Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Teniers edelman.

De adel, waarvan velen met zooveel verachting spreken, vindt nog immer een aantal benijders. Hij die geld bijeengeraapt heeft, wil een schoon huis, rijtuig en paarden, een koetsier en livrei hebben, en eindelijk vischt hij op alle mogelijke wijzen naar kruis en lint, naar een adellijken titel.

Wat nog het vreemdst van al voorkomt, is, dat diezelfde menschen geheel hun leven van broederlijkheid en gelijkheid gesproken hebben, en nu zij eenig geld zijn machtig geworden, de gelijkheid met hunnen oorsprong het eerst van al onder den voet trappen. Die ziekte neemt in onzen tijd meer en meer toe, en zij bewijst andermaal dat de spreuk van 1793 eigenlijk niet in het gemoed van den mensch zelve lag.

Destijds droomde men dat alle titels, alle onderscheid van stand binnen weinige jaren zouden verdwenen zijn: helaas! wij herhalen nog ieder dag de woorden van Molière, uit zijne Ecole des Femmes:

 
Je suis un paysan qu'on appelait Gros-Pierre
 
Qui, n'ayant pour tout bien qu'un seul quartier de terre,
 
Y fit tout à l'entour faire un fossé bourbeux,
 
Et de monsieur ‘de l'Ile’ en prit le nom pompeux.

Doch laten wij de tegenwoordige eerzuchtigen ter zijde: wij begrijpen nog eenigszins de zucht naar grootheid, ontkiemd in hunne ijle en ledige hoofden; maar wat zeggen als die zucht zich opdoet in het hoofd van een kunstenaar, die zeker geen adeltitel noodig heeft om zich beroemd te maken?

Toen men aan Gallait den titel van ‘baron’ voorstelde, bedankte hij er voor. Wat glans kon dat gekleurde blazoen aan zijnen glorierijken naam geven? Niet den minste. Hij zou altijd den laatsten der edelen zijn geweest, en hij was liever de eerste tusschen de beroemdheden.

Zoo dacht er in de 17e eeuw David Teniers II niet over, de geestige schilder van ons boerenleven, wiens stukken tot op onzen tijd met goud betaald worden. Teniers had zóódanig in de lucht van hof en kasteelen geleefd, had zooveel voorspoed met zijne kunstwerken, was zoo uitbundig gevleid geworden door de grooten, dat hij in zich eene ledigte gevoelde: hij wilde ook edelman zijn.

De vriendschap van Christina van Zweden en den prins van Oranje was hem niet genoeg; het voldeed hem niet dat de kunstlievende koningin van Zweden hem eene gouden ketting, met haar portret, om den hals gehangen had; dat hij met edelen omgang had: Teniers wilde zelf van adel zijn.

Zooals zoo velen, die door den hoogmoed geplaagd worden, beweerde de geestige schilder dat een zijner overoud-grootvaders, in Henegouwen woonachtig, een adellijk wapen gedragen had en nog wel ‘een zwarten klimmenden beer op een veld van goud en omgeven door drie groene eekels.’

Teniers deed wat nu nog velen doen, hij maakte gebruik van zijn adellijken beer, drukte het wapen op het lak zijner brieven, schilderde het hier en daar op zijne meubels en deed het snijden of drijven op zekere voorwerpen in zilver of glas.

Helaas, voor de omgeving was en bleef hij altijd, zooals pater Poirters zegt ‘een stroyen edelman,’ en in Antwerpen, dat immer in ongenadig vitten en hekelen heeft uitgemunt, gingen de tongen op eene vreesselijke wijze haren gang en maakten den hoogmoedigen man het leven soms zeer onaangenaam.

In Vanden Branden's Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, wordt het geval als volgt vermeld: ‘Teniers’ zelfadeling verwekte natuurlijk opspraak in het vitzieke Antwerpen. De edelman-schilder Jan Philips van Thielen lachte er hartelijk om. De schilder Jan Baptist Borrekens, die nochtans de schoonbroeder van Teniers was, kon de verwaande aanmatiging maar niet verkroppen. Sedert acht jaren leefden de schoonbroeders in vijandschap.

‘De twist was ontstaan doordien Teniers, op 2 mei 1641, Borrekens ambtelijk deed afstellen als voogd der weezen Breughel. Sinds dien had de vernederde zijnen haat aangevuurd. Bij de eerste gelegenheid zou hij dien in wraak bekoelen. Daartoe was het gunstig oogenblik nu gekomen.

‘In april 1649 waren er twee wapenherauten afgestapt in de herberg Sint Michiel, op de Minderbroedersrui te Antwerpen. Borrekens ging deze opzieners der adellijke wapenschilden vinden. Na den onwettigen blazoenvoerder te hebben verklikt, zegde hij hun: ‘Brilt hem van deghe; ick wil UL eens lustich met den renschen wijn tracteren.’

[pagina 52]
[p. 52]

‘Dit verraderlijke voorstel loeg den wapenherauten toe. Zij betrapten d[e]n onechten edelman en verklaarden: ‘Teniers vervallen te wesen in de breuck van te voeren sijne wapene,’ waarvoor zij onzen schilder geld en vier schilderijen wisten af te persen.

‘Teniers, wien deze onteering zeer ergerde, deed onderzoeken wie zijn verrader was. Van Thielen werd sterk verdacht; maar in den avond van den 27 april 1649 ging Jan Breughel II met een paar getuigen naar de gemelde herberg Sint Michiel. Daar onderschepte hij van een der wapenherauten, ‘die te gast en seer vrolijck beschonken was geweest bij Signor Borrekens’ wie de eigenlijke verklikker was. Die ontdekking verontwaardigde Breughel. Hij zegde: ‘dat hij hem schaemde van alsulcke vilainie ende guyterye van aenbrengen,’ waarop de wapenheraut tot afscheid antwoordde:



illustratie
prentjes zien, naar l. vollmar.


‘Monsieur Breughel UL die is den swaegher van deen ende dander. UL moet dezen peys maecken, want het maer eenen pick en is; en oock, de schade die is kleyn.’

‘Voor Teniers was echter de schan[d]e des te grooter; want hij deed zich toch zoo graag voor edelman doorgaan. Om zich als dusdanig te doen erkennen en zijn blazoen te mogen dragen, zond Teniers een vertoog naar het Hof; doch zijn verzoek werd niet in aanmerking genomen.’

Niettegenstaande al die vernedering, den meester aangedaan, werd hij meer en meer aan het hof ontboden, genoot de vriendschap van Leopold-Willem den landvoogd, en toen deze hem den titel van kamerdienaar, ayuda de camara, verleende, hetgeen hem het recht gaf een eeresleutel van 't paleis op zijne kleederen te dragen, was hij reeds voor goed te Brussel gevestigd.

Was Teniers met al die nieuwe eer tevreden? Neen. De hoogmoed brandde met meer gloed dan ooit in hem. Hij wilde zich nu daarenboven wreken, juist met datgene te bekomen

[pagina 53]
[p. 53]

wat anderen, zijne vijanden, hem wilden ontzeggen. Wij zien hem danook elke gelegenheid te baat nemen, om zich dat zoo gewenschte blazoentje te bezorgen.



illustratie
een eukopeaan in egypte.


Toen don Juan van Oostenrijk, de nieuwe landvoogd, hem nieuwe eer en geldelijke winsten bezorgde; toen hij, na het afsterven zijner vrouw, met de dochter van den geadelden secretaris van den Raad van Brabant in deecht getreden was, begon hij meer dan ooit aan de adelziekte telijden. Niet alleen maakte hij van de Teniersen te Ath, zegt Van den Branden, edelliê, maar ‘van zijn Antwerpschen moederlijken grootvader, wilde hij insgelijks een betitelden man maken.’

Den 16 januari 1657 schreef Teniers aan het magistraat der stad:

Verthoont met reverentie David Teniers, constschilder domesticq van Syne Coninklycke Hoochheyt Don Jan d'Austria, Gouverneur van wege Sijne Majesteyt, deser Nederlanden ende Bourgoignen, hoe dat hem convenieert informatie te geven aengaende het leven ende qualiteyt van eenige sijne voorouders. Bidt daeromme ootmoedelijck dat U.E. gelieve, tot het nemen van de selve informatie, te committeeren eenen Schepene ende Secretaris deser stadt, ende dat de selve genomen sijnde, hem daervan gegeven worde bescheedt in forma, dwelck gelooff gegeven wort in rechte ende daer buyten; dwelck doende, etc.

Ongelukkig droeg de zoogezegde admiraal een weinig adellijken naam; men noemde hem ‘Platvoet.’ Dat was zeker een slecht voorteeken, en 't moge al niet in de kronijken te lezen staan, maar veel is er te verwedden dat Van Thielen en Borrekens weêr hunne scherpe tong zullen hebben geroerd over baron, markies of graaf ‘Platvoet.’

Hoe het zij, de stad willigde de vraag van haren beroemden, maar wel ijdelen zoon in en committeerde den schepene Jhr. Frans Paulus van Broeckhoven en den secretaris Maximiliaan Gerardi, om de verklaringen op te teekenen, die de getuigen over admiraal Platvoet zouden afleggen, die met zijn waren naam Cornelis Hendricxsone de Wilde heette.

De drie getuigen waren Gillis Timmers, visscher, 80 jaar oud; Michiel der Weduwe, gewezen schipper, blind en 106 jaar oud, en Hans de Winter, nog een schipper, die 60 jaar telde. Wat moesten die drie sukkelaars, gewis met moeite en geld opgespoord, komen getuigen? Dat Platvoet, Teniers' grootvader, in 1593 admiraal was; dat zij hem in gemeld jaar, toen zij op de Schelde de Armada voorbij vaarden, de functiën van kapitein en admiraal hadden zien uitvoeren.



illustratie
zoetwatersluis te ismaïlia.


Dat getuigden die goede menschen dan ook; alsof dergelijke getuigenis eenige waarde hebben kon. Konden zij, in het voorbijvaren van het oorlogschip, dat op de reê lag, zich wel vergewissen van 't geen zij meenden gezien te hebben? Teniers zelf was overtuigd dat deze verklaringen niet zwaar in de schaal wogen; hij bracht dan ook een nieuwen getuige voor, een op pensioen gesteld kapitein Corijn Willems, ‘welke bevestigde met Cornelis Hendricxsone Platvoet te hebben

[pagina 54]
[p. 54]

gediend, terwijl deze als kapitein en admiraal, eene muiterij van bootsvolk voorkwam, door zijn eigen geld uit te deelen en ook dapper gewond werd vóór de stad Heusden.’

Het schijnt echter dat Platvoet in 1593 slechts kapitein was op een admiraalschip en als ‘schipper’ den 17 januari 1600 stierf. Hoe het zij, de getuigenissen werden allen in het spaansch vertaald en naar het hof van Madrid gezonden. Teniers vertoogde in een tamelijk wijdvoerig schrift, dat zijne voorzaten allen katholieke onderdanen waren van Zijne Majesteit, en zij nooit hadden deelgenomen aan den opstand in de Nederlanden; dat Platvoet veel diensten aan den koning had bewezen, tijdens den oorlog; dat hij zelve schilder was van de landvoogden: - ‘in aanzien van dit alles smeekte hij Philips IV hem en zijne wettige nakomelingen te willen vereeren met den titel van adeldom, gelijk Zijne Majesteit en vele andere koningen en vorsten reeds verleenden aan verscheidene zijner kunstgenooten, als onder andere aan Rubens en Antoon van Dyck, beiden ook van Antwerpen geboortig. Indien hem het verlangde blazoen werd verleend, dan vroeg hij bij die gunst ook het oirlof om voortdurend te mogen werkzaam blijven als schilder van Zijnen Heer prins don Juan van Oosteurijk.’

Het scheen wel, dat de koning er niet toe besluiten kon, om van Teniers een edelman te maken, ten minste hij stond dezen de gevraagde gunst toe op eene voorwaarde, die de gunst zelve zoo niet vernietigde, dan toch uiterst moeielijk ter aanneming maakte. Den 4 november 1657 verleende de koning het brevet van adeldom, op voorwaarde - bittere spotternij! - dat Teniers niet meer voor geld schilderen en zijne schilderijen niet meer voor geld uitstallen zou.

Dit was onmogelijk. Teniers hield er aan te werken en tevens te verkoopen, en hij deed zelfs zijne veilingen openbaar in verschillende Nederlandsche steden aanplakken, zooals nu een notaris of deurwaarder doen zou. Het waren niet zijne eigen kunstgewrochten, die hij aan den man bracht; maar ook schilderijen van andere meesters: Teniers was dus wel degelijk kunstkooper en dit laatste vak beoefende hij meer en meer, naarmate hij oud werd en het schilderen niet vaardig meer van de hand ging.

Hoe het zlj, Teniers werd geen edelman en in stede van in den glans van een blazoen, vereerd en bewierookt, den avond zijns levens rustig op zijn kasteel de dry Torens te slijten, werd die oude dag vergald door zijne kinderen, die reeds volop in zijn leven om 's vaders erfgoed twistteden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken