Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XIX.

Op zekeren morgen kondigde Donatien de Monaville zijne vrouw aan, dat hij naar Bergen ging vertrekken om een vriend te bezoeken die zich daar metterwoon gevestigd had en hij, naar alle waarschijnlijkheid, eerst den volgenden dag zou terugkomen.

In strijd met hetgeen men algemeen bij jonggehuwde vrouwen waarneemt, vernam Pauline de mededeeling van die afwezigheid met inwendige blijdschap... Er ontstond van lieverlede in haar een zekere bekommering, waarvan zij zich geen rekenschap kon geven, maar die haar dikwijls de behoefte deed gevoelen alleen te zijn en dan riep zij zich eene menigte kleine omstandigheden voor den geest haren echtgenoot betreffende, en vreemde twijfelingen omtrent zijn verleden kwamen bij haar op en vervulden haar met bezorgdheid voor de toekomst! Hare treurigheid was des te grooter daar zij die niet durfde openbaren aan hare grootouders, te meer daar de heer Desherbiers, tengevolge van uit Parijs ontvangen brieven, insgelijks somber en afgetrokken was.

 

Des namiddags besloot Pauline, die mevrouw de Trenoy in verscheidene dagen niet had gezien, deze een bezoek te gaan brengen, ten einde eenige afleiding te zoeken voor het angstig gevoel, dat haar kwelde.

Zij werd ontvangen door de meid, die haar meedeelde dat mevrouw sedert den morgen

[pagina 135]
[p. 135]

afwezig was, maar waarschijnlijk weer spoedig thuis zou wezen.

De meid liet mevrouw de Monaville in de kamer gaan, waarin de meesteres des huizes gewoonlijk zat en verzocht haar wat te willen wachten.

‘Mevrouw is sedert den morgen afwezig, zegt gij? vroeg Pauline; ‘dat is iets ongewoons; dat gebeurt haar niet veel.’

‘Neen,’ antwoordde de meid; ‘maar zij is tamelijk ver van hier.... twee uren hier vandaan.... te Beersel.’

‘Een bezoek aan de bouwvallen van Beersel, om dezen tijd van het jaar!’

‘Ach! het is om een treurige, zeer treurige zaak, dat zij er heengegaan is.... Gij kent wel dien franschen advokaat die hier woont, dien goeden mijnheer Morlant? Welnu, men heeft in dat oude kasteel op hem geschoten en hem een gevaarlijke wonde toegebracht... Het moet zeer slecht met hem staan, naar het schijnt!’

Zoo sprekende wischte de goedige boerin een traan met de punten van haar voorschoot weg.

‘Hoe! wat zegt gij daar?’ riep Pauline uit; ‘vertel mij eens spoedig....’

‘Ach! ik weet er niets meer van dan hetgeen ik u daar verteld heb.... Alleen dit nog dat toen de tijding gisteren avond kwam er niet veel hoop bestond, dat de gekwetste den nacht zou doorkomen, maar heden morgen, toen mevrouw vertrokken is, had zij, naar het schijnt, gunstiger berichten ontvangen.’

‘En kent men den dader niet? Heeft er geen aanhouding plaats gehad?’

‘De man, die hier de eerste tijding is komen brengen, sprak van een tweegevecht dat zou plaats gehad hebben zonder getuigen.... Kortom, ik heb slechts hier en daar een woord opgevangen; maar in wezenlijkheid niets stelligs, gelijk ik reeds de eer had van u te zeggen. Bij haar thuiskomst zal mevrouw waarschijnlijk wel volledige berichten meebrengen.’

Men kan zich voorstellen met hoeveel ongeduld Pauline den terugkeer van mevrouw de Trenoy verbeidde. Zij had René Morlant slechts vluchtig gezien, maar hij had toch een uitmuntenden indruk op haar gemaakt; en daarbij scheen het bezit van dat boek omtrent Sicilië, waarin zij den naam van haren echtgenoot gelezen had en waaraan hij blijkbaar zooveel gewicht hechtte, onbestemd een geheimzinnig verband aan te duiden tusschen hem en Donatien....

Er verstreek een half uur. Mevrouw de Monaville had reeds, om zich den tijd te korten, verschillende tijdschriften en modejournalen doorbladerd, toen zij op een tafel eenige opeengestapelde boeken in het oog kreeg. Zij zag ze achtereenvolgens in, en, o verrassing! toen zij het laatste in de hand nam, ontwaarde zij.... dat het juist dat was, hetwelk haar zoo bezig hield....

Zij ging zitten, opende het met bevende hand en zocht er het hoofdstuk in op, dat haar de eerste maal getroffen had, toen de meid binnenkwam met een geopend telegram in de hand.

‘Mevrouw komt eerst met den laatsten trein terug,’ zegde zij; ‘dat is dus tegen tien uren.’

Pauline nam het papier en las er de volgende aan toegevoegde woorden in: ‘Er is verbetering in den toestand.’

De zooeven door haar gedane ontdekking plaatste mevrouw de Monaville in een moeielijken tweestrijd; het boek waarnaar zij zoo vurig verlangd had, hield zij in de hand, en toch moest zij er van afzien om het door te bladeren, want zij kon onmogelijk langer blijven. En het meenemen?..... Zij begreep, hoe ernstig haar daad was; het zou een misbruik van vertrouwen zijn, hetwelk hare vriendin gerechtigd zou zijn haar met bitterheid te verwijten.

Geplaatst tusschen een gemoedsbezwaar, een onkiesche daad, en de hevigste der bekoringen, leed zij een ware marteling; herhaaldelijk nam zij het betooverend boek op en legde het weer neer. Na haar mantel omgehangen te hebben, verborg zij het ten slotte onder dezen en ging heen, zich zelve met die redenen paaiende, welke de menschelijke geest, helaas! altijd vindt, wanneer hij onder den invloed van een of anderen hartstocht handelt.

Naarmate zij echter haren weg vervolgde, verkoelde haar overspannen verbeelding en meer dan eens was zij op het punt naar de stem te luisteren, die haar zeide, dat zij verkeerd handelde, dat zij God tergde, maar de stem der nieuwsgierigheid behield de overhand..... De teerling was geworpen. Alleenlijk nam zij zich voor den volgenden dag terug te keeren en hare vriendin alles te bekennen.

 

Toen Pauline thuis kwam, werd zij aangenaam verrast, door bij hare grootouders hare peettante, mevrouw de Martinpré te vinden, die zij sinds haar huwelijk niet meer had weergezien en wederom eenige weken te Brussel kwam doorbrengen.

Het middagmaal stond gereed; men zette zich aan tafel. Maar Pauline verlangde er naar alleen te zijn; zij wendde eene hevige hoofdpijn voor, om spoedig naar hare kamer te kunnen gaan.

Daar sloeg zij het werk van den markies G. de B. open met een ontroering, gelijk voorzeker zelden degenen ondervonden zullen hebben, die, aan de mogelijkheid der openbaring van de toekomst geloovende, zich in de tegenwoordigheid bevonden van het geduchte orakel, dat het aan hunne begeerige blikken gaat ontsluieren.

Hare lezing duurde langer dan een uur, gedurende hetwelk zij, met strakken blik, hijgende borst, trillende leden, door de meest verscheiden en pijnlijkste aandoeningen geslingerd werd.

Eindelijk legde zij het boek op de tafel en met den blik onafgewend op den stommen aanklager gevestigd, bleef zij als wezenloos staan.

XX.

Het werk van den markies G. de B. is een verzameling van reisindrukken en avonturen in den vorm van brieven, bijna dag voor dag opgeteekend.

Wij deelen er eenige fragmenten uit mee, welke voor het juiste begrip van ons verhaal stipt onontbeerlijk zijn.

 

Catane, den 10 September 1866.

 

Eindelijk heb ik Messina verlaten; de weg, die mij hierheen gevoerd heeft, biedt niet veel schoons aan; het zijn slechts onbebouwde gronden, diepe rotskloven, doodsche stranden. Maar te Catane heb ik een ruime vergoeding voor dien vervelenden tocht gevonden;.... Catane, terecht het vadsige geheeten, dat zich zoo heerlijk uitstrekt aan den voet van den reus die het beheerscht, den Etna, en welks breede straten, met prachtige gebouwen geboord, de regelmatigheid der steden van het oude Griekenland behouden hebben.

‘Ik ben aan het hotel “Corona” afgestapt, waar ik door een gelukkig toeval een jongen Franschman ontmoette die op het eerste gezicht mijne sympathie won. Wij hebben den avond samen doorgebracht en alvorens ons ter ruste te begeven, hebben wij ons aan elkander nader bekend gemaakt met dat wederkeerige vertrouwen, hetwelk men elkander op reis onder beschaafde lieden uit hetzelfde land zoo gaarne betoont.

De burggraaf Donatien de Monaville behoort tot een vermaard oud geslacht van Lotharingen. Aan zijne geboorte knoopt zich een kleine roman vast, die ik u misschien later wel eens zal vertellen. Zijn vader reisde op dit eiland, gelijk ik het op dit oogenblik doe, om wat van zijne merkwaardigheden te bezichtigen, toen hij tengevolge van een moedigen trek, een paladijn waardig, het hart won van een schoone Italiaansche jonkvrouw, de markiezin d'Aleama, met wie hij trouwde en die hij met zich naar Lotharingen nam. Maar zij was hier nog niet lang geweest, of zij werd ziek en de doctoren verklaarden, dat zij om te herstellen, de lucht en de zon van haar vaderland noodig had. Zij keerde derhalve in de omstreken van Termini terug, waar zij stierf na het levenslicht geschonken te hebben aan een zoon. In zijne vroegste jeugd naar Frankrijk gevoerd, heeft deze, heeft hij mij gezegd, steeds een bijzondere aantrekkelijkheid gevoeld voor het geboorteland zijner moeder, en bij zijne meerderjarigheid in het bezit gekomen zijnde van zijn moederlijk erfdeel, heeft hij zich gehaast het vaderlijk kasteel te verlaten, dat in den omtrek van Nancy ligt, om zich op Sicilië te vestigen, dat hij sedert zelden meer verlaten heeft, tenzij om gewichtige reden, zooals de dood zijns vaders, dien hij niet lang geleden verloren had. Het is een man van acht en twintig jaar, die aan een vriendelijk en innemend gelaat een veelvuldige kennis paart.

Ik heb aanvankelijk gedacht, dat hij een pleizierreis deed, maar hij heeft mij beleden, dat hij naar de provincie Syracuse op weg is om er een huwelijk te gaan sluiten met een jong meisje, dat hij innig bemint, ofschoon hij haar slechts tweemaal gezien heeft, meer niet. Overigens is zij eenigszins met hem verwant van moederszijde, hetgeen verklaart hoe de zaak zoo vlot haar beslag heeft gekregen. Het onderhoud is met die vertrouwelijke mededeeling en een lange opsomming der edele hoedanigheden van zijne aanstaande besloten. Gij begrijpt, dat dit gedeelte van het gesprek het minst belangwekkende voor mij geweest is. O! die verliefden, zij zijn altemaal hetzelfde!

Den dag van morgen zal ik besteden met het bezichtigen der stad en overmorgen ga ik den Etna bestijgen.’

 

Catane, 15 September.

 

‘Bij den terugkeer van mijn bezoek aan den vermaarden vulkaan, werd ik aangenaam verrast door in het hotel Corona den burggraaf Donatien de Monaville nog aan te treffen, wien ik niet zonder leedwezen vaarwel gezegd had, want ik had mij steeds meer en meer aan hem gehecht. Hoe is het mogelijk, zult gij mij vragen, dat hij een reis heeft kunnen uitstellen, welker einde hij zoo vurig moest verlangen? De reden van dat uitstel is zeer eenvoudig. Nauwelijks hadden wij elkander verlaten, of hij werd ongesteld tengevolge waarvan hij eenige dagen het bed heeft moeten houden; maar nu is hij geheel hersteld en gaat morgen in den loop van den voormiddag op weg.’

 

In de kamer eener herberg, den

17 September.

 

‘Ik schrijf u uit een plaats zonder naam, of liever uit een bergpas, gelijk men ze alleen hier kan vinden. Er staat slechts één huis en dit is een herberg!’

‘Schoon, hoor ik u zeggen, daar is hij waarschijnlijk in een roovershol verzeild.

Misgeraden, beste vriend; de “albergo” van vader Giuseppo Pavido staat algemeen als de voortreffelijkste bekend langs den weg, dien wij volgen om ons naar Syracuse te begeven; en buitendien, wij zijn niet alleen; er zijn hier twee of drie hoofdbeambten gehuisvest van het beheer der spoorweglijn, die men op eenige honderd passen afstands van ons aanlegt en die Catane met Syracuse moet verbinden.

Maar ik bemerk, dat ik mijn brief niet goed begonnen heb. Gij moet dan weten, dat ik op het oogenblik van scheiden van Donatien de Monaville, op den inval kwam hem nog eenige mijlen verder te vergezellen. Aan de eerste peisterplaats gekomen, bekroop mij hetzelfde verlangen en zoo komt het, dat wij nog bij elkander zijn. In alle gevallen, blijf ik getrouw aan mijne oude gewoonten om mij niet slaafs naar een vooraf vastgesteld reisplan te richten.

[pagina 136]
[p. 136]

Maar hoe hebben wij onzen intrek kunnen nemen in zulk een landelijke herberg? zult gij mij vragen.

‘Om een zeer alledaagsche reden: de bediende van mijn reisgenoot, een oud man uit Nancy geboortig en op wien zijn meester hoogen prijs stelt, is ongesteld geworden ten gevolge van het ongewone middagmaal, waarmee wij ons hier hebben moeten vergenoegen; maar zijn geruste en regelmatige ademhaling in den slaap geeft ons hoop, dat wij morgen onze reis kunnen voortzetten.



illustratie
een duister verleden. - De stomme aanklager.


Behoudens dit ongeval, is de avond nog al genoeglijk omgegaan, vooral omdat ons gezelschap met twee reizigers, waarvan de eene een Franschman, vermeerderd was..... Het is een jonkman van den leeftijd van den heer de Monaville, op wien hij, door een zonderling toeval, eenigzins in houding, trekken en stem gelijkt. Voeg daarbij, dat hij tamelijk goede manieren bezit en zich sierlijk en gemakkelijk uitdrukt. Gij begrijpt wel, dat wij, in de gegeven omstandigheden, niet de trotschen met hem gespeeld hebben, hoewel hij zich aan ons bekend gemaakt heeft als eenvoudig opzichter, hier gekomen met de hoop als zoodanig aan den nieuwen ijzeren weg aangesteld te worden. Hij heeft laatstelijk ik weet niet meer aan welken Duitschen spoorweg gewerkt; maar hij had genoeg van die Duitschers, zegde hij, hij wilde tot elken prijs dat vermaarde Sicilië zien, waarvan hij zooveel gelezen had, want onze jonkman heeft wezenlijk veel belezenheid, zooals men dat noemt..... Hij heeft daarbij een levendigen geest, een vastberaden en avontuurlijk karakter. Sprekende van de rooverbenden, welke sommige gedeelten van het eiland teisteren, zegde hij tot ons, dat hij den dag, waarop hij in de handen van eenige edellieden-bandieten zou vallen, als den schoonsten zijns levens zou beschouwen, dewijl hij ze dan op zijn gemak zou kunnen bestudeeren, overtuigd hij zoodoende een dienst aan het gouvernement zou kunnen bewijzen.

Ik heb u nog niets gezegd van den man, die hem vergezelt. O! deze bevalt mij in het geheel niet; het is een Italiaan, veel ouder dan hij, met een spottend en leelijk gelaat. Verbeeld u, dat, terwijl de goede jongen sprak met een geestdrift en een degelijkheid, die wij bewonderden, hij de schouders ophaalde en met den vinger op zijn voorhoofd duidde, als wilde hij zeggen..... gij begrijpt mij?....’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken