Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

VI.

Gelijk wij in het vorig hoofdstuk gezegd hebben, was René Morlant levendig getroffen geworden door een naam, die in den brief van San Marco aan Donatien de Monaville voorkwam, een brief, die in de tesch van den sergeant Courbonson gevonden was.

Die naam ‘moeder Pechel’ kwam voor in een volzin, welke zoodanig samengesteld was dat men er uit kon opmaken, dat die vrouw de moeder was van den burggraaf, men kon er echter ook een geheel andere uitlegging aan geven.

Er lag daarin echter een te kostbare aanwijzing opgesloten, dan dat men die onopgemerkt had mogen laten, te meer nu René Morlant er in gelukt was den naam van de gemeente te onteijferen, waar bedoelde vrouw woonde.

Het was een dorp, Bacheru geheeten, en gelegen in een der bergengten van Savooie.

‘Bacheru, Bacheru!’ riep Jean Rotentout uit, ‘maar ik ken die streek, ik ben acht uren van

[pagina 87]
[p. 87]

daar geboren.... in mijne hoedanigheid van Savooiaard.’

De advokaat scheen ongemeen in zijnen schik met deze mededeeling.

‘Aha!’ sprak hij, ‘dat treft bijzonder, mijn vriend! Gij zult beter dan ik in staat zijn om de gewenschte inlichtingen te bekomen. Ik belast u dus daarmede, in zooverre ten minste de zending naar uw zin is.’

‘Wel! nu nog schooner! Het zal voor mij een dubbel pleizier zijn..... mijne bergen weerzien en mijne meesters een dienst bewijzen..... Wanneer moet ik vertrekken?’

‘Zoodra gij maar wilt.’

 

De getrouwe bediende begaf zich daags daarna op weg, en drie dagen later kwam hij in het gezegde dorp aan.

Bekend als hij was met de zware beschuldiging tegen Donatien de Monaville ingebracht, en innig verkleefd aan zijn meester, was hij er trotsch op in staat te zijn iets tot de ontmaskering van den misdadiger te kunnen bijdragen.

Men stelle zich dus zijne teleurstelling voor, toen hij vernam dat de vrouw, op wie hij rekende om dat doel te bereiken, Bacheru eenige maanden te voren verlaten had, zonder aan iemand te zeggen, waarheen zij ging.

Niettemin waren de inlichtingen, die Jean Rotentout bij de bewoners van het dorp inwon, van zeer veel belang.

Vijftien jaren te voren had een Engelschman, die te Annecy woonde, een kasteel gehuurd op eenige minuten afstands van Bacheru. Onder zijn dienstpersoneel was een reeds bejaarde weduwe, Anna Pechel geheeten. De zoon van Albion, die kort daarna overleden was, had haar een legaat vermaakt, hetwelk de hebzucht opwekte van een jongen Savooiaard, die het hoofd van de oude vrouw op hol bracht zoodat zij met hem trouwde. Zij kochten te Bacheru een kleine grondbezitting, waarvan de echtgenoot goed aan den gang was de rente en het kapitaal op te maken, toen men hem op zekeren dag thuis bracht met twee kogels in het hoofd en bijgevolg levenloos. Daar hij met niemand uit de omstreken in vijandschap leefde en zijn beurs en zijn horloge verdwenen waren, schreef men de misdaad aan een of anderen vreemden landlooper toe, maar de justitie mocht er niet in gelukken iets naders te ontdekken.

Anna Pechel toonde niet veel droefheid over het noodlottig uiteinde van haren man en bleef stil van de opbrengst harer kleine grondbezitting leven.

Op zekeren dag vernam men, dat zij niet meer alleen leefde: een knap jonkman, tamelijk goed gekleed, had bij haar zijn intrek genomen en bleef eeno maand lang. Het was, naar zij voorgaf, een neef van haar die veel gereisd had in gezelschap van een broeder haars voormaligen meesters, wien hij tot dusverre gediend had. Op het oogenblik zonder betrekking zijnde, was hij haar komen bezoeken en eenigen tijd bij haar doorbrengen.

Op zekere tijdstippen liet de jonkman zich bij zijne tante zien, die hem een geheel bijzondere moederlijke teederheid betoonde. Te oordeelen naar zijne kleeding en de verteeringen, die hij in het dorp maakte, onderging zijn vermogen aanhoudende wisselingen. Nu eens was hij gekleed als een ‘milord’ gelijk de dorpelingen zich uitdrukten en verteerde hij veel geld, dan weer zag hij er zeer armoedig uit en toonde door zijne levenswijze dat hij met ledige zakken gekomen was. De oude vrouw herhaalde dan hetzelfde referein: hij was buiten betrekking en kwam bij haar zoolang inwonen tot hij iets gevonden had.

Er verliepen verscheidene jaren vóór men Claude, gelijk zijne tante hem noemde, terugzag.

Op zekeren dag verscheen hij weer met een staatsie, die het geheele dorp in rep en roer bracht: hij kwam aan in een met vier paarden bespannen postrijtuig, dat met veel koffers en kisten beladen was, terwijl zijn kleeding niets te wenschen overig liet in fijnheid en sierlijkheid. Een man met een bruine gelaatskleur vergezelde hem, en hoewel hij ouder was en niets in hem een mindere positie aanduidde, zou men hem toch voor een ondergeschikte aangezien hebben zoo kruipend toonde hij zich tegenover Claude.

Deze hield zich slechts twee dagen bij Anna Pechel op, en na zijn vertrek veitelde zij aan de buren dat hij fortuin gemaakt had en gekomen was om haar te bewegen bij hem te komen inwonen, hetgeen zij geweigerd had, daar zij een afkeer had van het verblijf in groote steden.

Sedert had Claude zich niet meer in Bacheru vertoond; maar toen men vernam dat de oude vrouw hare kleine bezitting te gelde gemaakt had en onverwachts vertrokken was, twijfelde men er niet aan, of zij had zich tot haar rijken neef begeven.

Alleen verwonderde men zich over hare plotselinge afreize en vooral over het volstrekte stilzwijgen dat zij bewaard had omtrent de plaats, waar zij zich metterwoon ging vestigen.

Het spreekt van zelf, dat voor Jean Rotentout de persoon in kwestie dezelfde moest zijn als degene, die zich voor den burggraaf Donatien de Monaville uitgaf en zijn verbeeldingskracht - en deze bezat hij in hooge mate - bouwde hierop allerlei plannen.

Nochtans ontmoette hij bij de dorpelingen, wie hij het photographisch portret vertoonde van Donatien, als scherpschutter gekleed, een groot verschil van gevoelen. Terwijl de eenen er Claude sprekend in herkenden, vonden de anderen er niet de minste gelijkenis met hem in.

Het hoeft niet gezegd te worden, dat dit soort van onderzoek te Bachem een zekere opspraak verwekte; de belanghebbende werd er dan ook van onderricht.

Wij zullen later vernemen hoe.

VII.

Dit waren de narichten welke de boodschapper in het kasteel van Touy medebracht.

Zoodra hij ze vernomen had, riep René Morlant uit:

‘Hij was het; alles getuigt er voor!’

Voor Hector Valenson was het volstrekt niet zulk een uitgemaakt feit.

‘Wel beschouwd,’ zeide hij, ‘hebben wij aanwijzingen omtrent de afkomst van den man en de levenswijze, die hij geleid heeft.... Aangenomen, dat hij niemand anders zij dan de zoon of de neef van Anna Pechel, staat het evenwel vast, dat hij in het bezit is van een wettigen rechtstitel op den naam, dien hij voert.’

‘Dat is eene vraag, die een andere medebrengt,’ hernam de advocaat; ‘hoe is hij in het bezit van dien rechtstitel gekomen?.... Hier doet zich een groote moeielijkheid voor; maar ik hoop die te overwinnen. Sicilië moet nu het tooneel worden van onze nasporingen. Ik zal er mij heen begeven; maar ik wil dit niet op goed geluk af doen. Door een zoo gelukkig als ongewoon toeval heb ik twee jaren geleden te Parijs kennis gemaakt met een rijk koopman van Termini, een jeugdig en schrander mensch; hij heeft eenige verplichting aan mij.... Ik ga beginnen met aan hem te schrijven om hem te verzoeken inlichtingen in te winnen omtrent den burggraaf, die gewis in die stad gewoond heeft volgens zijne brieven, waarvan zijne vroegere huishoudster mij inzage heeft doen nemen.’

 

Als liep alles samen om zijne plannen te dienen, ontving de heer Morlant kort daarna van den heer Verdinet, den advocaat te Nancy, een brief, waarin deze hem berichtte, van den heer Dunoyer, den notaris tot wien hij zich gewend had, vernomen te hebben, dat Donatien de Monaville zich voor het oogenblik te Givet ophield. Deze had hem inderdaad uit die stad geschreven om, ten onrechte overigens, van hem een overschot te vorderen van omtrent duizend franken, voortspruitende uit den verkoop van het kasteel van la Bouture.

Dit zoo onverwachte bericht der aanwezigheid van den burggraaf te Givet deed het hart van den verminkte en diens vriend van vreugde bonsen.

Het was dan ook een feit van zeer veel gewicht: zij waren derhalve op het spoor van dengene, dien zij zochten.

Van daar de verschijning van René Morlant in de kleine stad aan de boorden van de Maas, daarna te Hastière.

In weerwil der stilzwijgendheid van den schilder V. en de herbergierster, bij wie de familie Desherbiers gewoond had, was de advocaat toch door die dubbele reis zooveel te weten gekomen, dat hij er in gelukte te Brussel eerst de Desherbiers, daarna Monaville en San Marco uit te vinden.

Maar de tijd verliep en de koopman van Termini gaf geen teeken van leven. Eindelijk schreef hij aan René Morlant een brief, waarin hij hem, na hem de reden van zijn stilzwijgen uitgelegd te hebben, tamelijk breedvoegrige bijzonderheden meedeelde omtrent den heer de Monaville en de familie zijner moeder. Bij dien brief was een boekwerk gevoegd, dat te Palermo uitgegeven doch in het fransch geschreven was door een toerist, voor wien Sicilië het schouwtooneel geweest was van dramatische avonturen.

 

Het zou geheel in strijd zijn met het plan van ons verhaal, om reeds hier èn den inhoud van den brief èn zeker hoofdstuk van dat boekwerk mede te deelen. Wij hebben te hoogen dunk van de schranderheid onzer lezers, dan dat wij zouden behoeven te verklaren dat deze geheimhouding geheel in hun belang is.

Bijgevolg laten wij die beide punten tot nader order rusten.

 

Toen wij René Morlant en Jean Rotentout in het hólel de l'Univers te Brussel aantroffen, achtte de advocaat zich volledig gewapend tegenover dengene die, in zijne oogen, eenvoudig Claude Pechel heette en een man was met een duister verleden, bezoedeld met groote misdaden. Hoe machtig die wapens overigens ook waren, kwamen zij hem echter nog niet geschikt voor om in handen der justitie gesteld te worden: hij had nog andere noodig, die stelliger en zekerder waren en deze wachtte hij van de toekomst. Voor alles echter een rechtschapen man, had hij zich verplicht geacht een poging te doen om Pauline Desherbiers tegen te houden op de helling des afgronds, waarin zij ging neerstorten; maar men weet tengevolge van welke betreurenswaardige verwisseling het jonge meisje niet in het bezit van zijn schrijven gekomen was.

Middelerwijl doorkruiste Donatien de Monaville Zwitserland met zijne jeugdige echtgenoote.

VIII.

René Morlant maakte toebereidsels om naar zijn vriend te Touy terug te keeren, toen een toevallige ontmoeting op den Magdalena-steenweg een geheele wijziging in zijne plannen veroorzaakte.

Deze ontmoeting was die van mevrouw Celestine de Trenoy, die hij te Parijs gekend had.

In een langdurig onderhoud, dat zij samen hadden, sprak Celcstine toevalligerwijze van hare vriendin Pauline Desherbiers; zij deelde hem ook mede, dat zij zich tengevolge van ongelukkige omstandigheden genoodzaakt had gezien zich een nieuw middel van bestaan te zoeken: dien ten gevolge had zij te Ixelles een ruime woning gehuurd met het voornemen om kamers te verhuren met kost en bediening. Zij wachtte zich wel van te zeggen dat zij, hoewel zij zich voor de weduwe van een hoofdofficier uitgaf, te Parijs hetzelfde vak uitgeoe-

[pagina 88]
[p. 88]

fend had en ten gevolge van een vonnis der rechtbank van koophandel zich te Brussel was komen vestigen.

Met zijn helder doorzicht besefte de advocaat Morlant terstond welke uitmuntende partij hij van die vrouw kon trekken, om zijn doel te bereiken ten opzichte van de beide mannen, die hij vervolgde.

In het hotel teruggekeerd, liet hij Hector Valenson weten, dat hij voorloopig te Brussel ging wonen en hij hem intusschen Jean Rotentout terugzond, wiens diensten hij eerst later zou noodig hebben. Hij zette hem breedvoerig de reden van dat besluit uiteen.

Nog dien zelfden avond ontving mevrouw de Trenoy een bezoek van hem en huurde hij het schoonste harer appartementen. Hij betrok ze reeds den volgenden dag.

Tot werkeloosheid veroordeeld tot den terugkeer van Donatien en een vijand zijnde van de wereld en de drukte, hield de advocaat zich bijna voortdurend in zijne kamer opgesloten, Een vurig boekenliefhebber zijnde had hij zich binnen weinige weken een bibliotheek van verscheidene honderden uitstekende werken aangeschaft.

 

Intusschen had Pauline uit Genève aan hare grootouders geschreven, dat zij en haar echtgenoot binnen kort naar Brussel dachten terug te keeren; zij deelde hun te gelijker tijd verschillende plannen mede, welke Donatien ontworpen had, van welke plannen mevrouw Desherbiers zich gehaast had mededeeling te doen aan mevrouw de Trenoy, die er op hare beurt den heer Morlant van onderrichtte. Na een grondige studie van het karakter zijner hospita, aarzelde Morlant niet haar alles omtrent den echtgenoot harer vriendin toe te vertrouwen en het kostte hem geen moeite, men begrijpt op welke voorwaarde, hare medewerking te verkrijgen voor de verwezenlijking zijner plannen. Hij had haar buitendien bij voorbaat doen inzien hoezeer het in Pauline's belang was ten spoedigste de banden te zien verbreken, welke haar aan den man kluisterden, die haar zoo schandelijk bedrogen had.



illustratie
een duister verleden. - Het ongeluks-boek.


Tegen het einde van October keerden de burggraaf en zijne echtgenoote in Brussel terug en namen voorloopig h[un] intrek in het huis, dat de heer Desherbiers bewoonde.

Het laat zich begrijpen dat het eerste bezoek van Pauline voor mevrouw de Trenoy was.

De heer Morlan bevondt zich toevallig te Touy, maar hij werd elk uur verwacht en mevrouw de Tremoy overtuigde zich, of alles in zijne vertrekken in orde was, toen Pauline bij haar binnentrad.

Na een tamelijk lang vertrouwelijk onderhoud stond mevrouw de Trenoy op, om even in het aangrenzende studeervertrek van den heer Morlant naar het vuur te gaan zien, dat met het oog op zijne komst aangemaakt was. In hare afwezigheid nam Pauline toevallig een boek in de hand dat op een tafeltje lag: het was getiteld: Drie jaren op Sicilie, door den markies C. de B. Zij sloeg het open en het eerste wat hare oogen ontmoetten was de naam: Donatien de Monaville... Onwillekeurig ontsnapte haar bij het lezen van dien naam een kreet van verrassing.

Bij het vernemen van dien kreet keerde mevrouw de Trenoy ijlings terug, met de tang, waarmede zij het vuur opgerakeld had, nog in de hand.

‘Wat is u overkomen?’ vroeg zij ontsteld. ‘Maar wat hebt ge daar in dehand?’ ging zij met levendigheid voort, ‘een boek van mijn huurder, die mij zoo op het hart gedrukt heeft dat niemand aan zijne boeken mocht raken!’

‘O! er is niets mede gebeurd,’ antwoordde Pauline, ‘maar ik heb er den naam en zelfs den voornaam in gelezen die mijn echtgenoot draagt... Er valt niet aantetwijfelen... Maar ik ben de bladzijde kwijt... Laat eens zien...’

Men oordeele over hare verbazing toen mevrouw de Trenoy haar echter het boek uit de hand rukte, het in de kas wegsloot en haar uit de kamer meetrok met de woorden:

‘Ik hoor voetstappen op de trappen; wat zou de heer Morlant wel zeggen als hij ons hier eens aantrof?’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken