Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De architectuur in de dierenwereld.

VII.
Wasfabrikanten.

Wie ooit in de gelegenheid is geweest een biekorf te zien, zal ons zeker niet tegenspreken als wij beweren dat aan zijne bewoners de hoogste plaats toekomt onder de bouwkunstenaars in het dierenrijk. Misschien schrijven enkele lezers deze lofspraak aan eigenbaat toe, daar de biën den menschen was en honig leveren, wat op zich zelven reeds voldoende is om onze dankbaarbeid op te wekken; doch dezulken noodigen wij uit met ons een bezoek te brengen aan een biekorf, terwijl de ieverige diertjes bezig zijn hun cellen te bouwen, en dan, wij twijfelen er niet aan, zullen zij ons gevoelen rechtveerdigen.

Alvorens echter met de bieën te beginnen, moeten we melding maken van de hommels, die eveneens tot het gild der wasfabrikanten behooren. De hommels worden even als de bieën in mannekens, wijfkens en arbeiders verdeeld, die elk hun eigen werkkring hebben. Dewijl echter de mannekens en arbeiders reeds bij het begin van elken winter sterven, is het dus de taak der overgebleven wijfkens om bij den aanvang der lente eene kolonie te stichten. Daartoe graven zij gemeenschappelijk eene holte in den grond, met uit- en ingangen, en besmeren de wanden alsmeê de zoldering met was om hunne woning watervrij te maken.

Het nest zelf is geheel van mos en gras en de hommel gaat op eigenaardige manier te werk om de bouwstoffen naar het hol te sleepen. Nadat toch de mosstengeltjes en grasvezelen met de pooten tot een bundeltje gepakt zijn, wordt het pakske onder het lijf doorgeschoven, aan welks uiteinde eene andere hommel het overneemt en op dezelfde manier weêr aan een collega overgeeft. Deze handeling wordt herhaald tot dat de bouwstoffen het hol hebben bereikt, waar een aantal hommels bezig zijn de woning van alle gemakken te voorzien.

De cellen der hommels zijn zeer lomp in vergelijking met die der bieën, maar zijn dan ook niets anders dan de door larven gesponnen cocons. Deze cocons zijn geheel dicht, zoo dat de volwassen dieren, zoodra de gedaanteverwisseling is afgeloopen, hen daaruit moeten bevrijden door den top van de cocon af te knagen. Nog een ander soort cellen, de eigenlijke broeicellen, zijn geheel van was en dienen, zoo als de naam aanduidt, om er de eieren in te leggen. Daar echter de arbeiders zeer belust zijn op deze eieren, sluit het wijfje ze zorgvuldig.

Deze roofzucht der arbeiders verdient intusschen geene te groote berisping; want zij maken zich van den anderen kant weêr verdienstelijk door hunne zorgvuldige verpleging der jongen. Niet alleen toch dat zij hen in hun wasgevangenis van nieuw voedsel voorzien, hetgeen zij doen door een gaatje in de cel te boren, daardoor stuifmeel neêr te laten en het dan weêr te sluiten, maar ook voor hunne ontwikkeling dragen zij de beste zorgen. De larven groeien snel ten gevolge waarvan hun verblijf te klein wordt. Door hunne bewegingen scheuren de cellen, maar de arbeiders stoppen deze scheuren onmiddellijk met was dicht en blijven daarmeê voortgaan tot het dier zijn volkomen wasdom heeft bereikt en zich bij zijne gezellen voegt om echter eerst na de verpopping meê te werken voor het algemeen welzijn, ten minste indien het geen manneke is; want deze brengen hun kortstondig leven alleen door met te teren en te smeren, zonder een poot naar het werk uit te steken.

Uit deze schets ziet men dat de hommel een zuivere republikein is; geheel anders is het gesteld met de bieën, die het monarchale beginsel huldigen en allen de grootste gehoorzaamheid betuigen aan hunne koningin, zoo als wij dat bij de termieten zagen, ofschoon de bieënkoningin zich in grootere vrijheid mag verheugen. Het was de meergenoemde fransche geleerde Huber, die de levenswijze der bieën tot in de minste bijzonderheden heeft nagegaan en deze in zijn onschatbaar werk Nouvelles observations sur les abeilles heeft beschreven. Daaraan is de volgende beknopte schets over de bieën ontleend.

Om zoo duidelijk mogelijk te zijn willen wij eerst zulk een kleinen wasfabrikant eens van nabij beschouwen en met den arbeider of de zoogenaamde werkbie beginnen, om zoodoende zijne werktuigen te leeren kennen. Op de eerste plaats wijzen wij op zijne voelsprieten, die de plaats van oogen bij het diertje innemen, daar het altijd in het donker werkt en dus op het gevoel moet afgaan. De uiterst fijn vertakte sprieten zijn daarop geheel en al ingericht, zij bestaan uit niet minder dan dertien leedjes, die zoo fijn zijn, dat men ze met het bloote oog bijna niet kan waarnemen. Ook de mond verdient afzonderlijk vermeld te worden; want hij dient niet alleen om den honig uit de bloemen te zuigen, maar ook om aan de was de eigenschap te geven dat zij tot het bouwen der cellen verwerkt kan worden. Wij zullen straks zien welk gebruik de bie daarvan maakt. Dat de pooten eene voorname rol spelen hebben wij bijna bij alle dieren kunnen waarnemen, doch geen enkel dier bezit daarin een korf om het een en ander meê naar zijn nest te sleepen, zoo als dit met de achterpooten van de bie het geval is. Door eene bijzondere inrichting kan het diertje daarin stuifmeel en voorwas huiswaarts dragen zonder dat het daarom zijn fladderen van de eene bloem naar de andere behoeft prijs te geven.

Eindelijk komen wij aan het voornaamste punt, de eigenlijke wasfabricatie welke in het lichaam der bie plaats heeft. Zoodra het diertje de noodige hoeveelheid honig heeft opgezogen ondergaat dit van binnen eene bewerking, waardoor de honig was wordt en welke aan de oppervlakte van het lichaam naar buiten komt, even als bij een mensch het zweet ontstaat. Aan de onderzij van het achterlijf vertoonen zich als de bewerking ten einde loopt, kleine witte schilfertjes was, welke het diertje met de pooten wegneemt en tot den bouw zijner kunstige cellen aanwendt.

Na nog even herinnerd te hebben dat men

[pagina 244]
[p. 244]

die kunstige cellen alleen aan de werkbieën heeft te danken, kunnen we een biekorfgaan beschouwen op het oogenblik dat een nieuwe zwerm er bezit van neemt. Om dit mogelijk te maken, heeft men glazen korven genomen, van binnen van latjes voorzien, om de diertjes een vast steunpunt te geven.



illustratie
DE AALMOES, NAAR FRANÇOIS DUMONT. (PEINTURE-BOGAERTS.)


Wanneer zulk een zwerm een nieuwen korf betrekt, beginnen de bieën met haar huis schoon te maken; alle stof en vuilnis wordt er uit ver wijderd en de binnenwanden glad en effen gemaakt, om ze ten slotte te besmeren met eene soort vernis, het reeds genoemde voorwas, dat de bieën verzamelen van bloesemknopjes van wilgen-, po pulieren- en kastanjes-knopjes, in hare korfjes meê naar huis gedragen, en daar hare tong als borstel gebruiken om het op de wanden te smeren.

Waarlijk verbazend zijn de maatregelen der bieën om een groot voorwerp, dat zich in hun korf mocht bevinden, daaruit te verwijderen, of wel het zoodanig te maskeeren, dat het de dieren bij hun werken niet in den weg staat. Kunnen zij den hinderpaal met man en macht niet aan de deur zetten, dan wordt hij bekleed met voorwas en aldus onschadelijk gemaakt.

Eerst als alles volmaakt in orde is, beginnen de bieën aan den bouw van hunne raten. De meesten onzer lezers zullen wel eens in de gelegenheid zijn geweest deze zeshoekige wascellen te zien, die allen op elkaar gelijken en

[pagina 245]
[p. 245]

waarbij, hoe stevig zij ook zijn, zeer spaarzaam met de was is te werk gegaan. De grootste worden gebruikt voor de uitbroeiing der eieren, waaruit mannekens zullen te voorschijn komen, wat de bieënkoningin, de algemeene moeder, zeer juist weet te bepalen; doch allen zijn slechts hutten, vergeleken bij het paleis, dat de koningin zelf bewoont, en dat de ruimte beslaat van veertig à vijftig gewone cellen.

Opmerkelijk is het welk eene zorg de bieën aan de opvoeding harer jeugdige koninginnen wijden: zij krijgen afzonderlijk voedsel, worden op hare wenken bediend en hoeven nooit te werken. Doch het wordt tijd dat wij den bieënzwerm aan het werk zien.



illustratie
HET GEBED, NAAR FRANÇOIS DUMONT. (PEINTURE-BOGAERTS.)


Zoodra de bieën zich met honig verzadigd hebben, keeren zij naar den korf terug, om zich van de vermoeienissen van hun zwerftocht te verpoozen. Dit verpoozen geschiedt op eigenaardige manier. Eene bie slaat de voorpooten in den bovenwand des korfs en hangt daar aan; eene tweede grijpt met de voorpooten de achterpooten der eerste, eene derde, vierde en vijfde doet hetzelfde, zoo dat zij te samen een ketting vormen, waarvan de bieën de schalmen zijn. In het begin van den bouw hangen vele van zulke kettingen achter elkander en vormen dan te samen het gordijn van waswerkers, waarvan wij hierachter eene gravure geven. Dat is de toestand van rust voor de bie, doch

[pagina 246]
[p. 246]

in het binnenste gaat de wasfabricatie haar gewonen gang en groeien dus de wasplaatjes aan, onder aan het achterlijf.

Hebben deze de gewenschte grootte gekregen, dan komt er leven in de brouwerij. Eene bie werkt zich los uit de massa, begeeft zich naar een der latjes boven in den korf en zal den eersten steen leggen van het nieuwe gebouw. Zoodra zij ruimte genoeg heeft gekregen, neemt zij met de achterpooten de schilfertjes was van het achterlijf, pakt ze met de voorpooten over en brengt de plaatjes in den mond. Daar ondergaat de was eene nieuwe bewerking, zij wordt geknauwd en met speeksel vermengd, waardoor de brooze schilfertjes eene taaiheid verkrijgen, zonder welke het onmogelijk zou zijn ze te verwerken.

Is deze bewerking gereed dan wordt de was op het latje geplakt en met het werken voortgegaan tot dat de voorraad der bie is uitgeput en eene andere hare plaats inneemt. De bieën, welke dit werk verrichten zijn de eigenlijke kunstenaars niet, zij zijn wat de opperliê voor een metselaar zijn, zij brengen slechts de bouwstoffen aan. Zoodra toch eene zekere hoeveelheid was is opgehoopt, wordt het de beurt der zoogenaamde voedsterbieën om den hoop was te fatsoeneeren. Zij beginnen daartoe een kuiltje in de was te boren, dat den bodem der eerste cel zal worden. Om de beurt elkaar aflossend zetten zij den cellenbouw voort; want in dien tusschentijd hebben weêr andere bijen nieuwen voorraad was aangebracht en de bedrijvigheid is in vollen gang.

Zoolang een raat niet voltooid is zal zij bovenaan en in het midden het dikst en aan den rand het dunst zijn, doch is de korf geheel gevuld, dan hebben de cellen nagenoeg eene gelijkmatige dikte met evenwijdige oppervlakten bekomen.

Om een denkbeeld te geven van het werken eener bieënkolonie, zullen we ten slotte eene proef meêdeelen, welke de meergenoemde Huber met de bieën nam. Hij bracht een twaalftal bieën onder eene glazen klok en plaatste daarin tevens een stuk van een raat, samengesteld uit tien cocons, waarin de poppen nog bevat waren. De onregelmatige vorm der raat maakte het onmogelijk haar vast te doen staan. Zoodra een der bieën er op wilde klimmen begon zij te waggelen. De diertjes wisten er echter raad op. Twee of drie bieën klauterden op de raat, bogen zich over den rand daarvan heen en sloegen hunne voorpooten in de tafel, terwijl zij met de achterpooten de raat vasthielden, om aldus de andere bieën gelegenheid te geven zich op de cocons te plaatsen en aan deze hunne eigen lichaamswarmte meê te deelen. In dit werk losten de bieën elkaar beurtelings af tot dat de waarnemer zich over hen ontfermde en de raat stevig op de tafel vastmaakte.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken