Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[Nummer 1]

Onze gravures.

St. Joris en de draak.

In het boek Job leest men over den Leviathan: ‘Zijn lichaam is als een gegoten schild, bedekt met schubben... Zijn wezen is als stralend vuur, en zijne oogen zijn als de oogen van het morgenrood. Uit zijne kaken schieten fakkels als vlammend pijnhout, uit zijne neusgaten wervelen rookkolommen, als uit een heeten, ziedenden ketel; zijn adem doet gedoofde kolen ontbranden: de vlam breekt uit zijnen muil.’



illustratie
st. joris en de draak.


Recht dichterlijke beschrijving.

In het boek der Openbaring, op Pathmos geschreven, leest men: ‘Een groote rosse draak met zeven koppen en tien hoornen en op zijne koppen zeven diadeemen. Zijn staart sleepte het derde deel van de sterren des hemels mede en wierp ze ter aarde...’

Uit die en andere beschrijvingen, waarmeê de booze geest bedoeld wordt, hebben de latere schrijvers en dichters vooral den oorsprong gevonden van die walgelijke en reusachtige draken, die eischten dat men hun de schoonste der jonkvrouwen offeren zou, die alsdan door heldhaftige ridders werden verlost.

Heerlijke vertellingen, die ons in onze jeugd het hart deden kloppen en die wij in later leeftijd nog met voldoening herlezen - en wel omdat wij alsdan zien dat zij een veel dieper zin hebben dan het ons vroeger toescheen! Wat overschoon bewijs van de macht des Kruizes in de legende van St. Joris, van dien schoonen en jongen vorst van Kappadocië, de kristen Perseus, die duizende wonderen deed en het monster velde dat de schoone koningsdochter ging verslinden!

Vandaag, zegt de nieuwmodische en wetenschappelijke wereld, zijn er geene draken of monsters meer om te bevechten - en zij glimlacht spottend en tracht zelfs door dien glimlach het ongeloof te verspreiden.

Men bedriegt zich: heeft leviathan, of de rosse draak uit het boek der Openbaring, juist die vormen niet meer die wij in de gewijde Schrift vinden, toch draagt de booze geest vandaag nog de zeven diadeemen, en slaat hij met zijnen slangenstaart nog veel sterren uit den hemel der onschuld en der eerlijkheid.

Leviathan leeft nog; doch hij heeft zich naar de noodwendigheden des tijds veranderd, en zijne tenten opgeslagen in het midden der volken,

[pagina 2]
[p. 2]

in het midden der groote steden, waar hij schier oppermachtig regeert, het kwade verspreidt en het goede bevecht met eene verwoedheid, die aan het onmenschelijke grenst.

De leviathan is, voor ons vlaamsch volk, de vijand van eigen zeden en eigen taal, en om deze te bestrijden, verbergt hij zich in de bladen van den franschen roman; in de kolommen van eene onzedelijke dagbladpers; in het glinsterend tooverlicht van den franschen schouwburg en allerhande afdalende theatrale wanstalligheden; hij zit in de school, in de kazerne, aan de wieg, aan de deur der kerk en aan het doodsbed.

Overal, in onze samenleving, ontwikkelt de booze geest zijne werking om ons volk te ontmunten in taal en zeden, en het gelijk te maken aan den zuidelijken nabuur, opdat deze het eens des te gemakkelijker zou kunnen inzwelgen.

De leviathan, die ons vlaamsch volk bedreigt, en die, helaas! zooveel glinsterende sterren uit onzen hemel heeft weggeslagen, is de verfransching met al haren pestwalm en hare vernielingszucht jegens den alouden vlaamschen stam.

Die stam werd niet ten onder gebracht door den moord, den brand en de bajonnetten in eene reeks van pogingen, dwars door de eeuwen heen, en die slechts verlamd werden in 1815 op het veld van Waterloo; maar de zuidelijke leviathan bezigt nu een ander middel - hij slaat de heimelijker, vreedzamer, aangenamer en verleidelijker wegen in, die wij hooger aantoonden.

Al wie wil dat onze provinciën Vlaamsch blijven, moet als kampioen tegen dien boozen zuidergeest optrekken en de St. Joris zijn van onzen tijd. Dat roepen wij tot u, dichters, zangers, letterkundigen van allen stempel, leek of priester!

Nooit is het oogenblik dringender en plechtiger geweest dan nu: onze rangen zijn immers ongenadig gedund door den dood en daarenboven is de verdeeldheid in ons kamp geslopen en heeft er velen weggesleurd. Wij zijn zwak en verdeeld op dit oogenblik, en nooit, sedert 1830, was integendeel de fransche geest ieveriger, werkzamer, zekerder van ons te overwinnen dan vandaag.

Met die denkbeelden waren wij bezield, toen onze nieuwe jaargang door de prachtige, gespierde en zinrijke figuur, door den held die den dreigenden draak uit de eerste dagen des kristendoms neêrvelde, geopend werd. Zinrijk is zij voor ons, Vlamingen, zinrijk onder meer dan een oogpunt.

Arabi-pacha.

Indien ge het portret van Arabi-pacha goed beziet, zult ge met ons bekennen dat hij precies geen krijgsmansfiguur is. Als wij ons den soldaat voorstellen, kunnen wij ons moeielijk iets anders verbeelden dan scherpe trekken, zwaar overhangende wenkbrauwen, flikkerende oogen, dreigend en hoog voorhoofd, een borstelige knevel - kortom, een echte kogelvreter.

Arabi-pacha, zoo als gij hem daar op de prachtige plaat, omringd door zijne juichende soldaten, ziet rijden, tamelijk dik, welgezet, met opgedrongen wangen, kleine oogen, vleezigen neus, ronde kin - Arabi-pacha zou ons veeleer doen denken aan sir John Falstaff, die wel is waar de ridder speelde, maar veel liever teerde, smeerde en zich ziek lachte.

Als men echter den knaap van dichtbij beziet en, wat veel helpt, zijne daden nagaat - Lieder ohne Worten klinkt zelden goed in zaken van teekening - dan merkt men al heel gauw, dat er in die figuur veel vastberadenheid, in die oogen veel slimheid, in dat voorhoofd veel zelfbetrouwen te vinden is.

De grondbeginsels, die hij voorstaat, hebben dieper wortels in het volk, dan men in Europa over het algemeen wel wil gelooven: immers, Arabi vertegenwoordigt het turksche element, in opstand tegen de europische indringing, en om den oorlog tegen de Kristene beschaving te doen ontbranden, is er bij al de stammen, in de wijd uitgestrekte woestijnen verspreid, immer slechts één enkele vonk noodig.

De haat jegens den giaour, tegen den ongeloovige, is den Turk met de moedermelk ingegeven - en laat ons rechtvaardig zijn - de beurs-Europeaan heeft niet altijd zoo kristelijk met den zoon uit het Oosten gehandeld, dat deze voor hem liefde kan opvatten. Is het daarenboven hem, den beurs-Europeaan, niet deels te wijten dat de zaken in Egypte verslimmeren, dat de zeden verslechten, dat het volkskarakter ontkleurt, dat, kortom, de worm het oude rijk doormeutelt?

Van de zijde der oud-turksche partij beschouwd, kan dit niet anders dan noodlottig zijn, en men begrijpt dat als Arabi de groene vlag van den Heiligen Oorlog opsteekt, al wat Mahometaan en fanatiek is, aan zijnen oproep gehoorzaamt en zij met den dichter als het ware antwoorden:

 
Ecrasez, o croyans du Prophète divin,
 
Ces chancelans soldats gui s'enivrent de vin,
 
Ces hommes qui n'ont qu'une femme!

Wie is die Arabi? Van waar komt hij?

In onze dagen wordt daarop niet juist meer gelet; hij verschijnt en heeft als zoovele anderen, de woorden van Danton op zijn vaandel geschreven: de l'audace, de l'audace et encore de l'audace; durven maar! en van dat oogenblik vindt hij, in onzen tijd van oproergeest, altijd bewonderaars.

Welk ook de uitslag van die beweging zij, het schijnt ons niet zeer waarschijnlijk dat de onderkoning veel van zijnen vorstelijken invloed zal behouden; zijne gedwongen plaatsneming aan den kant der Europeanen zal hem, in de oogen van den Muzelman, altijd noodlottig zijn, en valle morgen dan ook Arabi, hij blijft eene figuur van eersten rang in de Muzelmansche en ook in de Europische wereld.

Voor de bloemenkraam.

't Zien er drie vroolijke wildzangen uit, dat klaverblad van straatkapoenen! De muts staat moedwillig op een oor; het haar krolt als de pinnen van een stekelvarken; de kleêren zijn precies niet bijzonder aantrekkelijk en om de sneê van hun vest heeft de kleêrmaker zeker geen modeplaatje moeten raadplegen.

De oogen ffikkeren van vroolijkheid, loszinnigheid, overmoed en heel veel van deugnieterij, of liever zoo gij wilt van kwaêpitserij,’ dat kleine en ontembare duiveltje is der jeugd eigen - en hebben wij, goede lezers, gij en ik, ook al niet eenige van dergelijke zonden uit vroeger tijd op ons geweten?

Tot nu toe hebben onze drie vroolijke kwanten het reeds tamelijk druk gehad. Zij hebben, even als Plaasteren Dooc uit Snieders' Janklaassen-spel, het naaisterke in de buurt, dat voor het open venster werkte, met het verblindend spiegelglas geplaagd; den ouden hond van den smid een rammelend ijzer aan den staart gebonden; de appelkraam in de hoogte doen vliegen; het koperen bekken van den barbier tot schijf hunner steentjes doen dienen; zij hebben op hunnen kop gewandeld en van dat verkeerd standpunt de wereld beschouwd.

Al wat Dooc in dien hekelenden zedenroman deed, deed ook ieder van het drietal: ‘Ziet, daar stapt hij statig als een tamboer-majoor vooruit, met den eenen arm in de zijde, met den anderen de beweging van den stok nabootsende - en altijd het eindje gevonden sigaar in den mond. Ofwel hij danst op de maat der trom of der muziek en maakt zulke gekke sprongen, dat het den ernstigen tamboer-majoor - de nee plus ultra van les hommes graves - zelfs lachen doet.

Dooc zwemt als een waterhond, duikelt als een eend, klimt op de boomen als een kat, is stout in het vechten, danst in het zeeltje tegen het vlugste meisje.

De zak van de broek is breed en diep; er zit daar een gansch arsenaal van instrumenten in om de menschen te plagen; maar vooral een spel vuile, zwarte en aan de vier hoeken omgekrolde kaarten, maken deel van den voorraad. Zij zeggen u dat Dooc een verklaarde vriend is van het troeven op het grastapijt der vesting, en wat het lottospel aangaat - niemand zingt zoo schoon, zoo verstaanbaar en toch zoo snel, de uitgekomen nummers: onder- en boven (69), twee kapstokken (77), Judas (13), de jaren van Ons Lieve Heer (33); maar ook niemand kiest gezwinder het hazepad, als de policie-commissaris de spelers op het echt groene tapijt betrapt.

Ja, al die hoedanigheden, hier opgesomd, leest ge in de oogen, in de houding, in de gebaren van het drietal; 't Zijn drie echte Dooc's. Zij hebben met de prijswinnende duif geloopen, eene fakkel gedragen bij de laatste serenade - en wat dies meer, en nu, nu krijgt hun jongensgeest smaak in iets anders: nu willen zij den dandy uithangen, het knopsgat versierd zien met een frissche tuil bloemen, en met een eindje opgeraapt sigaar in den mond, over de wandeling gaan floreeren, tusschen al de schoone dames en heeren.

Ziet slechts: in die zes schelmachtige oogen leest men dezelfde ontwerpen, dezelfde voornemens. Deze zullen zij uitvoeren, tot dat er hun weêr eene andere kuur door de bruisende hersens schiet, of tot dat zij deze of gene ‘kwaêpitserij’ aanvangen, die hun maar met moeite aan de grijpende policie doet ontsnappen.

Van dat oogenblik verplaatsen zij het tooneel hunner ‘fratsen’ weêr naar een ander deel der stad en vinden dáár, in eene nieuwe omgeving, ook weêr nieuwe elementen om hunne speelzucht te voldoen.

Och, zoo lang die niet ontaardt in wezenlijk kwaad, zoo lang de gevangenis en de veroordeeling er niet op volgt, is het ons wel. Speelt, danst en geniet, o jeugd, zoo lang gij nog in de gulle jaren zijt, want weldra komt de zorg, de kommer en de ellende - en wat voorbij is, keert, jammer genoeg, nooit meer terug!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken