Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

IV.

Den volgenden morgen zaten Donatien de Monaville en zijn gezel, Luigi de San Marco, in hetzelfde salon waar wij hen daags te voren met elkander hebben zien spreken. Zij waren in reisgewaad en hun bagage, uit twee koffers bestaande, was gereed om verzonden te worden.

Zij gebruikten een stevig ontbijt, betaalden hunne rekening, gaven den bediende een goed drinkgeld, zegden dat zij naar Parijs gingen, lieten zich daarna in een rijtuig naar de statie brengen, waar zij een biljet naar Mezières namen; maar zij stapten te Vireux af en verzonden van daar hunne bagage naar Brussel, bureau restant; namen daarop den trein naar Mariënburg, van waar zij bijna onmiddellijk weer naar Hastières vertrokken. Daar hielden zij zich evenwel ook niet lang op: Donatien nam een biljet voor Dinant, en zijn gezel een voor Brussel.

 

In den namiddag van denzelfden dag vertoonde zich te Givet een nog jeugdig vreemdeling, die als een hercules gebouwd en met smaak gekleed was. Hij trad het voornaamste koffie huis der stad binnen en deed er onderzoek naar een paar heeren, die gedurende een veertien dagen te Givet gewoond zouden hebben. De beschrijving, die hij van hen gaf, moesten onmiddelijk aan degenen die hen gezien hadden, Donatien en Luigi doen herkennen. Givet nu is eene plaats van eenige duizend inwoners, waar het genoeg is zich eenige malen in het openbaar te vertoonen, om terstond aan iedereen bekend te zijn. Men zegde hem dat degenen die hij zocht in het hotel het Anker hun intrek genomen hadden. Hij begaf zich derwaarts en zijn gelaat verraadde een groote teleurstelling toen men hem meedeelde dat zij denzelfden morgen naar Parijs waren vertrokken. Daarop wilde hij den herbergier uithooren omtrent hun doen en laten tijdens hun verblijf te Givet; maar de hospes, die alle reden had om over zijne beide gasten tevreden te zijn en iets verdachts in die ondervraging zag, toonde zich zeer terughoudend en bepaalde zich er toe met te antwoorden, dat die heeren, gekomen om de omstreken te bezichtigen en zich wat te verstrooien, niets anders gedaan hadden dan hun plan uit te voeren.

De vreemdeling vertrok met den eerstvolgenden trein naar Reims.

 

Donatien was te Dinant in het hotel hel Vergulde Hoofd afgestapt, waar hij reeds daags daarna een geheel nieuw koffer uit Namur ontving. Dit koffer werd hem door San Marco gezonden. Het bevatte linnengoed en twee volledige costumes, het eene hoogst eenvoudig, het andere smaakvoller. Hij vond er ook een teekenalbum en vischgereedschap in.

Gelijk hij besloten had, gaf de burggraaf zich te Dinant voor een landschapschilder uit en zegde voornemens te zijn, daar eenigen tijd te vertoeven. Al spoedig had hij, door zijne vriendelijkheid, de sympathie der lieden van het hotel en al zijne commensalen gewonnen.

Reeds den volgenden morgen begaf hij zich met zijn schetsboek onder den arm naar Hastière en ging een bezoek brengen bij de familie Desherbiers, die hem aanvankelijk niet erkende. Men had hem den eersten keer ontmoet in een tamelijk achtelooze kleeding en het aangezicht begroeid met een zwaren baard, thans zag men hem terug geheel geschoren en in een frisch, sierlijk, landelijk kostuum gestoken.

Onze Parijzenaars begonnen zich te Hastière te vervelen; de komst van den burggraaf werd daardoor des te hooger op prijs gesteld en men maakte met hem eene lange wandeling langs de lachende boorden van den Ermeton.

Des anderen daags ontving men een nieuw bezoek van Donatien, die zich hoe langer hoe voorkomender en dienstvaardiger jegens Pauline betoonde en het kapittel der meedeelingen omtrent hetgeen hem zelf betrof aanroerde.

Voor het oogenblik zullen wij er ons toe bepalen met eenvoudig te vermelden, dat hij voorgaf in Sicilië in de omstreken van Palermo het levenslicht aanschouwd te hebben, waar zijne moeder, van dat eiland geboortig, eenigen tijd in den schoot van hare familie was gaan doorbrengen. Zijn vader was van Metz, en hij zelf was in deze stad opgevoed tot aan den leeftijd van vijftien jaren, toen hij op een kostschool te Parijs geplaatst werd; later, na den dood zijner ouders, had hij verscheidene vreemde landen bezocht.

 

De heer Desherbiers merkte met genoegen op dat de burggraaf bij het verhalen dezer bijzonderheden niet de geringste toespeling op zijne fortuin had gemaakt; wijl nu echter de levenswijze, welke hij tot dusverre geleid had, een rijk man aanduidde, zag de oude heer in dat nederig stilzwijgen een gevoel van zedigheid en kieschheid, dat hem bekoorde.

De heer de Monaville toonde zich eveneens zeer terughoudend en ingetogen betreffende de rol, die hij in den fransch-duitschen oorlog gespeeld had, als eenvoudig soldaat dienst nemende ter verdediging van zijn overweldigd vaderland en te Sedan strijdende met eene dapperheid, waarvan zijne bekomen wonden getuigden.

De echtgenoote van den heer Desherbiers, die den tact van haren man en hare kleindochter miste, was vooral met den burggraaf ingenomen, en staarde hem met bewondering aan, hem telkens de zotste komplimenten makende,

[pagina 16]
[p. 16]

als het ware aan zijne lippen hing als hij sprak en hare handen vouwende, voortdurend morde: wat man, wat man!

Deze kleingeestige bewondering was verre van aangenaam aan hem, die er het voorwerp van was; want de zwaarlijvige dame verliet hem geen minuut als hij bij Pauline was, hetgeen hem noodzaakte met deze op het terrein der algemeenheden te blijven, terwijl hij haar zoo gaarne ongehinderd zou hebben te kennen gegeven wat hij voor haar gevoelde!



illustratie
muzelman in gebed.


Haasten wij ons evenwel er bij te voegen dat toen hij eindelijk de gelegenheid gevonden had, die hij zoo ieverig zocht, hij het jonge meisje met bewogen stem verklaarde dat hij haar bemind had sinds den dag hunner eerste ontmoeting en die liefde sedert aanhoudend dieper wortel had geschoten. Hij eindigde met haar verlof te vragen, deze bekentenis aan hare ouders te mogen herhalen.

Diep ontroerd door eene verklaring, welke zij evenwel verwachtte en met vurigheid verlangde, kon Pauline niet ontveinzen wat zij van haren kant voor hem gevoelde en het verzochte verlof werd met blijdschap toegestaan.

Hoewel de heer Desherbiers het aanzoek van den jongen Franschman met zekere koelheid ontving, maakte hij evenwel geen zwarigheid om hem hoop te geven op eene gunstige inwilliging. Het spreekt van zelf dat hij besloot ten spoedigste narichten in te winnen omtrent dengene, die naar de hand van zijne kleindochter dong. Van zijnen kant en zonder er iets van te laten blijken, had Donatien stappen gedaan om zich te vergewissen over de maatschappelijke positie en het geldelijke vermogen van de familie, waarmede hij eene nauwere verbintenis wilde aangaan.

Het vervolg zal ons leeren, hoedanig de uitkomst van dit wederzijdsche onderzoek was.

V.

Pauline Desherbiers had den ganschen omtrek van Hastières doorkruist, maar zij was nog niet te Givet geweest, waarvan men haar het versterkte kasteel geroemd had; zij koesterde dan ook een levendig verlangen dit te gaan bezichtigen.

Op zekeren morgen gaf zij den burggraaf bij zijne komst dit verlangen te kennen, hetwelk door haar grootvader gedeeld werd.

Dit verzoek scheen hem onaangenaam te verrassen.

‘Och,’ riep hij uit, ‘dat treft wel slecht! Ik zou mij gelukkig geacht hebben u te vergezellen, maar het is mij onmogelijk; ik kan vandaag slechts ten hoogste een uur met u doorbrengen.... Eenige vrienden wachten mij te Anseremme, waar wij gezamenlijk het middagmaal zullen gebruiken... Het is een allerliefst plaatsje, aan de monding van de Lesse, eene rivier, welker boorden vermaard zijn geworden door hunne grotten, waarin men talrijke overblijfselen van den voor-historischen mensch heeft gevonden. Richt uwe schreden liever naar dien kant dan naar Givet... een akelig nest, geen gedenkteeken, zeer alledaagsche ligging...’

‘Och! het is hoofzakelijk het fort Charlemont dat wij willen zien,’ viel Pauline hem in de reden. ‘Men heeft er, naar men zegt, een prachtig gezicht.’

‘Daarheen gaan om een vergezicht te zoeken? Gij moest, dunkt mij, van die dingen over genoeg hebben... Daarbij is het zeer moeilijk binnen Charlemont toegelaten te worden.’

‘Hebt gij ons niet gezegd dat ge verscheidene officiers van de bezetting kent?’

‘Dat is waar, maar zich op hen beroepen, zou hen in moeielijkheid kunnen brengen, hen plaatsen tusschen hun vriendschap voor mij en hun plicht.’

‘Gij hebt gelijk,’ hernam Pauline, ‘wij zullen ons derhalve vergenoegen met de stad te bezichtigen.’

‘Zeer goed. En gij gaat op weg?...

‘Over een half uur. Zal men u morgen zien?

‘Kunt ge dat nog vragen? Vóór tien uur ben ik hier om u af te halen, ten einde de boorden van de Lesse te bezoeken.’

De heer Desherbiers en Pauline gingen, na de kleine stad doorwandeld te hebben, waarin Méhul het levenslicht aanschouwde, het middagmaal gebruiken in het hôtel het Anker, waar zij van Donatiën de Monaville spraken, van wien de hôtelhouder in de beste bewoordingen gewaagde.

Den volgenden dag kwam de burggraaf te Hastières aan met den trein van half tien, die daar ter plaatse kruiste met dien, welke ter zelfdertijd van Givet kwam.

Op het punt van uit te stijgen, trad hij ontsteld in den wagon terug en werd doodsbleek.

Het zien van een reiziger, die uit denzelfden trein gestapt was, deed hem zoo geweldig ontstellen.

Deze reiziger, opmerkelijk door zijne lange gestalte en zijn krachtigen lichaamsbouw, was niemand anders dan de man, die eenige weken te voren aan zijn hôtel naar hem was komen vragen. Na eenige woorden met den statie-overste gewisseld te hebben, sloeg hij den weg in die naar het hôtel voerde, waar de heer Desherbiers zijn intrek genomen had.

Donatien verliet den wagon niet dan nadat hij hem uit het oog verloren had.

De trein naar Namur was nog niet vertrokken; na eenige oogenblikken nagedacht te hebben, haastte zich onze held er in te stappen, zonder zich den tijd te gunnen een plaatskaartje te nemen.

Laat ons nu den nieuw aangekomene volgen.

Het hôtel binnengegaan zijnde, was zijn eerste zorg zich een ontbijt te laten voorzetten. Hij at stilzwijgend, en eerst nadat hij gedaan en een sigaar aangestoken had, begon hij een gesprek aan te knoopen met de herbergierster, eene weinig spraakzame vrouw, een zeldzaamheid onder lieden van haar beroep.

‘Hebt ge veel logeergasten?’ vroeg hij.

‘Zoudt ge hier insgelijks willen logeeren, mijnheer?’

‘Ja, voor eenige dagen met mijn gezin.’

‘Goed! er is plaats.’

‘Wij zullen hier toch zeker gezelschap vinden?

‘O ja, eene familie uit Brussel, bestaande uit drie personen, en twee schilders, de een uit dezelfde stad en de andere uit Antwerpen.’

‘Men had mij gezegd, dat er hier nog een jonge Franschman verblijf hield...’

‘Daarin vergist men zich.’

Juist op dat oogenblik trad de heer Desherbiers met Euphrasie en Pauline binnen. Zij namen plaats en begonnen zacht met elkander te spreken. Hetgeen zij zegden kon nochtans door den vreemdeling gehoord worden, hoewel deze een dagblad ter hand genomen had en niet scheen te luisteren.

Eensklaps trad een bode binnen en overhandigde den heer Desherbiers een telegram, hetwelk deze haastig opende.

‘Het is van Donatien!’ riep hij uit.

‘Zoo! en wat meldt hij?’ vroeg Pauline met een ontroerde stem.

De grijsaard reikte haar het papier toe. Zij las het met drift, terwijl hare hand zichtbaar beefde.

‘Wel, kind,’ liet Euphrasie zich hooren, ‘wat ziet gij er ontdaan uit... wat is er gaande?’

‘Zij heeft ongelijk,’ antwoordde haar echtgenoot; ‘het is niets ongewoons... de burggraaf meldt ons, dat eene depeche, welke hij ontving op het oogenblik dat hij naar hier wilde komen, hem verplicht terstond naar Parijs te vertrekken. Hij zal daar, naar hij er bij voegt, slechts eenige dagen vertoeven, en ons te Brussel weer komen bezoeken, waar wij, naar hij vertrouwt, dan wel teruggekeerd zullen zijn...’

‘Uitmuntend! riep de zwaarlijvige vrouw uit; ware hij te Dinant gebleven, dan zouden wij misschien ons verblijf in dit dorp nog eenigen tijd gerekt hebben en ik voor mij begin er mij vreesselijk te vervelen. Kom, laat ons morgen vertrekken!’

‘Goed,’ antwoordde de heer Desherbiers.

De onbekende betaalde stilzwijgend zijne verteering en morde in zich zelven onder het heengaan:

‘Aha! hij houdt zich op in Dinant!... hij zal er niet meer zijn als ik er kom, maar dat doet er niet toe, ik zal er wel in gelukken die kerels te leeren kennen, en dank zij hun zal ik den ellendeling kunnen terugvinden; want er bestaat klaarblijkelijk eenige band tusschen hem en het schoone jonge meisje.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken