Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

Wij hebben den markies G. de B. - den schrijver van de genoemde correspondentie - achtergelaten in eene afgelegen herberg, tusschen Catane en Syracuse, in gezelschap van Donatien de Monaville, den bediende van deze en twee reizigers, een jongen Franschman en een Italiaan.

Ziehier het gevolg van gezegde correspondentie:

In de kamer eener herberg, 17 September.

‘Wij zijn tamelijk lang opgebleven, dank zij het levendig onderhoud, gekruid met eenige flesschen Syracuse-wijn. In dat gesprek heeft de jongste der nieuw aangekomenen het hoogste woord gevoerd, en hoe meer hij sprak, hoe meer ik zijne welsprekendheid, zijne verbeeldingskracht en zijn sterk geheugen bewonderde, want onze landgenoot heeft veel gezien en veel onthouden. Er zijn weinig landen in Europa die hij niet bezocht heeft. Ge weet dat ook ik niet weinig gereisd heb en de twijfelingen, welke mij aanvankelijk bekropen hadden omtrent zijne waarheidsliefde, zijn spoedig verdwenen, ten gevolge van eenige vragen, die ik hem deed, zonder dat hij kon vermoeden met welk doel. Ik kon mij dan ook niet onthouden, hem daarover mijne verwondering te betuigen. Leo Durocher - zoo zegde hij te heeten - heeft mij geantwoord, dat hij nog zeer jong zijnde, secretaris geweest was van een schatrijk man, die voortdurend op reis was.

‘O! mijn waarde, welk een tegenstelling tusschen hem en zijn metgezel! Deze maakt op mij den indruk van ook veel van de wereld gezien te hebben; hij kent vooral Sicilië door en door, maar het is ons niet mogelijk geweest hem aan het spreken te brengen, gelijk wij gewenscht hadden, want, ik heb het u reeds gezegd, het is een zeer karakteristiek wezen, een dier menschen, wier leven ongetwijfeld door hevige stormen gekenmerkt werd. Uit het weinige dat hij gezegd heeft, heb ik opgemaakt, dat hij een politieke rol gespeeld heeft in de gebeurtenissen welke Italië een andere gedaante gegeven hebben en ik ben genegen te gelooven, dat hij te Marsala was. Ik heb gebruik gemaakt van een oogenblik, dat hij zich even verwijderde om Leo Durocher daaromtrent te ondervragen. Bij toeval kent deze hem eerst sinds den vorigen dag, maar naar hij meent vervult hij op het eiland, in naam van het gouvernement van Florence, een nog al gewichtige officiëele zending.

‘Gedurende den geheelen loop van den avond heb ik bij den burggraaf de Monaville een onverklaarbare verandering waargenomen; hij, anders zoo opgeruimd, zoo onderhoudend, is van lieverlede somber en stilzwijgend geworden. Het kon voorzeker niet de lichte ongesteldheid van Silvester, zijn getrouwen bediende, zijn, die de oorzaak van deze verandering is, het is evenmin de vertraging van zijne reis, dewijl hij daarover aanvankelijk in het geheel niet uit zijn humeur was.

Ik heb hem daarover ondervraagd en hij heeft mij geantwoord, dat hij zich eenigszins onwel gevoelde, maar dat de slaap dit wel zou doen overgaan.

Eindelijk hebben wij ons ter ruste begeven en dewijl de herberg klein was, hebben de vreemdelingen in hetzelfde vertrek moeten vernachten; de burggraaf heeft zich verplicht gezien, het bed van zijn bediende te deelen, terwijl ik mij vergenoegd heb met een klein benedenkamerke, waar ik mij heb moeten nederleggen op eene legerstede, waaraan ik geen naam kan geven. Nadat ik een kaars aangestoken had, om onderzoek in te stellen naar zekere oorzaken, die mij verhinderden te slapen, heb ik begrepen dat, daar die oorzaken tot aan den morgen moesten voortduren, het beste wat ik doen kon, was op te blijven, en daar ik toch den tijd moest doorbrengen, heb ik het voorgaande voor u op papier gebracht.’

Syracusa, 18 September.

 

‘Gelijk gij zult zien uit den naam der plaats, waaruit deze brief gedagteekend is, heb ik mij wederom nog verder laten meesleepen.

‘Om u te verklaren wat mij er toe geleid heeft tot hier door te dringen, moeten wij naar de herberg van Giuseppo Pavido terugkeeren.

‘Daar de heer de Monaville te acht uren nog niet op was, ben ik een wandeling gaan doen; bij mijn terugkeer vond ik hem in de benedenzaal met den ouden Silvester, die geheel hersteld was. Terwijl wij onder het ontbijt naar den jongen Franschman en den Italiaan vroegen, zagen wij ze juist verschijnen.

‘Gij hebt lang geslapen, heeren,’ dus sprak Leo Durocher ons aan, ‘met ons is zulks niet eveneens het geval geweest. Te zes uren was ik reeds op om mij naar het hoofdbureel der spoorweg-administratie te begeven, werwaarts de heer Isola mij wel heeft willen vergezellen. Maar ik trof het zeer ongelukkig! De chef tot wien ik mij moest wenden, is te Syracuse en zal er verscheidene dagen blijven. Ik heb zijn adres en ga er heen met de diligence, welke tegen elf uren hier aankomt.’

‘Mijnheer de burggraaf,’ zegde ik ‘is van plan van hetzelfde rijtuig gebruik te maken, gij zult derhalve samen reizen.’

‘En gij,’ viel de heer de Monaville mij in de rede, ‘gaat gij ons dan verlaten?.. Hebt ge zooveel haast, om naar Catane terug te keeren?’

‘O neen.’

‘Vergezel ons dan tot Syracuse, het is een afstand van hoogstens acht a negen uren en wij kunnen den avond nog eens genoeglijk doorbrengen.’

‘Nu ja, waarom niet? Ik stel mij voorlater eenigen tijd door te brengen in de stad, waar Dionysius regeerde en welke Archimedes verdedigde en ik zal er dus een kleine voorproef van hebben... Het blijft dus afgesproken, ik ga mee.’

‘Donatien de Monaville scheen zeer verheugd over mijn besluit; hij drukte mij warm de hand met de woorden: ik dank u!

‘Wij vonden in de diligence eene afdeeling van vier perconen onbezet; Silvester nam plaats naast den postiljon.

‘De heer de Monaville was geheel anders dan den vorigen dag; hij toonde zich wederom even opgeruimd en onderhoudend. Hij scheen vooral veel behagen te hebben in het onderhoud met Leo Durocher, die tegenover hem zat, terwijl ik den heer Isola onderhield, zonder er in te kunnen slagen hem een weinig spraakzamer te maken. Ik gaf mijne Vergeefsche pogingen dan ook op, om mijne aandacht geheel te wijden aan mijne beide andere reisgenooten, die reeds zoover bevriend waren, dat zij elkander de vertrouwelijkste meedeelingen deden. Zoo verhaalde de

[pagina 152]
[p. 152]

heer de Monaville aan onzen reisgenoot geheel zijn vervlogen leven, al zijne plannen voor de toekomst. Het spreekt van zelf dat zijne verloofde voor een groot gedeelte in het gesprek voorkwam, te meer wijl Durocher hem in die richting scheen aan te moedigen, zeggende dat ook hij in het schoone Frankrijk beminde en bemind werd. Dank zij het welwillende oor dat hij onzen verliefde leende, was hij weldra op de hoogte van zijne zaken en zelfs van alles, wat de Marchesa Pazzaro, haar verblijf, haar familie enz. betrof.

‘De tocht liep zonder eenig ongeval af en te Syracuse aangekomen, lieten wij ons naar het hotel ‘Bella Parigi’ voeren.

‘Op het oogenblik dat wij zouden binnengaan, wilden onze beide reisgenooten ons verlaten; doch wij drongen bij hen aan om met ons te blijven soupeeren. Leo Durocher nam alleen de uitnoodiging aan; de Italiaan weigerde halsstarrig en verwijderde zich ijlings na ons tamelijk koel vaarwel gezegd te hebben.



illustratie
de hal te haarlem.


‘Wij zetten ons aan tafel, maar het gesprek wilde niet vlotten. Leo Durocher at om zoo te zeggen stilzwijgend, terwijl hij verstrooid op onze vragen antwoordde. Hij wachtte zelfs niet eens het einde van den maaltijd af om ons te verlaten; hij vreesde, naar hij voorgaf, den persoon, bij wien hij een bezoek moest brengen, niet meer te zullen treffen. Wij deden geen moeite om hem terug te houden, te meer daar wij in onze voorgaande gesprekken overeengekomen waren, dat wij elkander den een of anderen dag zouden wederzien, als hij de betrekking kreeg, waarom hij aanzoek deed.

‘Gij kunt begrijpen, waarde vriend, dat dit vooruitzicht ons zeer toelachte. De heer de Monaville was voornemens zich op Sicilië metterwoon te vestigen en ik van plan er den geheelen winter door te brengen; het was derhalve voor ons een buitenkansje van tijd tot tijd een Franschman, een landgenoot, een innemend jong mensch, met uitgebreide kundigheden tot onze beschikking te hebben. Zich herinnerende dat hij een hoofdambtenaar van dien spoorweg kende, verzekerde Donatien mij dat hij zich haasten zou, dezen ten gunste van onzen nieuwen bekende te schrijven.

Den volgenden dag brak zeer treurig voor mij aan. Mijn hart was beklemd en de heer de Monaville scheen insgelijks ontroerd. Dat komt omdat het oogenblik daar was, dat wij van elkander zouden scheiden.

‘Komaan,’ zeide Donatien tot mij, ‘gij zijt zoo vriendelijk geweest mij tot hier te vergezellen; ik heb nog slechts een afstand van vijf uren af te leggen, om de villa van mijn aanstaanden schoonvader te bereiken. Als gij mij eens vergezeldet!... Gij zoudt kennis maken met mijne verloofde en morgen avond te Catane terug kunnen zijn. Gij zult een heerlijke landstreek aanschouwen, de boorden van den Anapo, het Anapus der Grieken, een rivier, vermaard in de fabelleer en de geschiedenis. Wij zullen paarden nemen tot aan twee derden van de weg en het overige zijn wij gedwongen te voet af te leggen; maar wij zullen reikelijk schadeloos gesteld worden voor onze moeite, door de schoonheid der inderdaad grootsche en woeste gezichtspunten.

‘Geloof mij,’ antwoordde ik, ‘ik zou mij gelukkig achten nog vier en twintig uren met u door te brengen, maar helaas, het is mij onmogelijk... Er is reeds gisteren avond te Catane een brief voor mij moeten aankomen, dien ik onmiddellijk zal moeten beantwoorden, anders zou ik de levendigste ongerustheid veroorzaken aan mijne oude moeder, die mij slechts onder voorwaarde heeft laten vertrekken, dat ik haar minstens twee maal per week tijding zou doen toekomen.’

‘Wanneer zullen wij elkander dus wederzien?’

‘Dat zal er van afhangen... Gij gaat over veertien dagen trouwen, niet waar? En daarna, hebt gij mij gezegd, vertrekt gij naar Frankrijk, waar gij een paar maanden met uwe vronw gaat doorbrengen... Welnu, laten wij elkander hier in Syracuse na uw terugkeer weerzien.’

‘O!’ sprak de heer de Monaville glimlachende, ‘dat is zeer lang... Maar weet ge wat? Kom over een dag of tien terug en woon dan mijn huwelijk bij.’

‘Dat treft toevallig,’ riep ik uit; ‘ik wilde u juist meededen dat die gedachte bij mij opgekomen was. Het blijft dus afgesproken: Over acht dagen zien wij elkander weer.’

‘Het innemende en schoone gelaat van den heer de Monaville drukte eene tevredenheid uit, welke mij diep trof, want zij bewees mij, dat ik in hem een waren vriend gevonden had.

‘Gij begrijpt, mijn waarde, dat wij, onder die omstandigheden, nog al opgeruimd scheidden.

‘Daar ik hier spoedig wil terugkeeren, ben ik van plan het hotel niet te verlaten, voor het uur dat de stoomboot gaat vertrekken, want ik wil van dat vervoermiddel gebruik maken om naar Catane terug te keeren en ik maak van den tijd, die mij nog rest, gebruik, om u dezen brief te schrijven.’

Syracuse den 24 September.

‘Reeds sinds verscheidene uren heb ik de gebeurtenissen vernomen, welke ik u ga meedeelen en ik ben er zoodanig ontsteld, verpletterd en vernietigd door, dat ik mijne gedachten nog niet goed heb kunnen verzamelen... Ik vraag mij zelven af, of ik wel tegenover de wezenlijkheid sta, of ik niet onder den invloed van een vreeselijken droom verkeer..... Mijn God, is het mogelijk? Hoe, hij is niet meer, hoe, hij zou het zijn die... o, maar inderdaad, het is om krankzinnig te worden...

‘Ja, bij het lezen der regels die ik hier neerschrijf, hebt gij het recht u zelven af te vragen, of ik wel bij mijn volle verstand ben.

‘Luister evenwel en gij zult u den toestand kunnen voorstellen, waarin ik mij bevind.

‘Och, mijn vriend, ik vermoedde niet, toen ik van den burggraaf de Monaville en van dien Leo Durocher en dien Italiaan met zijn galgentronie sprak, dat ik het eerste bedrijf schetste van een ontzettend drama... een drama, dat volvoerd zou worden weinige uren na het oogenblik, waarop ik van den edelen jonkman scheidde, die mij, binnen weinige dagen, zooveel vriendschap had ingeboezemd en in mijn geest indrukken achtergelaten, die nimmer uitgewischt zullen worden.

‘Twee dagen, nadat ik den burggraaf vaarwel gezegd had, gevoelde ik er behoefte aan hem te schrijven; ik verlangde hem de uitdrukking der gevoelens, die hij in mij had opgewekt;, mede te deelen; hem de belofte te herhalen, die ik hem gedaan had van hem spoedig te komen bezoeken. Ik drukte te gelijker tijd de hoop uit, dat hij zijne nieuwe familie in welstand mocht bereikt hebben. Strikt genomen vereischte mijn brief geen antwoord; nochtans was ik wel eenigermate verwonderd niets te ontvangen; maar ik vond een aantal redenen, om mij dat stilzwijgen te verklaren.

‘Het niet langer kunnende uithouden, vertrok ik eenige dagen vroeger dan afgesproken was, met het aanbreken van den dag uit Catane, met het voornemen mij regelrecht naar de villa Pazzaro te begeven en mijnen nieuwen vriend alzoo een kleine verrassing te bezorgen.

‘Bij mijn aankomst alhier begaf ik mij naar het hotel Bella Parigi’ om er eenige ververschingen te gaan gebruiken en een vertrouwden man te vragen, die mij tot gids verstrekken en mijn lichte bagage dragen kon.

‘Mij ziende hief de logementhouder de handen ten hemel en slaakte een dier uitroepen, welke geheel iets anders beduiden dan blijde verrassing.

‘Welnu!’ zeide ik tot hem, ‘gij herkent mij naar het schijnt... Ik gevoel er mij zeer door vereerd, maar is het dan iets zoo buitengewoons dat gij mij bij u ziet terugkomen?’

‘Signor Marchese,’ antwoordde hij mij, ‘is het 't toeval dat u herwaarts voert of zijt gij door de justicie opgeroepen in deze vreeselijke zaak?...

‘Ik staarde hem een oogenblik verbijsterd aan.

‘Justicie!... Eene vreeselijke zaak!... Verklaar u nader, bid ik u.’

‘Hoe, gij weet het dus nog niet? Het is waar, eerst drie dagen geleden is de misdaad ontdekt geworden.... Och, die arme jonkman, die arme oude dienaar!... En het jonge meisje, zij zal het besterven.’

‘Bij die woorden rilde ik van het hoofd tot de voeten, ik voelde mijne knieën onder mij knikken, want ik begreep het terstond, dat het den burggraaf Donation de Monaville betrof.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken