Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

VII.

Het bezoek van Paul Gibraltar aan den heer Desherbiers, het besluit van dezen om Brussel te verlaten, kwamen nog den pijnlijken toestand verergeren, waarin Pauline verkeerde. Op dat oogenblik vreesde zij meer dan ooit den ex-colonel der Commune, en indien haar grootvader er bij bleef naar Parijs terug te keeren, hield zij zich bij voorbaat overtuigd, dat Donatien hem niet derwaarts zou volgen. Zij zou zich dus voortaan alleen met haren echtgenoot te Brussel bevinden.

Mevrouw Martinpré, van den staat van zaken onderricht, was erg met de zaak verlegen; zij kende het karakter van den heer Desherbiers, zij begreep de redenen, die hem aandreven om Brussel te verlaten. Van den anderen kant was de tegenzin welken de echtgenoot van haar petekind voor de fransche hoofdstad toonde, voor haar een overtuigend bewijs, dat hij het verblijf aldaar als niet zonder gevaar voor hem beschouwde.

Er verliepen twee dagen zonder dat de beide dames de dubbele vraag durfden aanroeren bij degenen, die geroepen waren er een antwoord op te geven. Eindelijk besloot Pauline nog een uiterste poging te doen bij haren grootvader om dezen over te halen België niet te verlaten. Tot hare groote verrassing vernam zij al dadelijk van hem, dat hij van plan veranderd was en ziehier hoe hij haar die verandering uitlegde.

‘Gisteren,’ zegde hij, ‘ontving ik een brief van dien deugniet, waarin hij mij een plaats van bijeenkomst opgaf, waarheen ik mij begeven heb. Hij had mij eerst onmogelijke voorwaarden gesteld, zoodat ik hem in mijn toorn de deur gewezen had: vandaar het voornemen dat ik u heb medegedeeld; maar ik heb beginnen in te zien dat Gibraltar alles aan uw echtgenoot zou openbaren; en gij zoudt dan de vreeselijke keuze gehad hebben, om òf van hem te scheiden, òf zijne gegronde verwijten, misschien zijn mishandelingen te verduren... In alle gevallen zou uw leven allertreurigst geweest zijn, ongelukkig kind! Helaas! dat noodlottige huwelijk! de liefde heeft u verblind en ik heb te veel eerzucht gevoed. Wij zouden hebben moeten nadenken, niet zoo hoog reiken ons geen begoocheling omtrent de toekomst moeten maken: moeten inzien, dat ondanks alle genomen voorzorgen de burggraaf eenmaal... de waarheid zou leeren kennen. Kortom, om op den waardigen vriend van uw broeder terug te komen, daar hij zich handelbaarder toonde, heb ik opnieuw zijn stilzwijgen gekocht, in ruil voor een door hem onderteekend geschrift, dat hem, naar ik hoop, zal beletten zijne afpersingen te hernieuwen. Evenwel sidder ik nog altijd. Kom, spreek openhartig, mijn kind: is uw echtgenoot nog steeds dezelfde tegenover u?’

‘O ja, papa.’

‘Maar mij dunkt dat er eenige verkoeling tusschen u bestaat.’

‘Hij heeft het zeer druk met beursspeeulatiën sinds hij vriendschapsbetrekkingen aangeknoopt heeft met dien beambte van de Bank, die voor hem speelt en hem groote winsten doet behalen. Ik van mijnen kant, ben nog niet geheel en al bekomen...’

‘Uwe woorden stellen mij gerust; een ding staat echter vast: namelijk dat uw echtgenoot bijna al zijn tijd buitenshuis doorbrengt en een landsman heeft mij verwittigd, dat hij, een burggraaf van geboorte, omgaat met lieden, die ver beneden zijn stand zijn. Ik acht mij verplicht u dit alles te zeggen, opdat gij niets zoudt verwaarloozen om hem tot zijne vroegere gewoonten te doen terugkeeren.’

‘Ik zal uw raad volgen, grootvader,’ antwoordde Pauline, die blijde was te vernemen, dat het gevaar, waarmede zij zich opnieuw van den kant van den ex-colonel der Commune bedreigd geacht had, voorhands weer bezworen was.

 

Kort daarna kwam haar echtgenoot thuis, vergezeld van San Marco, met wien hij zijn schrijfvertrek binnenging. Zij begonnen overluid te spreken, zoo luid zelfs, dat Pauline de volgende woorden verstaan kon:

‘Zijt gij er wel zeker van, dat hij het was?’ vroeg Donatien.

‘Och kom! ik heb hem gezien gelijk ik u zie, en als ik mij niet gehaast had mijn blauwe bril op te zetten en mijn hoed dieper in de oogen te trekken, had hij mij insgelijks herkend.’

‘Zijne tegenwoordigheid te Brussel is onverklaarbaar. Nochtans te gelooven, dat de advocaat hem heeft doen komen, zou zijn bij dezen een kennis van zaken, een macht veronderstellen, welke zich niet zoover kan uitstrekken. Want ik vraag het u eens, hoe zou hij dien geringen onderofficier opgespoord hebben?’

‘Hoe slim! En Hector Valenson dan?’

‘Deze heeft Jules Berthenay niet tijdens den oorlog kunnen kennen; is hij het dus wezenlijk, dien gij gezien hebt, dan behoeft zijn tegenwoordigheid in deze stad bij ons volstrekt geen ongerustheid te verwekken.’

‘De tijd zal het leeren. Weet gij wel, mijn waarde, dat het evenwel niet kwaad zou zijn in tijds onze maatregelen te nemen voor het geval, dat de grond onder onze voeten te heet mocht worden.’

‘Ik weet, dat gij van al de hoedanigheden van de slang, in de hoogste mate de voorzichtigheid bezit; maar ik voor mij geef de partij niet zoo gemakkelijk op. Hoedanig overigens ook de grond moge zijn, dien wij zullen betreden, staat het evenwel te vreezen dat die Morlant er ons zal ontdekken. Ik heb dus, wat mij betreft, twee machtige redenen om hier te blijven. Eerstens wanhoop ik er niet aan dien advocaat voor goed voor ons onschadelijk te maken; tweedens, zal ik, indien dank zij onzen nieuwen vriend mijne speculatiën zoo goed blijven gelukken, weldra in het bezit zijn van een aardig kapitaal, en dan zal het tijd zijn een verdere beschikking te nemen.’

‘En uwe vrouw?’

‘Spreek mij niet van haar!’ riep Donatien met heftigheid uit; ‘ik kom meer en meer tot de overtuiging, dat ik bij haar verraden ben... Het is wederom die Morlant, daar ben ik zeker van!..... En die twee intriganten, die Martinpré, en die de Trénoy?..... O! mijne wraak zal meer dan een hoofd treffen, dat verzeker ik u!’

‘Uw stijfhoofdigheid om niet met Paul Gibraltar in onderhandeling te treden, verbaast mij uitermate. God weet wat gij omtrent uw bekoorlijke wederhelft en haar grootpapa zoudt vernemen..... Het zal u niet veel kosten, Gij zijt waarlijk niet zeer nieuwsgierig.’

‘O ja! maar het oogenblik is nog niet gekomen. Ik heb wel wat anders te doen. En wel beschouwd, wat gaat mij het verleden van die vrouw en hare familie aan? Het voornaamste is, dat de zaak gelukt is..... financieel.’

Ziedaar het onderhoud dat Pauline van woord tot woord afgeluisterd had.

VIII.

Wij hebben vroeger gezegd, dat Hector Valenson, verlangende dichter bij Morlant te zijn en van nabij de volvoering van hunne gemeenschappelijke plannen te volgen, opzichtens de beide geslepen schurken, die zij wilden ontmaskeren, zijn bediende Jean Rotentout belast had voor hem in een der voorsteden van Brussel een woning te huren, zoo eel mogelijk buiten de stad, hetgeen hem door zijn ongelukkigen toestand en den slechten staat zijner gezondheid geboden werd.

De ieverige bediende had al spoedig, nagenoeg aan het uiteinde der voorstad Ixelles, een fraai gelegen sedert eenige maanden onbewoonde villa ontdekt, die van de naburige woningen afgescheiden was door een grasperk en een hof. Hij had zich gehaast zijn meester van die ontdekking kennis te geven en had tot eenig antwoord een telegram ontvangen van den volgenden inhoud: het is goed, huur tot elken prijs en meubel naar goedvinden.

Acht dagen later begaven Jean Rotentout en Jules Berthenay zich naar Touy en brachten van daar den verminkte, benevens de weduwe Pechel mede.

Nog op den dag zelven der aankomst hadden alle vier de nieuwe woning betrokken, welker bezichtiging voor zoover hij zulks vermocht, den heer Valenson ongemeen voldeed.

Middelerwijl was het herstel van Morlant gestadig vooruitgegaan, zoodat hij daags na de aankomst van zijn vriend, dezen een bezoek kon gaan brengen. Elkander weerziende, konden de beide edelaardige mannen hunne tranen niet bedwingen. Wat vooral in hevige mate de ontroering van den heer Valenson opwekte, was de gedachte aan het gevaar, waarin René verkeerd, en het langdurige lijden, dat hij doorstaan had, alleen omdat hij met zulk een moedige en onbaatzuchtige zelfopoffering zijne zaak in handen genomen had.

De ex-kommandant der vrijschutters had gehoopt, dat de advokaat bij hem zou komen in wonen, maar deze laatste deelde hem zijn besluit mede om in het belang zelf van het doel dat zij beoogden, bij mevrouw de Trénoy te blijven wonen.

Mevrouw Martinpré kwam René Morlant bijna elken dag op zijne kamer een bezoek brengen, en daar zij aan een diepen afkeer voor Donatien een onweerstaanbare behoefte paarde om te praten, is het licht te begrijpen, dat de advocaat volkomen op de hoogte gehouden werd van de daden en handelingen van den burggraaf en van de gesteltenis der ongelukkige Pauline, voor welke zijne sympathie met den dag toenam. Hij had haar nochtans niet meer gezien; maar hij besefte de groote voorzichtigheid, die zij in acht moest nemen wat betreft het doen van stappen, van den aard van die, welke zij een eerste maal gedaan had.

De brigadier Berthenay, die nagenoeg voortdurend bij den advokaat was, sprak hem dikwijls over die schoone dame, wier aanblik hem zoo levendig getroffen had, en had hem herhaaldelijk omtrent haar ondervraagd, zonder hem echter de vage herinneringen mede te deelen, welke haar gelaat en het geluid harer stem bij hem hadden opgewekt. Hoe meer hij nadacht, hoe meer hij tot de overtuiging kwam, dat zij geen onbekende voor hem was; maar de naam van Desherbiers scheen voor het eerst zijn oor te treffen.

Zoodra mevrouw Martinpré de aankomst van Hector Valenson te Brussel vernomen had, be-

[pagina 192]
[p. 192]

gon zij een vurig verlangen te koesteren een der helden en der slachtoffers van een oorlog te leeren kennen, waarvan zij de verschillende wisselingen met al de geestdrift en al de droefheid van een vurige vaderlandsliefde gevolgd had.

Dit verlangen gaf zij onbewimpeld te kennen aan René Morlant, die haar voorstelde hem naar zijn vriend te vergezellen, aan wien hij haar voorstelde èn als een vroegere bekende èn als de peettante van de burggravin de Monaville. Zij werd door den verminkte zeer vriendelijk ontvangen, dien zij niet weinig vermaakte door haar gesnap en haar eigenaardige zienswijze in het beoordeelen van alle zaken. Zij werd dan ook uitgenoodigd zoo dikwijls mogelijk terug te komen, hetgeen zij niet naliet te doen. Na verloop van weinige dagen was zij daar als thnis, tot grooten spijt van de oude huishoudster, gelijk zich denken laat.

Een paar dagen nadat Anna Pechel te Brussel was aangekomen, had René Morlant met haar een proef genomen, waaraan hij veel hechtte, hoewel hij die in werkelijkheid niet noodig had om zijn overtuiging betreffende de identiteit tusschen Claude Pechel en Donatien te versterken. Deze proef bestond daarin, dat de tante den neef kon zien, zonder door dezen gezien te worden.

De advokaat wist door mevrouw Martinpré het juiste uur waarop de burggraaf na het ontbijt uitging. Op den hoek der straat, waarin hij woonde, was een herberg, welke hij langs moest: Jules Berthenay was belast daar met de oude vrouw te gaan postvatten.

Tot groote verbazing van den heer Morlant, verklaarde Anna Pechel hem, dat de heer, dien zij gezien had, wel veel geleek op den knaap dien zij had opgevoed, maar dat zij niet geloofde, dat hij het was: hoewel hij er ook de gestalte van had, verschilden de gang en andere kenteekenen aanmerkelijk.



illustratie
een duister verleden. - In doodsgevaar.


De verklaring van Hectors huishoudster bracht den advocaat een weinig van zijn stuk; maar alles wel overwegende bleef hij niettemin overtuigd dat de afkomst van Donatien geen andere was, dan die hij hem dadelijk had toegeschreven.

Hector Valenson had herhaaldelijk den wensch te kennen gegeven de rampzalige Pauline te zien en deze was van haren kant nieuwsgierig een man te leeren kennen, wiens treurige toestand haar een innige deelneming inboezemde, maar zij werd weerhouden door dezelfde reden, welke haar belet had zich nogmaals bij René Morlant te vertoonen. Zij ging weinig uit, nooit zonder hare peettante, en hare afwezigheid duurde altijd zeer kort.

Op zekeren morgen kondigde Donatien haar aan, dat hij verplicht was voor minstens drie dagen voor zaken naar Holland te gaan. Dienzelfden voormiddag vertrok hij dan ook inderdaad met een reiskoffertje in de hand.

Den volgenden morgen stelde mevrouw Martinpré aan Pauline voor met haar naar den heer Morlant te gaan; maar zij vonden den advocaat niet thuis: hij was in een rijtuig uitgegaan, vergezeld door Jules Berthenay en Jean Rotentout. Zij vooronderstelden, dat deze hem van wege den heer Valenson waren komen afhalen.

‘Wij zullen den heer René gewis bij zijn vriend vinden,’ zegde de oude dame; ‘wij zullen er regelrecht naar toegaan, het zal voor u eene gelegenheid zijn om zijn wensch te bevredigen van u te leeren kennen.’

De woning van den verminkte was van den weg afgescheiden door een muur, waarin een traliehek met twee vleugeldeuren was aangebracht. Dit hekken stond wagenwijd open; zij gingen het door en op het woonhuis aan, waarvan de deur eveneens op een kier stond.

Mevrouw Martinpré schelde herhaalde keeren; er verscheen niemand.

‘Waarschijnlijk zijn de bedienden uit,’ zegde zij; ‘laat ons gerust binnengaan; ik behoef hier niet aangediend te worden, ik ben er als thuis.’

Zij gingen den gang door, aan welks einde het vertrek lag, dat de ex-commandant der Vrijschutters bewoonde, gewoonlijk op zijn mekanieken stoel voor een open vuur zittende, dat met een groot vuurscherm omgeven was. Dit vertrek werd voorafgegaan door een salon, waarvan de vloer met een dik tapijt bedekt was.

De beide dames hadden juist den voet in het salon gezet, toen zij eensklaps een vreemd geluid van een doordringenden kreet vergezeld vernamen.

Verschrikt snelden zij toe en wat zagen zij:

Hector Valenson met de handen uitgestrekt voorover vallende, in de richting van den haard, waarin groote stukken hout vlamden; te gelijker tijd meenden zij een venster te zien dichtslaan...

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken