Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XIII.

Zooals wij in het vorige hoofdstuk zegden, stond Pauline mijmerend op het kleine balcon van hare slaapkamer, had de ex-kolonel der Commune zich op korten afstand van daar in de takken van eenen boom verborgen en wandelde Luigi San Marco in den maneschijn in den hof, waar Donatien zich bij hem zou vervoegen.

Om zijne insluiping te wagen, wachtte Paul Gibraltar tot het jonge meisje in hare kamer zou teruggekeerd zijn; maar naarmate de tijd verliep, begon zijn voornemen te wankelen.

Indien het tooneel, dat te Brussel plaats gegrepen had, zich eens hernieuwde? Als zij eens weer een doordringenden kreet liet hooren, in onmacht viel, wat dan?.....

Dit was te vreezen en nog met meer waarschijnlijkheid dan den eersten keer; maar onze man verkeerde onder den indruk van een dier idees fixes, welke geen redeneering, geen beduchtheid uit den geest kunnen verbannen. Hij wilde Pauline onder vier oogen spreken; dit moest tot elken prijs gebeuren.

Hij maakte buitendien bij zich zelven de opmerking dat alles doodstil in den omtrek was, dat het vertrek, waarin zij zich bevond, die hij zonder getuigen wilde spreken, van de andere afgescheiden was door een ruimen gang, want hij had de plaatselijke gesteldheid goed bestudeerd. En mocht zij om hulp roepen, dan zou het hem gemakkelijk vallen hare stem te smoren en hij er ten slotte in gelukken zich door haar te doen aanhooren.

 

Mejuffrouw Desherbiers verliet eindelijk het balcon, maar om er onmiddellijk op terug te keeren...

Het was omdat de bedoelde boom op een zonderlinge manier begon te kraken en te bewegen en er zich een groot rumoer in deed hooren.

Op hetzelfde oogenblik stond zij tegenover een man, die op het balcon vasten voet poogde te krijgen.

Zonder aan het gevaar te denken, waaraan zij zich blootstelde, als door instinct al haren moed samenrapende, sprong zij vooruit en poogde den indringer, onder het aanheffen van een luid hulpgeschreeuw af te weren. Deze, die niet over zijne handen, waarmede hij zich aan de leuning vastklampte, kon beschikken, en zich hevig voelde schudden door twee kleine handen, met een onverwachte kracht begaafd, sprak fluisterend:

‘Wees niet bevreesd, Pauline... ik ben het... Paul... In 's Hemelsnaam, hoor mij aan, of wee, wee!...’

Bij die woorden liet het jonge meisje hem los; maar plotseling klonken op korten afstand stemmen en zij hoorde haren verloofde zeggen:

‘Zij heeft geroepen!... wat kan er gebeurd zijn? Laten wij ons haasten.’

‘Och! ziet eens!’ antwoordde de Italiaan, ‘een man aan haar venster!’

‘Ellendeling!’ riep de burggraaf, ‘kom naar beneden of gij zijt des doods. Stel u gerust, Pauline, wij zijn hier.’

De uitgewekene zag duidelijk het gevaarlijke van zijne positie in. Onder het balcon stonden twee gespierde mannen, die hem den terugtocht langs die zijde afsneden; er bleef hem dus geen ander middel tot redding over dan in de kamer door te dringen en door de deur daarvan te ontvluchten.

Reeds was bij ten halve over de leuning geklommen, toen Pauline, een oogenblik als verlamd, zich opnieuw met buitengewone kracht op hem wierp en hem het evenwicht deed verliezen. Hij tuimelde achterover en een doffe dreun verkondigde dat hij op den grond van den hof was neergevallen.

Dit gedruis werd gevolgd door dat van eene worsteling en afgebroken kreten.

Inderdaad, na eenige seconden van bedwelming had de schurk zich met een sprong opgericht, maar werd door Donatien en Luigi vastgehouden. Hij was met een groote sterkte en een buitengewone buigzaamheid begaafd en vertrouwd met alle lichaamsoefeningen. Zijn tegenstand toonde dan ook aan zijne beide aanvallers, dat zij hem niet gemakkelijk zouden meester worden.

Nochtans gevoelde hij dat hij in dit geval de neerlaag lijden zou; deze gedachte voerde hem ten toppunt van woede en na een zijner armen losgewrongen te hebben, gelukte hij er in, met de snelheid van den bliksem een kleinen revolver te grijpen, die in den zak van zijn overjas stak. Op het hoofd van Donatien aanleggende, gaf hij vuur, met het voornemen om zich, wanneer deze buiten gevecht gesteld zou zijn, aan San Marco bekend te maken, van wien hij niets te vreezen zou hebben. Maar hij had misgerekend: de losbranding hoorende, riep de Italiaan uit:

‘Aha! booswicht! moordenaar!’ en gebruik makende van een ponjaard, dien hij kort te voren te voorschijn gehaald had, trof hij Gibraltar in de volle borst... Deze stiet een dof gebrul uit en plofte op den grond, terwijl de burggraaf bleef staan... Deze laatste was niet getroffen; de kogel was rakelings langs een zijner slapen gevlogen.

Dit alles had ternauwernood drie minuten geduurd en de beide vrienden hadden zelfs den tijd niet gehad, den onbekende in het aangezicht te zien. Toen deze op den grond lag, riep Donatien uit:

‘Maar het is dezelfde man, dien wij heden middag herhaaldelijk gezien hebben!’

San Marco boog zich op zijne beurt over hem heen en sprong met een uitroep van verbazing achteruit.

Hij had bij het licht der maan Paul Gibraltar herkend, die in de worsteling de verschillende deelen van zijne vermomming had verloren, waarmede hij zich onkenbaar had gemaakt.

‘Oho!’ sprak de Italiaan onthutst, ‘dat is een betreurenswaardig, moeielijk geval, mijn beste...’

‘Hoe zoo?’ vroeg de burggraaf.

‘Die man, dien ik met grond vrees naar de andere wereld geholpen te hebben, is niemand anders dan die Gibraltar... gij weet wel?...’

‘En hij wilde in den nacht tot Pauline doordringen,’ riep de jonkman smartelijk verrast uit.

XIV.

Terwijl dit in den hof plaats greep, was mejuffrouw Desherbiers, doodelijk verschrikt, uit hare kamer gevlucht en naar haren grootvader geijld, wien zij in afgebroken woorden het gebeurde mededeelde. Daarna begaf zij zich naar de kamer van hare peettante, mevrouw de Martinpré.

De heer Desherbiers stond met de grootste bedaardheid op, ging den logementhouder wekken en verzocht dezen met hem naar buiten te gaan zonder eenig gerucht te maken.

Beiden traden in den hof, waar zij Donatien en Luigi aantroffen, die over den ex-kolonel gebogen stonden, om zich te verzekeren of hij dood of nog levend was.

De oude man wist reeds door zijne kleindochter, wie de man was, die gepoogd had in hare kamer te dringen, en het zien van het aangezicht liet hem niet den geringsten twijfel meer over.

‘Zoo! heeft een uwer hem gewond?’ vroeg hij met blijkbare gejaagdheid. ‘Laat zien, leeft hij nog?’

‘O ja antwoordde Luigi, ‘en dat is wel gelukkig ook..... Ik geloof zelfs dat de wonde niet doodelijk is. Ziet, hij komt bij.’

[pagina 48]
[p. 48]

Op deze verzekering liet de heer Desherbiers zich de woorden ontvallen:

‘Hoe! zou hij er van opkomen?..... zou het mogelijk zijn, mijn God!’

Een holle stem gaf dadelijk ten antwoord:

‘Waarschijnlijk, zeker zelfs......’

En Gibraltar ging overeind zitten en zag om zich heen.

‘O ja!’ ging hij voort, ‘ik weet wel, dat er zijn, die er belang bij hebben mij zes voet onder den grond te zien, maar dat zal niet gebeuren, morbleu... Aie! aie! welk een pijn!’



illustratie
de nachtwacht, oorspronkelijke teekening van oberländer.


En hij zonk weer achterover.

‘Die man kan hier niet langer blijven liggen,’ hernam de heer Desherbiers. ‘Mijnheer,’ ging hij, zich tot den logementhouder wendende, voort, ‘gij hebt ongetwijfeld wel een kamer in gereedheid; wij zullen er hem heendragen.’

‘Ja,’ antwoordde de gevraagde, ‘en onmiddellijk een dokter halen.’

De gekwetste richtte zich weer ten halve op.

‘Neen, neen, voor het oogenblik niet,’ sprak hij; ‘er is in het geheel geen haast bij. Ik zal mij zelven wel verbinden..... en dit zal overigens niet voor de eerste maal zijn. Komaan, San Marco, help mij een handje. Zonder haat, oude, gij wist niet dat....’

Hij wilde met behulp van den Italiaan opstaan; maar zijne krachten waren zwakker dan zijn wil en hij zonk onder het uiten van een diepen zucht weer op den grond.

Hij lag geheel bewegingloos.

‘Hij ligt in onmacht,’ zegde Luigi. ‘Diavolo, het geval schijnt inderdaad ernstig te zijn... Kom, Donatien, help mij even.’

Zij namen den exkolonel op en droegen hem in een der kamers gelijkvloers, waar zij hem op een bed neerlegden en zorgvuldig zijne wonde onderzochten.

Zij bevonden dat geen der levensdeelen getroffen was.

 

Middelewijl had de heer Desherbiers met den logementhouder een onderhoud gehad, hetwelk deze laatste besloot met de woorden:

‘Ik beloof u de stiptste stilzwijgendheid, daar gij mij verzekert, dat het met een zeer gewichtig familiegeheim in verband staat. Dit valt mij overigens te gemakkelijker, omdat waarschijnlijk niemand in huis iets gehoord heeft, want men zou opgestaan zijn en komen zien... Van den anderen kant ben ik er niet op gesteld, dat de justitie een onderzoek instelt, dit schaadt toch altijd eenigszins aan den goeden naam van een logement, te meer nu er de dood niet mee gemoeid is.’

Na deze verzekering ontvangen te hebben, begaf de heer Desherbiers zich naar de kamer van den gekwetste, die, hem ziende, met een waardigen ernst, welke hem niet eigen was, tot hem zeide:

‘Mijnheer, ik verlang terstond met u een bijzonder onderhoud te hebben.’

‘Zeer gaarne,’ antwoordde de grijsaard.

Donatien en Luigi verwijderden zich.

Het behoeft voorzeker niet gezegd te worden welke eene brandende nieuwsgierigheid, èn het tooneel van de inklimming, èn de zonderlinge woorden door den parijzer banneling tot den heer Desherbiers gericht en vooral het gesprek, dat op dat oogenblik tusschen hen gevoerd werd, in hen hadden opgewekt.

‘Het wondert mij, dat Pauline zich niet vertoont!’ sprak de Monaville; ‘zij heeft toch navraag moeten doen..... zij moet weten.....’

Juist kwam de hotelhouder de trappen af.

‘Mijnheer,’ zegde hij, zich tot den burggraaf wendende, ‘mejuffrouw heeft mij laten roepen: zij bevindt zich in de kamer harer moeder met de andere dame, en heeft mij belast u te zeggen, dat gij u in 't geheel niet ongerust hoefdet te maken, daar zij geheel van den doorgestanen schrik bekomen is.’

‘Mijn vriend,’ vroeg Donatien aan Luigi, ‘wat gaat gij doen? Ik voor mij ga slapen, want ik bezwijk schier van vermoeienis.’

‘En ik ga, zoodra uw aanstaande schoonvader de kamer zal verlaten, bij Gibraltar. Ongerekend dat het mijn plicht is hem te verzorgen, hoop ik de oplossing van het raadsel te zullen vinden, dat hem bijna het leven gekost had.’

 

Wat werd er verhandeld tusschen Gibraltar en den grootvader van Pauline, die meer dan een vol uur met elkander bleven spreken? Het vervolg zal het ons misschien leeren, maar Luigi San Marco, die den ganschen nacht bleef waken bij dengene, dien hij tot zijn grooten spijt gewond had zonder hem te kennen, kon daarvan hoegenaamd niets te weten komen; alleen merkte hij op, dat de voormalige kolonel, ondanks zijne hevige pijnen, zeer in zijn schik was, en nadat de gekwetste ingeslapen was, hoorde Luigi hem in zijne onrustige droomen onsamenhangende volzinnen mompelen, waarin dikwijls de woorden voorkwamen: ‘Tien duizend franken! tien duizend franken!... Londen! Londen!...’

Het overige van den nacht verliep zeer rustig. De logementhouder had gelijk gehad: geen der huisgenooten had iets gehoord, zelfs zijne vrouw niet, aan wie hij, gelijk van zelf spreekt, alles verhaalde, en die zijne plechtige belofte om aan geen levende ziel iets van het gebeurde te openbaren volkomen goedkeurde.

Den volgenden morgen bracht een gemakkelijk rijtuig Paul Gibraltar, wiens toestand niets zorgwekkends had, naar de statie van La Hulpe. Hij werd begeleid door den Italiaan, en ongetwijfeld zou niemand, hen zoo vriendschappelijk naast elkander ziende zitten, vermoed hebben hetgeen er daags te voren had plaats gehad. Wederkeerig wantrouwden zij elkander echter. ‘Wat is hij geheimhoudend, die huichelaar!’ sprak de een bij zich zelven. - ‘Wat zou hij gaarne iets vernemen, die schurk?’ dacht de andere.

Wat de overige leden van het gezelschap betreft, deze hadden van het schoone weder gebruik willen maken om den weg naar de statie te voet af te leggen; en zij volgden het rijtuig op eenigen afstand. Euphrasie en mevrouw de Martinpré alleen toonden een zekere opgeruimdheid; Donatien en Pauline stapten stilzwijgend naast elkander voort, terwijl de heer Desherbiers, die achteraan kwam, in sombere gepeinzen verloren scheen.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken