Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De drijvende opera.
Eene Amerikaansche zedeschets.

Tusschen de amerikaansche stadjes Montgomery en Napoleon in Arkansas dreef in de golven van den Mississippi een zonderling vaartuig langzaam stroomaf. In uitgebreidheid kwam het de groote stoombooten nabij, die meer op drijvende hotels gelijken; doch het had geene machine en geleek ook meer op eene ark dan op een gewoon schip.

Boven het dak dezer ark staken twee masten uit, die met fladderende wimpels en groote vlaggen versierd waren, namelijk de amerikaansche sterrevlag en eene andere, waarop met reusachtige letters het volgende opschrift geschilderd was: ‘Jonathan Chickering's grand floating opera house.’ (De groote drijvende opera van Jonathan Chickering.)

Zoo als van zelf spreekt was Jonathan een Yankee, want in welk ander verstand zou het denkbeeld kunnen opkomen om eene drijvende opera in het leven te roepen?

Onze Yankee-impresario had zijne berekeningen als volgt gemaakt:

In de vele kleine steden en landingsplaatsen van den Mississippi wonen vele gegoede lieden, die gaarne ook eens eene opera willen zien. Daar zij, om hunne zaken, geene reis kunnen ondernemen van honderden mijlen naar de groote steden, en er in de stadjes geene opera's gegeven worden, moet men hun de opera voor de deur brengen. Om met een gezelschap het land af te reizen is een groot kapitaal noodig. Daarenboven is men niet overal in de gelegenheid eene geschikte operazaal te vinden; koffiehuiszalen, boomwolpakhuizen en andere magazijnen daartoe te gebruiken, dat gaat niet, dewijl zij te ongeschikt zijn en hunne eigenaars er te groote huur voor zouden vragen, indien zij zagen, dat men niet buiten hen kon. Daarom moet men de operazaal meêbrengen - een drijvende opera, die overal kan heenvaren, waar slechts water is.

Op elke plaats, waar het de moeite zou loonen, leg ik aan en geef enkele voorstellingen, redeneerde de slimme impresario verder. De nieuwheid van het plan zal veel menschen lokken en mij dus schadeloos stellen voor mijne moeite. Te New-Orleans reken ik met de zangers, muzikanten en bootsliê af. Om de drijvende opera weêr naar St. Louis te laten sleepen tegen stroom op, zou meer kosten dan zij waard is. Daar laat ik dus het schip uit elkaar slaan en verkoop de planken en balken tegen een matigen prijs. Dan neem ik met mijn gevulde beurs, met de decoraties en de garderobe plaats op eene stoomboot, die naar St.-Louis gaat, laat daar eene nieuwe boot bouwen en engageer een nieuw gezelschap.....

Zoo als wij gezien hebben had de Yankee dit plan uitgevoerd.

Meer dan de helft der terugreis had hij nu afgelegd, meer dan vijftig vertooningen waren gegeven en hadden zooveel opgebracht, dat reeds eene groote winst behaald was.

Met een genoeglijk lachje berekende de impresario zijne zuivere winst op vijftien duizend dollars.

Dat was hem echter nog niet genoeg. Daarom dacht hij er aan het appointement van zijn personeel met een derde te verminderen. Om dit doel te bereiken wilde hij zich, na aankomst te New-Orleans en vóór de afrekening, failliet verklaren, wat voor hem niets nieuws was. Hij had gedurende zijn leven meermalen met goeden uitslag bankroet gemaakt, zoo dat hij mocht hopen, daarin opnieuw naar wensch te zullen gelukken.

Enkele voorbereidende maatregelen waren daartoe reeds genomen.

De kloeke oeverbewoners van den Mississippi zijn bekend om hun warmbloedig, driftig en strijdzuchtig karakter. Zij zijn buitengewoon vlug bij de hand met revolver en bowiemes, of wanneer de zaak niet ernstig is, met tafelpooten en stoelleuningen. In enkele steden had men bij de vertooningen der opera veel spektakel gemaakt, dikwijls zelfs zooveel, dat het een wonder moest schijnen hoe het drijvende huis niet meermalen kort en klein was geslagen. Bij dergelijke tooneelen nu was driemaal de kas gestolen, zoo als Jonathan Chickering met droefgeestige stem meêdeelde, ofschoon zij telkens bijzonder goed gevuld geweest was.

Merkwaardig was het te noemen dat de zangers en muzikanten den goeden Jonathan Chickering op dit punt niet geloofden. De meesten hunner hadden op hunne kunstreizen door de Vereenigde Staten geleerd, dat alles geen klare wijn is, wat een impresario schenkt. Zij waren zoo dikwijls bedrogen geworden, dat zij niemand meer vertrouwden. Ook nu dachten zij aan bedrog en er waren er onder, die het plan van hun waardigen impresario doorschouwden en hem dan ook rondweg zegden, dat allen overtuigd waren dat Jonathan Chickering zelf driemaal de kas had bestolen, om later bankroet te gaan en hun salaris gedeeltelijk in te houden.

De artisten hadden echter nog andere redenen om te klagen. Zoo als van zelf spreekt, werd op de ark ook voorzien in hun onderhoud, tot welk doel een oude dikke neger als kok was aangenomen, die in dezelfde hoedanigheid vroeger bij een senator te Washington zijne lauweren in de kookkunst behaald had, zoo als de impresario bij het sluiten van het contract aan zijn personeel verzekerd had. Inweerwil van de voorspiegeling van de lekkere schotels die men zijn personeel zou voorzetten, was het eten dikwijls oneetbaar en altijd zeer slecht. Wanneer de ontevredenen klaagden, dan schoof Chickering de schuld op den zwarten kok, terwijl deze de verantwoordelijkheid op den principaal terug wierp, die zulke slechte levensmiddelen kocht, dat de beste kok er niets goeds van kon maken.

Ook ten opzichte van het beloofde prachtige logies werden de artisten bitter teleurgesteld, doch daarover bekommerden zij zich minder. De dames kregen de garderobe tot slaapkamer, terwijl de heeren naar verkiezing zich op de banken der toeschouwers of op den grond konden neêrleggen om te slapen. Deze bedden waren wel hard, maar luchtig, en dewijl de nachten warm en zacht waren, maakte niemand er eenige aanmerking op.

De ruwe bootslieden, die bij de voorstellingen als deurwachters en figuranten dienst deden, hadden een kotje aan den steven van het schip, vlak naast de kleine kajuit van den ondernemer, welke hij altijd gesloten hield, omdat er zijne geldkas stond, die hij niet gaarne iemand liet zien.

Overigens was het geheele vaartuig als theater ingericht. Slechts eene smalle galerij liep rondom het tooneel en het parterre, welk laatste vijfhonderd personen kon bevatten als het vol, en zeshonderd als het stampvol was, wat dikwijls gebeurde; want de Yankee gaf bij grooten toeloop gaarne meer kaarten uit dan er plaatsen waren. Er waren drie rangen, en plaatsen voor ‘zwarte heeren en hunne dames,’ zoo als Chickering zeer vleiend op zijne aanplakbilletten zegde.....

Het was tien uur van den voormiddag, het weêr was schoon; uit het noorden blaasde eene frissche bries, welke de slecht gebouwde ark deed drijven. De zon stond hoog aan den blauwen hemel en spiegelde zich in het water van de groote rivier. Iedereen was op zijn post, de mannen aan 't stuurrad, de kijkuit aan den boeg en eenige mannen met lange vaarboomen op de galerij. Want hier en daar was het vaarwater gevaarlijk. Rechts en links lagen eilanden of staken met schelpen bezette rotsen boven het water uit en daartusschen rafts en snags (vastzittende of drijvende boomstammen).

De impresario had zich in zijne kajuit opgesloten, om te werken, zoo als hij zegde, of om in 't geheim rhum te drinken, zoo als zijn personeel beweerde, en dit kon zeer goed de waarheid zijn.

Uit het binnenste van den drijvenden kunsttempel weêrklonk muziek en zang. Men repeteerde de opera Lucrecia Borgia, welke dien avond in het stadje Napoleon zou opgevoerd worden.

De reeds van bloed en vergift druipende opera van Donizetti was voor den amerikaanschen smaak met nog eenige misdaden verrijkt; want volgens het princiep van een Yankeeimpresario, die zijn publiek kent, moet in elke dramatische opera alle tien minuten iemand vermoord worden of iets even verschrikkelijks geschieden.

De kapelmeester was een Duitscher, de muzikanten waren gedeeltelijk Duitschers en gedeeltelijk Bohemers, behalve een talentvolle neger, die met groote vaardigheid de groote trom sloeg. Zij speelden niet slecht; naar de meening des Yankees maakten zij echter niet genoeg lawaai.

[pagina 200]
[p. 200]

De zangers en zangeressen waren Amerikanen en Engelschen en ook eenige Duitschers. Zoo was de bas een Duitscher, Meijer genaamd, die vroeger aan kleine duitsche hoftheaters had gezongen, doch wegens dronkenschap was ontslagen. Ook in Amerika was hij aan vele theaters verbonden geweest. Hij was een lange kerel met vuurrood gelaat en purperen neus. Gewoonlijk zong hij de tirannen- en potentatenrollen en ook nu vervulde hij in Lucrecia Borgia die van den hertog Alfonso van Ferrara.

De Yankee mocht den duitschen zanger niet lijden, want hij gaf hem de schuld, dat het geheele personeel hem vijandig gezind was. En daarin had hij gelijk. Meijer had het plan opgevat Jonathan Chickering tegen te werken.

Terwijl het koor een gezang aanhief, kreeg het vaartuig op eens een geweldigen schok.

De muzikanten tuimelden door elkander en ook de zangers vielen omver. Muziek en zang eindigden in een scherpen dissonant van angstgeschreeuw.

Wat was er gebeurd?

De drijvende opera was op een boom gestooten en zat vast, hetgeen niets nieuws was, daar het meermalen was voorgekomen.



illustratie
HET NEST VAN EEN MOL.


De impresario kwam uit zijne kajuit en liep naar het tooneel.

‘Wij zitten vast!’ riep hij. ‘Alle handen op het dek om meê te helpen!’

‘Ik dank u hartelijk,’ zegde Meijer trotsch. ‘Een kunstenaar als ik hoeft het werk niet te doen van een schipper.’

‘Vergeet gij uw contract niet?’

‘Dat vergeet gij dagelijks, mijnheer Chickering! Gisteren was de biefstuk weêr zoo taai als zoolleer; ook de brandy was minder sterk. In zekeren zin maakt gij u tegenover ons aan moord en vergiftiging schuldig. Ik zal uwe schandelijkheden in alle dagbladen der Unie publiek maken!’

‘Daar is hier geen sprake van! Volgens uw contract zijt ge verplicht hulp te verleenen, wanneer wij in levensgevaar verkeeren.’

‘Ik zie er geen levensgevaar in dat we vast zitten. Daarenboven moet gij u niet met de dwaze begoocheling streelen, dat ik een hand zal uitsteken, zelfs al was het om u uit den muil van een alligator te redden.’

‘Dat doet hier niets ter zake, ik spreek hier over de voorstelling van hedenavond. Wanneer er geen kan plaats vinden, dan moet ik uw loon verminderen of mij bankroet verklaren, wat aan uwe eigenzinnigheid zal te wijten zijn. Indien wij niet binnen een half uur los komen, kunnen wij niet op tijd te Napoleon zijn, waar het heden kiezing voor een sherif is en dus veel volk bijeen komt, zoo dat wij er tegen verhoogde prijzen kunnen spelen.’

‘Ha! ha! tegen verhoogde prijzen!’ mompelde de duitsche bas. ‘Dan moogt ge dezen avond wel goed oppassen, dat uwe kas niet opnieuw gestolen worde,’ en hij lachte spottend.

‘Voorwaarts, voorwaarts! gentlemen!’

‘Ik wil de grap wel eens zien,’ bromde Meijer. ‘Maar ik steek er geen hand naar uit. Ik ben een kunstenaar en geen werkman.’

En hij ging met de anderen naar de galerij, waar de bootsliê met haken en vaarboomen bezig waren het vaartuig los te werken. Eenigen van het kunstenaarspersoneel boden hunne hulp aan. Vele matrozen waren op de boomstammen gesprongen om ze met bijlen uit elkaar te kappen, doch niets mocht baten.

De bas had eene sigaar aangestoken en stond met de handen in den zak naar het werken te zien, alsof de geheele zaak hem niets aanging.

Eensklaps weêrklonk het fluiten van een stoomboot, die in de verte kwam aanzetten. Toen de kapitein der stoomboot de vastzittende opera zag, liet hij de vaart van zijn schip matigen, om zijne tweehonderd passagiers het vermaak van dit zonderling schouwspel te gunnen.

De passagiers van de stoomboot lachten, schreeuwden, floten en bespotten de ongelukkige arkbewoners.

‘Hallo!’ riep de Yankee woedend, ‘in plaats van ons te bespotten was het beter ons te helpen! Wij zijn ook Kristenmenschen even goed als gij!’

‘Stop!’ riep de kapitein der stoomboot en de kolossus vertraagde zijne vaart nog meer.

‘Opera, ahoi!’

‘Wat is het, kapitein?’

‘Wat geeft ge als ik u vijf minuten lang op sleeptouw neem en u aldus losmaak?’

‘Wat verlangt ge?’

‘Tweehonderd dollars!’

‘Zijt ge dol, kapitein? Tien dollars wil ik geven!’

‘Bah! Weet ge anders niets?’

‘Ik geef er vijftien!’

‘Neen! Tweehonderd moet ik hebben!’

‘Zink in den grond!’

‘Voorwaarts!’ riep de kapitein. ‘Laat den dwaas daar zitten tot den laatsten dag.’

En de stoomboot vervolgde haar weg.

‘Bravo!’ mompelde de bas. ‘Onze Yankee laat zich niet villen. Maar zoo waar ik Meijer heet, ook mij zal hij niet villen!’

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken