuchtte Rowland moedeloos.

‘Gij verbaast mij, Rowland!’ hervatte de markies. ‘Ik moet zeggen dat mijne jicht het mij dikwijls geweldig lastig kan maken, maar nog nooit ben ik het leven zóó moede geweest, en ik weet waarlijk niet wat ik u antwoorden moet.’

Er volgde een oogenblik stilte. Daarop hernam Scudamore:

‘Zou uwe lordschap mij kunnen zeggen of het juffer Dorothy bekend is, dat ik door de hand van Heywood viel?’

‘Dat weet ik niet; maar mij dunkt, als zij het geweten had, zou ik het zelf ook eerder geweten hebben. Maar wie zou het haar gezegd kunnen hebben, en waartoe zou zij het verbergen, zoo zij het wist?’

‘Dat kan ik niet zeggen, mylord; zij is niet als andere dames.’

‘Zij is als alle goede dames, ten minste hierin dat zij de waarheid spreekt; waarom vraagt gij het haar niet?’

‘Ik heb er geene gelegenheid toe gehad, mylord. Ik heb haar niet gezien sinds ik ten oorlog trok.’

‘Zoo,’ zegde de markies het voorhoofd fronsende, ‘ik dacht niet dat het meisje zóó overvoorzichtig was. Zij kon een gewonden ridder toch wel een bezoek gebracht hebben.’

‘Zij is niet af te keuren. Het is mijn eigen schuld,’ hernam Rowland.

De markies zag hem een oogenblik medelijdend aan, maar gaf geen antwoord en vertrok. Hij ging regelrecht naar Dorothy en bracht haar hare hardvochtigheid onder het oog. Zij antwoordde wat zij meende te moeten antwoorden en ging in gezelschap van juffer Watson oogenblikkelijk naar Rowland, dien zij bijna niet meer herkende. Zij werd zoodanig door het gezicht van den armen jongen getroffen, dat zij er bijna de terughouding door vergat, die zij anders tegenover hem in acht nam.

Weken, maanden lang bleef Rowland nog sukkelen, maar toen de lente naderde, kon hij zijne kamer verlaten en bezoeken brengen aan het gezin van den markies, dat hem als een verloren zoon in den familiekring opnam.

Inmiddels verliet de koning het kasteel en niet lang na zijn vertrek, ontving de markies van hem een brief, waarin een ander schrijven gesloten was, gericht aan ‘Onzen tegenwoordigen procureur-generaal;’ daarin werd dezen gelast een schrijven op te stellen, waarbij de markies van Worcester tot hertog van Somerset verheven werd, en dat de koning zou teekenen. Dit moest echter geheim gehouden worden zoo lang de koning het raadzaam zou achten, maar in het volgend jaar had Zijne Majesteit Karel I geen enkelen procureur-generaal meer iets te bevelen.

XXXIX.
In ongenade.

De maand januari van het jaar 1646 brak aan en daarmeê kwam de somberste wolk, die ooit het kasteel Raglan verdonkerd had. Op zekeren dag in het midden van genoemde maand trad Dorothy de kamer van lady Glamorgan binnen en vond die ledig. Van uit de aangrenzende kamer bereikte een zucht haar oor, en daar vond zij hare meesteres met het gelaat in de kussens van het bed verborgen.

‘Mylady,’ riep Dorothy verschrikt uit. ‘Wat is er? Mag ik niet weten wat u deert?’

‘Mylord is in de gevangenis,’ hijgde lady Glamorgan, en opnieuw in tranen uitberstende, snikte en weende zij.

‘Is mylord in het gevecht gevangen genomen of door de list des vijands?’

‘Gave God, dat het zoo ware!’ zuchtte lady Glamorgan, ‘dan was het nog te verduren.’

‘Maar hoe komt hij dan in de gevangenis? Gij jaagt mij schrik aan, mylady,’ riep Dorothy.

Er kwam geen antwoord, maar er volgde een nieuwe uitbersting van troosteloos, misschien ook verontwaardigd geween.

‘Daar gij mij niets wilt zeggen, mylady, moet ik er mij meê troosten, dat ik althans ééne zaak weet.’

‘Wat weet gij, lieve?’ vroeg de gravin, maar als verwachtte zij geen antwoord, zoo moedeloos en onbestemd was de vraag uitgesproken.

‘Dat, wat mylord ook overkomen is, het hem slechts tot nieuwe eer kan strekken.’

De gravin sprong op, wierp zich snikkend om Dorothy's hals en hield haar weenende omklemd.

‘Mylady! mylady!’ murmelde Dorothy.

‘Ik dank u, Dorothy,’ zuchtte lady Glamorgan ten laatste; ‘want uwe woorden en gedachten zijn altijd waar gebleken.’

‘Hoe zou iemand anders over mylord kunnen denken?’ hernam Dorothy verbaasd.

‘Velen denken thans niet zoo over hem. Mijn God! zij noemen hem een verrader. Zoudt gij het gelooven, mijn kind? Hij is een gevangene in het kasteel van Dublin!’

‘Maar is Dublin dan niet in de handen des konings?’

‘Juist, dat is het ergste! Welke verraderlijke vrienden zijn die ketters! Maar hoe kan het anders? Hoe zouden zij, na hunne trouw aan de H. Kerk gebroken te hebben, de goede trouw tegenover de menschen heilig houden? Mylord Ormond heeft de schromelijkste lasteringen omtrent mylord uitgestrooid.’

‘Ik weet nog ééne zaak,’ hernam Dorothy, ‘namelijk dat mylord zich niet bekommeren zat om hetgeen booze tongen van hem zeggen, zoolang zijne vrouw hem voor den man houdt die hij is.’

‘Gij zijt een goed meisje, Dorothy, maar gij weet weinig van de booze wereld af. Zich onschuldig te weten en het hoofd omhoog te houden, zijn twee verschillende zaken.’

‘Maar, mylady, zelfs de schuldigen houden het hoofd omhoog: waarom zouden onschuldigen het dan niet doen?’

‘Omdat zij onschuldig zijn, mijn kind, en de onschuld zelfs den schijn van het kwaad zoo haat, dat zij hem niet dragen kan. Mylord is afschuwelijk belasterd, Dorothy, - door wien zeg ik niet.’

‘Door wien anders zou het zijn, dan door zijne vijanden, mylady?’

‘Inderdaad niet door degenen, die zijne vrienden zijn, maar toch helaas door hen, voor wie hij de trouwste vriend was.’

‘Is dan mylord Ormond trouweloos? Is hij naieverig op mylord Glamorgan? Heeft hij hem valschelijk beschuldigd? Ik wenschte dat ik alles begreep.’

‘Ik wenschte zelf dat ik alles begreep, mijn kind. Er zijn zekere papieren gevonden betreffende mylords zending naar Ierland; overal loopen geruchten van verraad en samenzwering in verband met den naam van Glamorgan, en mylord zucht als gevangene in het kasteel van Dublin.’

Zij moest zich geweld aandoen om het woord uit te spreken, en opnieuw berstte zij in tranen uit.

‘Ween niet, mylady,’ zegde Dorothy, die geen woorden wist te vinden om hare meesteres te troosten.

‘Zou ik er eene meer gewichtige reden voor kunnen hebben?’

‘Voorzeker, mylady, wanneer het geen leugen was.’

‘Het is waar, zeg ik u.’

‘Dat mylord een verrader is, mylady?’

Lady Glamorgan stiet haar van zich af en zag haar aan als eene tiegerin.

Een toornig woord zweefde haar op de lippen, maar haar goede engel sprak, en eer Dorothy zich kon herstellen, had hare meesteres naar zijne taal geluisterd en hem begrepen.

‘Goddank neen,’ zegde zij, zich geweld aandoende om bedaard te zijn. ‘Maar het is waar, dat hij in den kerker ligt.’

‘Dank dan God, mylady, dat het zoover nog

[pagina 179]
[p. 179]

niet gekomen is,’ zegde Dorothy, en daar zij gevoelde dat ook zij in tranen dreigde uit te bersten, boog zij en verliet de kamer. Het was een overtreding der etiquette, aldus zonder verlof heen te gaan, maar de gravin had zich weêr op hare peuluw geworpen en sloeg er geen acht op.

Op deze manier leefde men gedurende eenigen tijd op het kasteel Raglan voort als in een boozen droom. De markies was in een sombere stemming ofschoon hij op het oogenblik geen aanvallen van jicht gevoelde, waarop hij de schuld kon schuiven. De onzekerheid, waarin men verkeerde, gaf aanleiding tot allerlei vermoedens en gissingen, die de algemeene somberheid nog vermeerderden. En toen men allengs uit het onzekere raakte, strekte ook dit slechts om de kasteelbewoners nog treuriger te stemmen. Op zekeren avond eindelijk, dat Dorothy bij hare meesteres geroepen werd, vond zij deze met een brief in de hand.

‘Kom hier, Dorothy, zie eens wat ik heb!’ riep zij uit, terwijl zij het papier zegevierend omhoog hield en van vreugde weende en lachte.

‘Het moet inderdaad iets kostbaars zijn, mylady,’ zegde Dorothy; ‘want sinds lang heb u niet zien lachen. Mag ik uwe vreugde niet deelen, mylady?’

‘Voorzeker, daartoe heb ik u juist laten roepen. Luister, ik zal het u voorlezen: ‘Dierbare Margaret,’ - kunt gij raden van wien dit komt, Dorothy? - ‘dierbare Margaret, ik hoop dat deze letteren u zullen bereiken, om de berichten te logenstraffen, die gij wellicht omtrent mij mocht ontvangen hebben, sinds men mij op het kasteel van Dublin gevangen gezet heeft. Vooreerst moet ik u zeggen, dat ik daar zoo gewillig heenging, als mijne vijanden slechts konden wenschen. En even ongaarne zou ik mijne gevangenis, al stonden ook de deuren wagenwijd open, verlaten vóór ik van allen blaam gezuiverd ben. Gij hebt eenmaal tot mij gezegd: Laat u nooit ter liefde van mij afbrengen van hetgeen uw plicht u gebiedt. Dit woord is mij een waarborg dat gij u thans moedig en groot van hart zult betoonen. Ik ken u te wel dan dat ik het noodig zou achten u te verzekeren dat mijn geweten mij niets verwijt. Ik weet niet dat ik iets deed wat eenigszins als ontrouw jegens mijn koning zou kunnen uitgelegd worden, en daarom vrees ik niets.’

De gravin zweeg een oogenblik en las eene innige voldoening op Dorothy's gelaat.

‘Zegde ik het u niet, mylady?’ hernam deze, niet zeer gelukkig in de keus harer woorden.

‘Dwaas, die gij zijt,’ antwoordde de gravin met eenige verontwaardiging. ‘Denkt gij dat een meisje zonder ondervinding zoo iets behoeft te zeggen aan de echtgenoote van een man als mijn Edward? Dacht gij dat ik weende omdat ik aan zijne onschuld twijfelde? Dan kent gij de liefde niet eener echtgenoote. Ik zou tranen, heete tranen kunnen weenen om één haar, dat er gekrenkt werd op zijn edel hoofd!’

En Dorothy aan haar hart drukkende, weende zij opnieuw een vloed van tranen, die als de regen was na den storm.

Nog éénen volzin las zij alvorens met den brief naar haar schoonvader te snellen. Hij luidde als volgt:

‘Intusschen verzoek ik al mijne vrienden niets te gelooven, vóór gij een uitvoerig verhaal van mij zelven ontvangen hebt.’

Het genoegen tijding van zijn zoon te ontvangen vermocht echter de wolk niet te verdrijven, die sedert lang het gelaat van den markies benevelde. Ook hij behoefde niet versterkt te worden in de overtuiging dat zijn zoon onschuldig was. Maar hij wist zeer goed, dat dit hem niet uit den kerker zou verlossen, waarin afgunst en laster, gevoegd bij den fanatieken haat der protestanten, hem geworpen hadden. Wat hij van verschillende zijden omtrent de ongenade van zijn zoon vernomen had, deed hem niets minder vreezen dan dat Glamorgan het lot zou deelen, dat Strafford en Laud getroffen had. Het scheen de gewoonte des konings zijne vrienden aan zijne vijanden op te offeren, en het was derhalve geen wonder dat de rechtschapen oude man, die zich voor zijn koning uitputte, gebukt ging onder zulk een wreeden ondank en hij zich niet weêrhouden kon den man te verachten, wiens persoon hem als koning heilig was.

Tegen het einde van februari deed een bode van Zijne Majesteit op zijn weg naar Ierland het kasteel Raglan aan. Hij was belast met het overbrengen van brieven naar lord Ormond, die den graaf van Glamorgan uit de gunst des konings had gestooten, om zelf zijne plaats in te nemen. Daar hij den weg overal door Puriteinen bezet vond, was hij genoodzaakt zijne brieven op eene veilige schuilplaats achter te laten en kwam onder veel moeilijkheden naar Raglan, ten einde daar een geleide te vragen, om hem op zijn verderen weg te beschermen. Maar lord Charles ontving hem verre van hartelijk; want geheel Raglan was in rouw over het lot van Glamorgan. Hij bracht hem echter naar zijn vader, die, ofschoon ongesteld en aan zijne kamer gekluisterd, toestemde hem te ontvangen. Terwijl de bode werd toegelaten, bevond zich lady Glamorgan in het vertrek en bleef daar, achter eene gordijn verscholen.

‘Hebt gij onder uwe missiven ook brieven van Zijne Majesteit aan mijn zoon Glamorgan, meester Boteler?’ vroeg de markies, onwillekeurig de wenkbrauwen fronsende.

‘Niet dat ik weet,’ antwoordde Boteler, ‘maar er kunnen er in die van mylord Ormond gesloten zijn. De koning heeft mij intusschen belast, mylord Glamorgan zijne minzame groete over te brengen.’

Doch dit was slechts de windvlaag, die het smeulende vuur der verontwaardiging in het hart van den markies deed ontvlammen.

‘Het doet mij innig leed,’ zegde hij op een toon, waarin de verontwaardiging de bovenhand had op de smart, al sprak deze ook duidelijk genoeg uit zijne gelaatstrekken; ‘het doet mij innig leed te moeten zeggen dat de koning zwak en wankelmoedig is. Het blijkt dat hoe meer men zijn vriend is, hoe meer kans men heeft als zijn vijand behandeld te worden.’

‘Zeg dat niet, mylord,’ hernam de bode. ‘Zijne Majesteit verwacht voorzeker zulk een oordeel niet van uwe lippen. Heeft hij mij niet gelast zijne minzame groeten over te brengen aan mylord Glamorgan en u tevens zijn koninklijken dank te betuigen voor uwe edelmoedige toewijding?’

‘Heer Boteler, gij weet niets van de zaak af. Dat gij een mondvol vriendelijke woorden gebracht hebt, kan ik niet ontkennen. Maar woorden zijn slechts woorden en alleen daden zijn bewijzen van goede trouw. Inderdaad, Zijne Majesteit zet zijne woorden in de voorhoede, terwijl zijne daden in de achterhoede blijven en zijne woorden gevangen laten nemen. Toen Zijne Majesteit onlangs hier was, legde ik een boek in zijne kamer, waarvan ik weet dat hij het begin gelezen heeft. Maar als hij het ten einde toe had gelezen, zou het hem aangetoond hebben wat het zegt een wankelmoedig vorst te zijn.’

‘Mylord, mylord, gij weet beter.’

‘Beter weten beteekent soms erger weten, heer Boteler. Was het niet genoeg toe te laten dat mylord Glamorgan door mylord Ormond onrechtvaardig in de gevangenis werd geworpen voor zaken, waartoe hij Zijne Majesteits volkomen volmacht had? Moest hij hem nog openlijk verloochenen door te ontkennen, dat hij hem zoo ver strekkende orders gegeven had? Maar ik zal voor hem bidden, opdat hij standvastiger moge zijn in zijne vriendschap, en zoodra ik er gelegenheid toe zie, zult gij een geleide hebben om uwe missiven veilig over te brengen.’

Hiermede kon de bode heengaan en lord Charles leidde hem de kamer uit.

‘Zoo verraderlijk als ijs!’ mompelde de markies, in den waan dat hij alleen was. ‘Gij hebt op zand gebouwd, mijn jongen, en uw huis gaat te gronde. Dwaas, dat ik er aan denken kon zulk een nietswaardige tot den schoot der Kerk terug te brengen!’

‘Mylord!’ vroeg lady Glamorgan van achter de gordijn te voorschijn tredend, ‘hebt gij vergeten dat ik hier ben?’

‘Zoo, zijt ge daar, mijne wilde Iersche? Ik had u inderdaad vergeten. Maar is onze koning geen Minotaurus, die in een labyrinth van kronkelwegen woont en de edelsten in den lande verslindt? Eerst was het zijn trouwe Strafford, vervolgens zijn dwaze Laud, thans komt de beurt aan mijn zoon, die een heir van dezulken waard is.’

‘In zijn brief beklaagt mylord Glamorgan zich niet over de behandeling van Zijne Majesteit,’ merkte de gravin aan.

‘Mylord Glamorgan is zoo geduldig als Job. Hij zou voor den koning door een vuur loopen zonder eene klacht te uiten. Om de waarheid te zeggen, ben ik uit eene andere stof gemaakt. Ik kan geen bedrog en ontrouw verdragen en wel het minst in een koning. Wat is dat voor een koning, die liegt, al was het om een koninkrijk!’

De eene dag ging na den anderen voorbij en er werd niets gedaan om de reis van den bode te bespoedigen; deze werd meer en meer ongeduldig om zijne brieven op hunne bestemming te brengen, maar lord Worcester had zoodanig alle vertrouwen in zijn koning verloren, dat hij geen hart meer voor diens zaken had. Ook in het belang van zijn zoon wenschte hij Boteler op Raglan terug te houden, daar hij niet weten kon wat Zijne Majesteit aan Ormond schreef. Hij zond dan ook zelf een bode naar Dublin en hield het vertrek van Boteler tegen opdat zijn eigen bode lord Glamorgan bereiken zou, vóór lord Ormond de brieven des konings ontving.

Veertien dagen lang bleef Boteler te vergeefs wachten dat men hem een geleide zou geven, en ten slotte besloot hij zich tot de gravin te wenden, hopende dat deze van haar invloed te zijner gunste gebruik zou maken. Dorothy was in de kamer harer meesteres, toen de koninklijke bode binnen trad.

‘Mylady,’ sprak hij, ‘ik heb een onderhoud met u verzocht ten einde uwe hulp te vragen in de zaken des konings, u aan de hartelijke toegenegenheid herinnerende, die mijn koninklijke meester u en uw huis toedraagt.’

‘Het is inderdaad goed, dat gij er mij aan herinnert, heer Boteler; want in deze onrustige tijden had ik het bijna vergeten.’

‘Ik weet stellig, dat Zijne Majesteit met de beste bedoelingen jegens mylord Glamorgan bezield is.’

‘Bedoelingen zijn windeieren,’ hernam de gravin spijtig; ‘geef mij daden, als ik kiezen mag.’

‘Helaas! de koning heeft slechts weinig in zijne macht, en dit te minder nu zijne zaken opgehouden worden.’

‘Ik geloof dat er weinig reden is voor zulk een haast; want voor zoover ik weet, zijn er reeds anderen op uwe boodschap uit.’

‘Gij verbaast mij, mylady.’

‘Ik spreek niet zonder zekerheid. Mijn eigen neef William Winter behoort tot hen; hij is de vriend van mijn echtgenoot, maar heeft niets uitstaan met mylord Ormond,’ zegde lady Glamorga veelbeteekenend.

‘Ik dank u, mylady; want nu weet ik, waarom ik hier opgehouden werd,’ sprak Boteler en vertrok, terwijl Dorothy lady Glamorgan doodsbleek aanzag. Zij wist niet wat te denken van deze houding harer meesteres tegenover een bode des konings. Zij was maar zeer oppervlakkig met den stand der zaken bekend; doch hare meesteres deelde haar thans alles mede wat zij omtrent de behandeling wist, die haar gemaal van den koning ondervonden had.

Dorothy stond versteld over zooveel trouweloosheid in een persoon, dien zij steeds als den heiligen drager van het gezag beschouwd had, en ofschoon haar eerbied voor het koningschap er in het minst niet door verminderd werd, kon zij niet nalaten te denken, dat de Puriteinen en Richard toch niet geheel onverschoonbaar waren.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken